Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[verzoeker 1] ,
[verzoeker 2],
1.De procedure
- op 26 juli 2022 heeft Kazachstan het geactualiseerde verweerschrift ingediend met bijlagen 124 tot en met 206;.
- op 20 september 2022 heeft [verzoekers] een schriftelijke reactie op het geactualiseerde verweerschrift ingediend, met bijlagen 178 tot en met 186;
- bij brief van 3 november 2022 heeft Kazachstan bijlagen 207 tot en met 212 ingediend;
- bij brief van 10 november 2022 heeft [verzoekers] bijlagen 187 en 188 ingediend.
e-mail is tevens het volgende opgenomen:
“Ondanks het bezwaar van [verzoekers] ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding stellingen in en nieuwe bijlagen bij het verweerschrift van Kazachstan buiten beschouwing te laten. Dat nieuwe stukken zouden worden overgelegd was voorzien in de tussenbeschikking (…) en [verzoekers] heeft gelegenheid gekregen en genomen om daarop te reageren (in een stuk van 83 pagina’s met 9 nieuwe bijlagen), dus aan het beginsel van hoor en wederhoor is voldoende recht gedaan. Voor zover [verzoekers] meent dat de voorzieningenrechter bepaalde stellingen/stukken niet in de beoordeling mag betrekken (in het licht van de tussenbeschikking), zal [verzoekers] dat op de zitting duidelijk mogen/moeten maken. (…)”.1.5.Op de mondelinge behandeling van 21 november 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, onder meer aan de hand van pleitaantekeningen. Op de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de zijde van [verzoekers] : [naam 1] en [naam 2] (beiden global counsel) met mr. Van de Hel-Koedoot en mr. Krzeminski en hun kantoorgenoten
mr. P. Fritschy, mr. M. Vos, mr. M. Klein en mr. H. Ruiter;
- aan de zijde van Kazachstan: [naam 3] (Vice-Minister van Justitie),
[naam 4] en [naam 5] (beiden medewerker van het Ministerie van Justitie),
[naam 6] , [naam 7] en [naam 8] (alle drie werkzaam bij advocatenkantoor Herbert Smith Freehills LLP), [naam 9] en [naam 10] (beiden werkzaam bij PriceWaterhouseCoopers) met mr. Marsman en zijn kantoorgenoten mr. M. Gerrits, mr. T.S. Walter, mr. M.B. Leijser, mr. M. van Vianen, mr. I.S. Timman en mr. A.E. de Paepe.
Ook waren twee tolken (Nederlands/Engels) aanwezig.
2.2. Het verzoek en het verweer
2.3. Kazachstan heeft – kort samengevat – het verweer gevoerd dat de arbitrale vonnissen berusten op procedureel bedrog. [verzoekers] heeft tijdens de arbitrage een omvangrijke fraude verhuld. [verzoekers] heeft heimelijk grote bedragen aan KPM en TNG onttrokken en die bedragen aangewend voor persoonlijke uitgaven, dubieuze betalingen aan overheidsfunctionarissen en aan diverse projecten buiten Kazachstan. Na afloop van de arbitrage, vanaf medio 2015, is Kazachstan stapsgewijs in het bezit gekomen van bewijs van de fraude. Zo heeft KPMG, de accountant van [verzoekers] , op 21 augustus 2019 aan Kazachstan bericht dat niet meer kon worden afgegaan op de juistheid van achttien jaarrekeningen van [verzoekers] waarop [verzoekers] zich in de arbitrage heeft beroepen. In de zomer van 2019 is Kazachstan in het bezit gekomen van bankafschriften waaruit volgt dat [verzoekers] omvangrijke bedragen heeft onttrokken aan KPM en TNG. De Nederlandse rechter dient op grond van artikel 1075 Rv jo. artikel V lid 2 sub b van het Verdrag van New York te toetsen of erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Procedureel bedrog is in strijd met de Nederlandse openbare orde en vormt aldus een grond om de erkenning en het verlof tot tenuitvoerlegging van de arbitrale vonnissen te weigeren, aldus Kazachstan.
