Het hof heeft zich in zijn tussenbeschikkingbevoegd verklaard van het verzoek van [verweerders] kennis te nemen. Het heeft geoordeeld dat het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat geldt met ingang van 1 januari 2015 (hierna: het nieuwe arbitragerecht) van toepassing is, zodat het hof op grond van art. 1075 lid 2 Rv dan wel art. 1076 lid 6 Rv bevoegd is. Daartoe overwoog het hof, samengevat, als volgt.
Hoofdregel is dat op de behandeling van een verzoekschrift het op het tijdstip van indiening van dat verzoekschrift geldende procesrecht van toepassing is. Het onderhavige verzoek is ingediend op 26 september 2017, zodat ingevolge de hoofdregel het nieuwe arbitragerecht daarop van toepassing is. Onderzocht moet worden of het overgangsrecht dat is opgenomen in de Wet modernisering arbitragerechtaanleiding geeft om af te wijken van deze hoofdregel. (rov. 2.2)
Art. IV lid 2 Wet modernisering arbitragerecht bepaalt kort gezegd dat op arbitrages die aanhangig waren voor de datum van inwerkingtreding van de wet het oude arbitragerecht van toepassing blijft. Uit de memorie van toelichting blijkt dat met deze regel wordt beoogd te voorkomen dat op een en dezelfde arbitrale rechtsgang achtereenvolgens twee verschillende soorten arbitraal procesrecht van toepassing zijn. De wetgever heeft dit tot uitdrukking gebracht door te bepalen dat het oude recht van toepassing ‘blijft’. Een en ander betekent dat deze regel niet is geschreven voor buitenlandse arbitrages die reeds aanhangig waren ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet modernisering arbitragerecht. Op deze arbitrages is het oude (Nederlandse) arbitragerecht immers niet van toepassing geweest, zodat dit recht vanwege een eerbiedigende werking niet van toepassing kan ‘blijven’ en mitsdien zich evenmin het probleem voordoet dat twee verschillende soorten (Nederlands) arbitraal procesrecht op eenzelfde rechtsgang van toepassing zijn. (rov. 2.3)
Art. IV lid 4 Wet modernisering arbitragerecht bepaalt vervolgens dat het nieuwe arbitragerecht niet van toepassing is op zaken die bij de rechter aanhangig zijn of waren gemaakt door, onder meer, het indienen van een verzoekschrift indien en voor zover het arbitrages betreft als bedoeld in het tweede lid. Op die zaken blijft het oude recht van toepassing. Deze regeling, die volgens de memorie van toelichting voortbouwt op lid 2, zorgt er volgens diezelfde memorie voor dat bij arbitrages waarop het oude procesrecht van toepassing blijft, het scheidsgerecht en de overheidsrechter niet een ander, mogelijk tegenstrijdig, procesrecht toepassen. Ook deze regel van overgangsrecht is, om de eerdergenoemde reden, niet geschreven voor buitenlandse arbitrages. (rov. 2.4)
De conclusie is dat artikel IV Wet modernisering arbitragerecht geen aanleiding geeft om af te wijken van de eerdergenoemde hoofdregel dat het huidige procesrecht van toepassing is. Dit betekent dat op grond van art. 1075 lid 2 Rv respectievelijk art. 1076 lid 6 Rv het hof bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen. (rov. 2.5)
Aan het voorgaande doen niet af de tegenwerpingen betreffende verschillen tussen het oude en het nieuwe arbitragerecht alsmede betreffende een onderscheid vanuit het oogpunt van rechtsbescherming tussen Nederlandse en buitenlandse arbitrages. (rov. 2.6-2.7)
Het hof heeft bepaald dat tegen zijn tussenbeschikking tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld. (rov. 2.8)