ECLI:NL:RBAMS:2023:1054

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
13/335914-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Roemenië met betrekking tot opgeëiste persoon

Op 22 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Roemenië is uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië in 1980, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 14 februari 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern, de vordering tot overlevering heeft ondersteund. De opgeëiste persoon was aanwezig en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, en een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet met dertig dagen verlengd.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank een aantal vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden door de Roemeense autoriteiten voordat een definitieve beslissing kan worden genomen over de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheden zijn over de opgelegde gevangenisstraf en de samenvoeging van straffen in de Roemeense rechtspraak. De rechtbank heeft ook vragen over de detentieomstandigheden in Roemenië en de mogelijkheid van een heropening van de strafzaak in Roemenië.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om de vragen aan de Roemeense autoriteiten voor te leggen. De zaak is geschorst tot 22 maart 2023, wanneer de opgeëiste persoon opnieuw zal worden opgeroepen voor de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/335914-22
RK nummer: 22/5224
Datum uitspraak: 22 februari 2023
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 28 december 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 december 2022 door
the Beclean Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Heropening van het onderzoek

De raadsman heeft op zitting bepleit – kort samengevat – dat de zaak moet worden aangehouden dan wel dat de overlevering moet worden geweigerd. De officier van justitie heeft op zitting – kort samengevat – geconcludeerd dat de verzochte overlevering toelaatbaar is. De standpunten van de raadsman en de officier van justitie zijn volledig weergegeven in het proces-verbaal van de zitting.
In deze tussenuitspraak neemt de rechtbank alvast een aantal beslissingen in verband met het voorliggende overleveringsverzoek. In raadkamer is de rechtbank echter tot de conclusie gekomen dat op een aantal punten nadere informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit nodig is voordat daarop kan worden beslist. De rechtbank zal dat in de verschillende navolgende paragrafen toelichten en onder 8 de concrete vragen formuleren.
Ten behoeve van de begrijpelijkheid van de uitspraak merkt de rechtbank nog op dat de Roemeense justitiële autoriteit ook op 22 juli 2022 een EAB ten aanzien van de opgeëiste persoon heeft uitgevaardigd en dat dit EAB overlap heeft met het onderhavige EAB van
5 december 2022. Het EAB van 22 juli 2022 is inmiddels ingetrokken. Dat EAB – hierna: het ingetrokken EAB – zit wel in het dossier. Ook bevat het dossier door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie bij brief van 23 december 2022 (hierna: de brief van
23 december 2022).

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt in onderdeel b:
  • een vonnis van
  • een bevel
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van dertien jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon van 16 mei 2019 tot 8 juli 2020 in voorarrest heeft gezeten en dat dit voorarrest in mindering wordt gebracht op de hiervoor genoemde gevangenisstraf.
In onderdeel e van het EAB is om te beginnen vermeld dat het overleveringsverzoek ziet op vijf strafbare feiten, kort gezegd: rijden onder invloed, deelname aan een criminele organisatie, handel in verboden verdovende middelen (tweemaal) en het voorhanden hebben van verboden verdovende middelen voor eigen gebruik.
Het EAB vermeldt vervolgens dat de opgeëiste persoon bij het hiervoor genoemde vonnis van
11 oktober 2022 van
the Beclean District Courtvoor het rijden onder invloed is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar.
Verder volgt uit onderdeel e van het EAB en de hiervoor genoemde brief van 23 december 2022 dat de opgeëiste persoon door
the Bristrita-Nasaud Court(115/F7/2020) is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en de handel in en het gebruik van verdovende middelen. In hoger beroep werd de opgeëiste persoon op 16 februari 2022 door
the Cluj Court of Appealvoor deze feiten veroordeeld tot dertien jaar gevangenisstraf (kenmerk: 189/A/2022). Tegen deze uitspraak in beroep heeft de opgeëiste persoon een
extraordinary appealingesteld. De rechtbank begrijpt uit de brief van 23 december 2022 dat de
Cluj Court of Appealdaarop op 14 juli 2022 heeft beslist (kenmerk: 980/A/14.07.2022).
Onduidelijkheid over opgelegde gevangenisstraf
De informatie in het ingetrokken EAB en de brief van 23 december 2022 roepen bij de rechtbank de vraag op of in het EAB van 5 december 2022 op juiste wijze rekening is gehouden met het arrest van
the Cluj Court of Appealvan 14 juli 2022. Deze beslissing wordt immers niet genoemd in het EAB van 5 december 2022. In het EAB van 5 december 2022 staat dat de opgeëiste persoon tot dertien jaar gevangenisstraf is veroordeeld bij arrest van
the Cluj Court of Appealvan 16 februari 2022, terwijl uit het ingetrokken EAB volgt dat deze gevangenisstraf nadien, in het arrest van 14 juli 2022, is aangepast tot een gevangenisstraf van negen jaar en twee maanden. Dit volgt overigens ook uit een door de raadsman overgelegde vertaling van onderdelen van het arrest van
the Cluj Court of Appealvan 14 juli 2022.
Ook is voor de rechtbank niet inzichtelijk of de in het EAB genoemde gevangenisstraf van dertien jaar en acht maanden bij een afzonderlijke beslissing, die ziet op samenvoeging van straffen, is opgelegd aan de opgeëiste persoon of dat deze samenvoegingsbeslissing is genomen bij het vonnis van
the Beclean District Courtvan 11 oktober 2022
Op deze punten heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit.