3.De beoordeling
“De erkenning en tenuitvoerlegging van een scheidsrechterlijke uitspraak kan eveneens worden geweigerd, indien de bevoegde autoriteit van het land waar de erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht, constateert:(…)b) dat de erkenning of tenuitvoerlegging van de uitspraak in strijd zou zijn met de openbare orde van dat land.”Uit de tekst van de bepaling volgt dat de voorzieningenrechter moet toetsen aan de
Nederlandseopenbare orde. [verzoekers] verzoekt immers tenuitvoerlegging
in Nederlanden artikel V lid 2 spreekt van de openbare orde van
datland. Dit wordt bevestigd in de rechtspraak [5] en ligt ook voor de hand, want de vraag die voorligt is of het arbitraal vonnis
in Nederland(“In naam van de Koning”) mag worden geëxecuteerd. Een exequatur kan niet worden verleend als (de totstandkoming van) het arbitraal vonnis in strijd is met onze openbare orde. Het betoog van [verzoekers] dat getoetst moet worden aan de internationale openbare orde wordt dan ook niet gevolgd. Als zich een weigeringsgrond voordoet, moet het exequatur in beginsel worden geweigerd. Slechts in “bijzondere gevallen” mag de rechter daarvan afwijken. Het woord ‘
may’ in de aanhef van artikel V lid 2 is niet bedoeld als een discretionaire bevoegdheid van de rechter. [6]
Voorbeeld 1:Op 7 december 2007 heeft Vitol SA in totaal ongeveer USD 25 miljoen aan Montvale betaald. Op dezelfde dag heeft Montvale van dit bedrag USD 11,7 miljoen aan [naam entiteit 2] overgemaakt. Vanuit [naam entiteit 2] zijn de gelden aangewend voor allerhande persoonlijke betalingen, zoals een betaling van USD 100.000 aan de dochter van een voormalig onderminister van Energie van Kazachstan, onder de noemer ‘
scholarship’.
Voorbeeld 2:Op 6 augustus 2008 heeft Vitol SA USD 30 miljoen aan Montvale betaald, waarvan op dezelfde dag USD 23 miljoen is doorbetaald aan [naam entiteit 2] . Eveneens op 6 augustus 2008 heeft [naam entiteit 2] USD 20 miljoen betaald ten behoeve van een investering in Koerdistan en USD 100.000 aan een senator in de Democratische Republiek Congo voor een ‘
consulting en marketing fee’. Op 7 en 8 augustus 2008 zijn betalingen gedaan ten behoeve van [verzoeker 1] , zijn dochter en zijn echtgenote van respectievelijk USD 50.0000, USD 10.000 en USD 5.000.
In 2009 en 2010 is [verzoekers] doorgegaan met de onttrekkingen, aldus Kazachstan, en dit verklaart het liquiditeitstekort waarmee KPM en TNG zich in die periode geconfronteerd zagen. Zo heeft [verzoekers] in 2009 blijkens het rapport van PwC een bedrag van USD 36 miljoen onttrokken bij de verkoop van ruwe olie. Ook van een ‘
prepayment’van Vitol SA van meer dan USD 10 miljoen, gedaan in april 2009, is het overgrote deel bij [naam entiteit 2] terechtgekomen.
trade receivables’ (nog te ontvangen bedragen van Vitol SA) van USD 101 miljoen, maar dit verklaart niet wat er met de overige pakweg USD 160 miljoen is gebeurd. Dit laatste bedrag lijkt dan ook volledig verdwenen. Overigens valt ook niet in te zien waarom sprake zou zijn van ‘
trade receivables’, nu Vitol SA steeds tijdig (en zelfs in de vorm van ‘
prepayments’) heeft betaald.
(a) de management fee fraude[verzoekers] heeft TNG een ‘management fee’ laten betalen aan Perkwood van ruim USD 43 miljoen. Dit is aan het licht gekomen door een getuigenverklaring van [naam 11] , de voormalig
Executive Vice Presidentvan Ascom (verzoekster 3), in een andere arbitrageprocedure. Er bestaat echter geen enkele rechtsgrond noch een economische of contractuele basis voor een ‘management fee’. Er zijn geen facturen, offertes of andere bewijzen dat Perkwood diensten heeft geleverd. Perkwood is een slapende vennootschap zonder werknemers. Uit niets blijkt dat Perkwood voor USD 43 miljoen aan diensten bij andere partijen heeft ‘ingekocht’ en ‘doorgeleverd’ aan TNG. In 2014 heeft ook het Engelse
High Courtin een geschil tussen [verzoekers] en Vitol SA vastgesteld dat er geen economische of juridische basis bestaat voor betaling van de management fee en dat deze zonder reden is betaald. KPMG kon deze betaling evenmin verklaren en ook PwC heeft geconcludeerd dat er geen grondslag is te vinden voor de management fee in de bankafschriften van de betrokken entiteiten.
