Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
UPPER BROOK (A) LIMITEDen
UPPER BROOK (F) LIMITED,
1.De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
chief strategy officer) met mr. Tjon-en-Fa en mr. Kroeze;
aan de zijde van Upper Brook: mr. K. Rutten, mr. De Leeuw en mr. Pletting.
Namens Upper Brook hebben de volgende personen via een digitale verbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling: [naam 3] en [naam 4] (bestuurders) en [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] (buitenlandse advocaten van Upper Brook). Zij zijn bijgestaan door twee tolken Nederlands/Engels (S. van Gaelen en
J. Barnett).
2.De feiten
Investment Management Agreementsgesloten. Op basis hiervan is het beheer van het vermogen van de Upper Brook fondsen tegen betaling van
management feesondergebracht bij PIAM.
€ 20.156,13 aan proces- en nakosten.
3.Het geschil
i. schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 maart 2023, totdat door het gerechtshof Amsterdam eindarrest is gewezen in het hoger beroep tegen dat vonnis, althans tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen moment;
ii. Upper Brook te gebieden om de onder i. bedoelde schorsing gestand te doen, op straffe van dwangsommen;
iii. Upper Brook (A) en Upper Brook (F) hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
(1) In r.o. 5.61 is opgenomen dat de wettelijke rente kan worden toegewezen, omdat die niet is betwist. Dit is onjuist omdat PIAM in de paragrafen 19.8 tot en met 19.16 van haar conclusie van antwoord de wettelijke rente wel degelijk zeer uitvoerig en gemotiveerd heeft betwist. Het gaat hier bovendien om een groot bedrag (meer dan vijf miljoen US-dollar, berekend tot 17 maart 2023).
(2) PIAM heeft aangevoerd dat Upper Brook valt onder de Sanctieverordening van de EU [4] die zich richt op Libië. Op grond van artikel 17 van die verordening hadden de vorderingen van Upper Brook niet toegewezen kunnen worden. De rechtbank heeft in haar vonnis met geen woord gesproken over artikel 17 van de Sanctieverordening. Het is alleszins aannemelijk dat de rechtbank ander had beslist als zij dit artikel wél in ogenschouw had genomen.
(3) De rechtbank heeft in r.o. 5.71 overwogen dat de door PIAM aan Upper Brook te betalen gelden op de bankrekeningen van Upper Brook bij Deutsche Bank dan wel bij State Street Bank terecht zullen komen. Dat is onjuist omdat die bankrekeningen op naam staan van de stichting Palint. Dat staat tussen partijen niet ter discussie. Voor zover PIAM bekend, heeft Upper Brook geen eigen bankrekeningen. Upper Brook heeft in de bodemzaak overigens ook niet gevorderd dat de gelden moeten worden overgemaakt naar een rekening bij Deutsche Bank dan wel bij State Street Bank.
(4) De rechtbank heeft “geknipt en geplakt” uit het vonnis van 24 februari 2021 dat is gewezen tussen PIAM en Upper Brook (I) (zie hiervoor onder 2.4). Uit een in het geding gebracht overzicht blijkt dat maar liefst 43 rechtsoverwegingen, waarvan 35 betrekking hebben op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, vrijwel woordelijk zijn overgenomen uit het vonnis uit 2021. De rechtbank is voorbij gegaan aan de vele nieuwe argumenten die PIAM in deze procedure heeft gevoerd, zoals blijkt uit een tweede overzicht dat PIAM in het geding heeft gebracht. Ook het omgedraaide is het geval: de rechtbank is ingegaan op argumenten die PIAM in de eerste procedure heeft gevoerd, maar in de tweede procedure niet. Aan de elementaire eisen die zijn gesteld in de artikelen 23, 24 en 30 Rv is dan ook niet voldaan. Van belang hierbij is dat PIAM in de tweede procedure met behulp van een nieuw advocatenkantoor haar processtrategie heeft gewijzigd, juist omdat zij een herhaling van het vonnis uit 2021 wilde voorkomen. Ook heeft PIAM, nadat het eerste vonnis was gewezen, de beschikking gekregen over nieuwe documenten die haar gelijk onderstrepen en die door de rechtbank niet zijn betrokken in haar beoordeling. Een voorbeeld van “het knippen en plakken” is dat in r.o. 5.31 is overwogen dat PIAM heeft gesteld dat de heer Breish van LIA het strafrechtelijk onderzoek naar PIAM in gang zou hebben gezet. Dit heeft PIAM inderdaad in de eerste procedure gesteld, maar niet in de tweede procedure. Een tweede voorbeeld is de verwijzing in r.o. 5.33 naar het argument dat twee bestuurders van Upper Brook behoren tot de “
islamic backed government”. Deze rechtsoverweging is één op één overgenomen uit het eerste vonnis, terwijl PIAM in de tweede procedure nooit enig argument in dit verband heeft aangevoerd en nergens de term “
islamic backed government” heeft gebruikt. Een derde voorbeeld van “het knippen en plakken” is hetgeen de rechtbank in r.o. 5.31 en 5.32 heeft overwogen over het argument van PIAM dat de opzegging van de overeenkomsten die in deze procedure centraal staan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Dit is woordelijk overgenomen uit het vonnis van 2021. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen is niet of nauwelijks door PIAM aangevoerd en hetgeen zij wel heeft aangevoerd, heeft de rechtbank volledig onbesproken gelaten. Het “knip en plakwerk” heeft bovendien geleid tot innerlijke tegenstrijdigheden in het vonnis, aldus PIAM.
gehelevonnis. Upper Brook is bereid de wettelijke rente niet te incasseren totdat hierover in het hoger beroep is beslist (of – mocht PIAM het hoger beroep intrekken – totdat het vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen).
4.De beoordeling
nietis gemotiveerd, kan van het hiervoor genoemde uitgangspunt worden afgeweken indien sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat, in het geval de eerste rechter een niet gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, moet worden aangenomen dat daarover nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden. De rechter in het executiegeschil moet deze afweging daarom alsnog maken.
nieuwefeiten of omstandigheden op grond waarvan een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis aan de zijde van de geëxecuteerde tot een noodtoestand zou leiden. [6]
dusde executie zou schorsen.
Aangenomen moet dus worden dat na betaling door PIAM en/of Palint de ontvangen bedragen op de rekening van Upper Brook hebben te gelden als krachtens artikel 5 lid 4 van de Verordening bevroren tegoeden. Dit brengt het hof tot het oordeel dat er een niet onaanzienlijk restitutierisico bestaat, nu ervan moet worden uitgegaan dat Upper Brook, indien zij in hoger beroep ongelijk krijgt, dat bedrag niet zal kunnen terugbetalen.4.7. De beoordeling van het gerechtshof komt de voorzieningenrechter juist voor. Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke of juridische situatie wat betreft het sanctieregime is gewijzigd sinds het arrest uit 2022. Over de financiële situatie waarin PIAM nadien is komen te verkeren, verschillen partijen van mening. Volgens Upper Brook is sprake van een faillissementsrisico aan de zijde van PIAM, terwijl volgens PIAM haar financiële situatie juist aanmerkelijk is verbeterd. Omdat een en ander in een kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, wordt een mogelijk verslechterde financiële situatie van PIAM onvoldoende geacht om tot het oordeel te komen dat het arrest van het gerechtshof inmiddels is achterhaald. Daarbij komt dat de rechtbank (een verslechtering van) de financiële situatie van PIAM in haar vonnis van 8 maart 2023 ook niet (mede) aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. De conclusie die het gerechtshof in r.o. 2.12 heeft getrokken – en die thans dus niet anders is – luidt:
1.619,00