(b) de doorverkoopfraude
Voorbeeld 2:Op 17 oktober heeft Perkwood van TNG USD 1 miljoen ontvangen. Dit geld is nog dezelfde dag via Azalia op de eurorekening van [naam entiteit 2] beland. Diezelfde dag is dit bedrag aangewend voor een
charter flighten vijf dagen later voor de aanschaf van een BMW X6 50i.
(c) de fictieve onderdelenfraude
sham directorvan meer dan 1.200 bedrijven) bleek niet van de betrokkenheid van [verzoekers] bij Perkwood. Ook in douaneaangiften en in andere documentatie heeft [verzoekers] steeds voorgedaan alsof Perkwood een derde partij was. Verder is gebleken dat [naam 11] op instructie van [verzoekers] met handgeschreven aantekeningen verwijzingen naar Perkwood als verbonden partij heeft laten verwijderen uit het door KPMG opgestelde concept
Vendor Due Diligence-rapport ten behoeve van de verkoop van KMG en TNG (‘Project Zenith’). Dit alles terwijl uit volmachten waarover Kazachstan is komen te beschikken blijkt dat Perkwood [verzoeker 1] en [verzoeker 2] de macht gaf “
to discharge all functions of broad and general administration of all business of the company”. Op basis hiervan staat thans vast dat Perkwood een aan [verzoekers] verbonden partij was.
representation lettersaan zijn accountant te verklaren welke contractspartijen verbonden partijen betroffen, hetgeen conform de International Financial Reporting Standards (IFRS) is vereist. Hier was geen sprake van een ‘vergissing’. [verzoeker 1] accordeerde jarenlang betalingsopdrachten namens Perkwood, terwijl hij vaak kort daarvoor of kort daarna zijn handtekening zette onder een
representation letterwaarin Perkwood niet als verbonden partij werd aangemerkt. [verzoekers] heeft de onttrekkingen niet alleen verhuld, maar heeft deze in de jaarrekeningen ook gerapporteerd als ‘bouwkosten’. Dit is bevestigd door de stellingen van [verzoekers] dat de “
re-sale” (de doorverkoopfraude) en de management fee (de management fee fraude) de boeken zijn ingegaan als bouwkosten. De financiële verslaglegging van [verzoekers] geeft aldus ‘bouwkosten’ weer die voor meerdere tientallen miljoenen bestaan uit eigen onttrekkingen. Deze ‘kosten’ zijn ook onder die noemer opgenomen in de jaarrekeningen. Op deze wijze kon [verzoekers] het doen voorkomen alsof zijn investeringen bij de bouw van de LPG-installatie aanmerkelijk groter waren dan deze in werkelijkheid waren. In het arrest van het Hof Brussel van 16 november 2021 in de Belgische exequaturprocedure is overwogen dat [verzoekers] heeft erkend dat zijn jaarrekeningen materiële onjuistheden bevatten. Ook [naam 11] heeft in een verhoor onder ede in een procedure in de Verenigde Staten de boekhoudfraude bij de bouw van de LPG-installatie bevestigd. Zo heeft hij onder meer verklaard geen enkele weet te hebben van het bestaan van een management fee van USD 43 miljoen.
mark-up’ op de kosten voor de geleverde onderdelen geschied in het kader van een volstrekt legitieme structuur van belastingoptimalisatie. Een managementfee van USD 40 miljoen is terecht, gezien de aard en de complexiteit van het bouwen van een LPG-installatie in de Kazachse woestijn. Van fictieve onderdelenfraude is evenmin sprake: het gaat hier om orders die geannuleerd zijn, waarbij het betaalde voorschot door middel van cessie en verrekening is terugbetaald. Het PwC rapport vormt geen bewijs van fraude. Hieruit blijkt slechts dat een kostenopslag is gehanteerd, maar die is door [verzoekers] volledig verklaard. Bij de doorverkoop van ruwe olie en gas heeft evenmin fraude plaatsgevonden. Er zijn marktconforme en door Kazachstan gecontroleerde en goedgekeurde prijzen in rekening gebracht, de leveringsplaatsen en leveringsvoorwaarden waren bij de doorverkoop steeds verschillend en het is niet ongebruikelijk om bij doorverkoop managementfees, kosten en vergoedingen in rekening te brengen. De verbonden status van Perkwood is niet verzwegen. Uit de verklaring van [naam 11] blijkt niet van opzet op dit punt. Hij wist dit niet en dat dit achteraf niet bleek te kloppen, betekent niet dat sprake is van doelbewust verzwijgen. De KPMG-correspondentie zegt niets over boekhoudfraude: KPMG is oneigenlijk onder druk gezet door Kazachstan. Dat uit de brief van KPMG kan worden afgeleid dat Perkwood als verbonden partij had moeten worden vermeld in de jaarrekeningen, is geen bewijs van boekhoudfraude. Dit is een veel voorkomende fout in financiële verslaglegging, dit alles aldus [verzoekers]
nade arbitrale vonnissen de beschikking heeft gekregen over de volgende stukken:
- een verklaring van [naam 11] (afgelegd in juni 2015 in een andere arbitrageprocedure) die inhoudt dat de in de jaarrekeningen opgenomen investeringen in werkelijkheid lager waren;
- de volmachten waarmee [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zeggenschap uitoefenden over zogenaamde onafhankelijke derde partijen;
- een verklaring van [naam 11] afgelegd bij de Amerikaanse rechter waarin is opgenomen dat aan KPMG in
representation lettersonjuiste informatie is verschaft;
- de brief van KPMG van 21 augustus 2019 waarin is opgenomen dat niet meer kan worden afgegaan op de juistheid van achttien jaarrekeningen van [verzoekers] ;
- de KPMG-correspondentie uit 2016 en 2019 waarin aan [verzoekers] herhaaldelijk om opheldering is gevraagd die, naar de mening van KPMG, niet is verkregen;
- bankafschriften van Rietumu Bank, verkregen in de zomer van 2019, waaruit onttrekkingen blijken bij de verkoop van olie.
procedureel bedrog. De Hoge Raad heeft bedrog in de zin van artikel 382 lid 1 Rv als volgt omschreven:
“(…) wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten als hiervoor bedoeld verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn.” [7] Omdat moet worden getoetst aan de openbare orde zoals die geldt naar Nederlandse maatstaven, is de Nederlandse rechtspraak voor de invulling van wat als
procedureel bedrogmoet worden aangemerkt, relevant. Voor procedureel bedrog zijn die maatstaven te vinden in de dwingendrechtelijke regeling van herroeping (in artikel 1068 Rv voor arbitrage en in artikel 382 Rv voor rechterlijke uitspraken). Verwezen wordt naar de door Kazachstan in het geding gebrachte opinie van prof. mr. dr. T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbonden aan de universiteit van Tilburg. Er moet sprake zijn van opzet. Er is (pas) sprake van processueel bedrog als een procespartij
opzettelijk(bewust) valse of incomplete informatie in de procedure heeft ingebracht en/of misleidende stellingen heeft ingenomen of relevante feiten heeft verzwegen. Anders dan het gerechtshof Amsterdam in zijn eindbeschikking in deze zaak heeft overwogen (zie r.o. 3.12), is niet vereist dat de procespartij “
een en ander doelbewust [heeft] opgezet om in een nog niet aanhangige arbitrale procedure het scheidsgerecht te kunnen beïnvloeden”. Het materiële bedrog hoeft dus niet te zijn gepleegd met het oogmerk om later procedureel bedrog te plegen.
opzettelijk onjuiste en/of onvolledige informatie aan het scheidsgerecht heeft voorgehouden”). Hiertoe wordt onder meer het volgende van belang geacht:
(1) In het kader van de beweerde schade ten aanzien van de LPG-installatie heeft [verzoekers] in de arbitrage aangevoerd, mede onder verwijzing naar de jaarrekeningen, dat de investeringskosten USD 245 miljoen bedroegen. Zoals hiervoor is overwogen heeft KPMG de goedkeurende controleverklaringen met betrekking tot de jaarrekeningen van [verzoekers] inmiddels ingetrokken omdat die jaarrekeningen materiële onjuistheden bevatten, onder meer omdat in de genoemde investeringskosten bepaalde onttrekkingen als ‘bouwkosten’ waren meegenomen. Die jaarrekeningen zijn door [verzoekers] in het geding gebracht en maakten dus onderdeel uit van de stukken waarover het scheidsgerecht kon beschikken. Bovendien zijn op die jaarrekeningen verschillende andere stukken gebaseerd, die eveneens zijn ingebracht in de arbitrageprocedure, zoals het
Vendor Due Diligence-rapport en een
Information Memorandum. Dit betrof stukken die [verzoekers] in 2008 had laten opstellen in het kader van een voorgenomen verkoop van KPM en TNG (‘Project Zenith’). Op die stukken zijn (indicatieve) biedingen gebaseerd van potentiële kopers van de LPG-installatie. Het scheidsgerecht is bij zijn oordeel over de schadebegroting op die biedingen afgegaan, omdat die biedingen de relatief beste grondslag voor de waardering vormden van de LPG-installatie. Op deze grond heeft het scheidsgerecht de desbetreffende schade begroot op USD 199 miljoen.
(2) Ook het (beweerdelijk) liquiditeitstekort in 2009, dat (althans deels) is ontstaan door de (in de jaarrekeningen verhulde) onttrekkingen door [verzoekers] aan KPM en TNG, is door het scheidsgerecht in zijn beoordeling betrokken, met name waar het de causaliteit en de schadebegroting betrof, onder meer met betrekking tot de beweerde schade aan de olievelden. [verzoekers] heeft ten overstaan van het scheidsgerecht uitdrukkelijk ontkend gelden aan KPM en TNG te hebben onttrokken. Het scheidsgerecht heeft (dan ook) geoordeeld dat het liquiditeitstekort een gevolg was van externe omstandigheden, dat dit tekort zou zijn verergerd door Kazachstan en dat Kazachstan onvoldoende bewijs had geleverd dat het liquiditeitstekort was veroorzaakt door het eigen handelen van [verzoekers]
(3) Voorts heeft [verzoekers] in de arbitrage betoogd dat hij als gevolg van het liquiditeitstekort was aangewezen op een externe financiering van USD 60 miljoen (de ‘Laren lening’) tegen bijzonder ongunstige voorwaarden (par. 642 arbitraal vonnis) en heeft [verzoekers] betoogd dat dit zou behoren tot de door Kazachstan veroorzaakte schade. Het scheidsgerecht heeft [verzoekers] hierin gevolgd.
(4) [verzoekers] heeft in de arbitrage eveneens betoogd dat KPM en TNG in 2008 in goede financiële conditie verkeerden. [verzoekers] beriep zich hierbij op rapporten die waren gebaseerd op de jaarrekeningen. Het scheidsgerecht heeft vervolgens op basis van de stellingen van [verzoekers] inderdaad geoordeeld dat KPM en TNG eind 2008, dus vóór het liquiditeitstekort, wel in een goede financiële staat verkeerden.
in dit gevalnaar
elkemaatstaf geldt dat geen sprake is van een causaal verband. Zoals uit het hiernavolgende blijkt wordt [verzoekers] hierin niet gevolgd. Volgens Kazachstan is sprake van (voldoende) causaal verband indien de beslissing van het scheidsgerecht is gebaseerd op vaststellingen waarvan er een of meer berusten op procedureel bedrog. Van (voldoende) causaal verband is sprake als het scheidsgerecht bij kennis van het procedureel bedrog tot een andere beslissing zou hebben kunnen komen, aldus Kazachstan. Het gerechtshof heeft in zijn eindbeschikking [verzoekers] gevolgd en heeft geoordeeld dat vereist is dat het bedrog van wezenlijke invloed moet zijn geweest op de totstandkoming van de arbitrale vonnissen (zie r.o. 3.5 en 3.17 van die eindbeschikking).
“
Voor het slagen van die vordering[tot herroeping]
geldt niet de eis dat - positief - vaststaat dat het gestelde bedrog tot een andere dan de door arbiters gegeven uitspraak zal leiden. Of het bedrog daartoe leidt, kan worden beslist in een na de herroeping te voeren procedure in de hoofdzaak.”
Ook wordt verwezen naar een arrest van het gerechtshof Arnhem van 8 mei 2012 [11] waarin onder meer is overwogen “
dat niet is vereist dat vaststaat dat het gestelde bedrog tot een andere uitspraak zou hebben geleid dan het scheidsgerecht heeft gegeven, maar dat voldoende is dat het scheidsgerecht bij kennis van de ware stand van zaken tot een andere beslissing zou hebben kunnen komen.”
Tot slot wordt in dit verband (wederom) verwezen naar de opinies van Snijders en Tjong Tjin Tai. Snijders schrijft in zijn opinie:
“
Slechts indien evident is voor de overheidsrechter dat het arbitraal vonnis niet anders zou hebben geluid in geval betrokken verwerpelijk feit zich niet had voorgedaan, kan een sanctie als weigering van een exequatur of vernietiging van het arbitraal vonnis achterwege blijven.”
Tjong Tjin Tai schrijft in zijn opinie:
“
Ook als er een mogelijkheid bestaat dat er in de onderliggende procedure met de juiste informatie eenzelfde dictum uit zou komen, moet het vonnis worden herroepen.” Ook schrijft hij “
Het volstaat dat de concrete genomen beslissing ‘berust’ op bedrog (in het bijzonder, onjuiste feiten of verzwegen feiten), en dat er de mogelijkheid is dat een andere beslissing zou resulteren.”
Tot slot schrijft hij: “
Door procedureel bedrog te plegen heeft een partij diens wederpartij bewust de mogelijkheid ontnomen de omstandigheid waarop het procedureel bedrog betrekking heeft, onderdeel te laten zijn van het debat in de procedure. Aldus wordt het uitgangspunt van evenwicht tussen procespartijen en gelijkheid in het aanwenden van middelen in de procedure (ernstig) geschaad.”
the relatively best source for the valuation (…) are the contemporaneous bids that were made for the LPG Plant by third parties after [ [verzoekers] ’] efforts to sell the LPG Plant” en deze biedingen waren gebaseerd op de informatie in het Information Memorandum (dat – vanzelfsprekend – in belangrijke mate was gebaseerd op de jaarrekeningen van de vennootschappen, die achteraf – ook waar het de investeringen in de LPG-installatie betreft – niet juist blijken te zijn), althans rechtstreeks op de jaarrekeningen zelf. Uit het arbitraal vonnis (par. 1707) blijkt bovendien dat ( [verzoekers] zich zelf op het standpunt heeft gesteld dat) het “
indicative offer” van KMG was gebaseerd “
on a mixed comparitive value and cost approach – not a DCF analysis”
.Door Kazachstan is er ook terecht op gewezen dat [verzoekers] in de arbitrage heeft gesteld dat hij (in ieder geval) zijn investering in de LPG-installatie vergoed wilde zien: “
Claimants request that that the Tribunal award damages for the LPG Plant that are equal to Claimants’ investment in the plant, plus some of the prospective value that Claimants could have realized from processing the Contract 302 gas in the LPG Plant (…)” (par. 1694). Uit dit alles volgt – waar zijdens Kazachstan tijdens de mondelinge behandeling op is gewezen – dat de kosten van / investeringen in de LPG-installatie dus relevant waren voor de begroting van de schade door het scheidsgerecht.
TheLaren debtwas caused by the conduct of [Kazachstan] which this Tribunal now found to be a breach of the ECT. (…) The Tribunal sees no reason why it should be deducted from the damages awarded.” Het scheidsgerecht heeft de omstandigheid dat het liquiditeitstekort (mede) was ontstaan – en in ieder geval verergerd – door de onttrekkingen niet mee kunnen wegen in zijn beoordeling (zie onder 3.8 (2)-(3)). Uit het arbitraal vonnis volgt ook dat het scheidsgerecht voor de schade met betrekking tot de Borankol en Tolkyn olievelden heeft meegewogen dat [verzoekers] die door het liquiditeitstekort niet verder hebben kunnen ontwikkelen: “
(…) the Tribunal accepts Claimants’ argument that Respondent’s conduct (…) including the the liqudity shortage insofar as it was caused by Respondent, forced Claimants tor duce development efforts at Borankol and Tolkyn fields and that, in particular, this caused Claimants to decide not to dril or recomplete 13 wells at Borankol and Tolkyn in 2009 – 2010.” (par. 1618). Daarbij heeft het scheidsgerecht geen rekening kunnen houden met de door [verzoekers] verzwegen onttrekkingen en in hoeverre die hebben bijgedragen aan het liquiditeitstekort (en dus de schade). Dit alles terwijl de
Laren debt‘slechts’ een bedrag van USD 60 miljoen bedroeg, een gering bedrag in het licht van de omvang van de onttrekkingen.
“(…) Respondents’s measures (…) constituted a string of measures of coordinated harassment by various institutions of Respondent.”(par. 1095). Dat Kazachstan onrechtmatig heeft gehandeld mag echter voor [verzoekers] geen rechtvaardiging vormen om onder meer op basis van jaarrekeningen die fundamentele gebreken vertonen en door het innemen van onjuiste stellingen in de arbitrageprocedure een hogere schadevergoeding proberen te krijgen dan waar hij recht op heeft.
€ 563,- per punt (€ 2.252,-).