5.Artikel 12 OLW

Inleiding
De rechtbank stelt vast dat zowel het vonnis van
the Beclean District Courtvan 11 oktober 2022 als de arresten van
the Cluj Court of Appealvan 16 februari 2022 en 14 juli 2022 aan artikel 12 van de OLW moeten worden getoetst, aangezien de in beide procedures opgelegde gevangenisstraffen kennelijk zijn samengevoegd en het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van die samengevoegde gevangenisstraf.
Vonnis van the Beclean District Court van 11 oktober 2022
De rechtbank stelt op basis van de informatie in het EAB vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In het EAB is vermeld dat de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW van toepassing is, te weten dat de opgeëiste persoon anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Bij de feitelijke toelichting is vermeld:
“the defendant was not present at any court term, but the defendant had knowledge of the trial because in the criminal investigation phase he was heard, both as a suspect and as a defendant.”
De rechtbank kan met deze toelichting niet beoordelen of inderdaad sprake is van de hiervoor weergegeven situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW en zou graag een nadere toelichting willen over de wijze waarop de opgeëiste persoon op de hoogte zou zijn geraakt van de data waarop de rechtbank de zaak heeft behandeld.
In het EAB is met betrekking tot dit vonnis ook vermeld dat de situatie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW van toepassing is. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft namelijk vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen en deze termijn bedraagt tien dagen.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering (hierna: artikel 466) – voor zover hier relevant – het volgende is bepaald:
(1)
The person with a final conviction, who was tried in absentia, may apply for the criminal proceedings to be reopened no later than one month since the day when informed, through any official notification, that criminal proceedings took place in court against them.
(2)
The following shall be deemed as tried in absentia: the convicted person who was not summoned to appear in court and had not been informed thereof in any other official manner, respectively, the person who even though aware of the criminal proceedings in court, was lawfully absent from the trial of the case and unable to inform the court thereupon, is deemed as tried in absentia. The convicted person who had appointed a retained counsel or a representative shall not be deemed tried in absentia if the latter appeared at any time during the criminal proceedings in court and neither shall the person who, following the notification of the conviction verdict, according to the law, did not file an appeal, waived filing an appeal or withdrew their appeal. (…).
Hieruit volgt dat in het EAB weliswaar is meegedeeld dat de opgeëiste persoon een verzoek
kanindienen voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak, maar het niet vaststaat dat hij ook daadwerkelijk daarvoor in aanmerking komt. Mocht de rechtbank in Roemenië namelijk op basis van artikel 466 eerste lid van oordeel zijn dat de opgeëiste persoon niet bij verstek is veroordeeld in de zin van het tweede lid van artikel 466, dan hoeft het verzoek niet te worden toegewezen. In het tweede lid is te lezen dat van een veroordeling bij verstek sprake is als – kort gezegd – de verdachte onder andere niet is gedagvaard en niet op een formele wijze van de terechtzitting op de hoogte is gebracht.
Nu het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon anderszins op de hoogte is geraakt van de procedure zou de rechtbank graag vernemen of er kans is dat een eventueel verzet tegen het vonnis van 11 oktober 2022 ontvankelijk zal worden verklaard en in behandeling zal worden genomen.
Onherroepelijkheid van het vonnis van 11 oktober 2022.
De raadsman heeft gesteld dat het vonnis van
the Beclean District Courtvan 11 oktober 2022 niet onherroepelijk is en heeft een oproep voor een zitting in hoger beroep van het
Hof te Cluj,gericht tegen het vonnis van 11 oktober 2022 overgelegd (bijlage 7 bij zijn pleitnotitie, in de Roemeense taal). De tolk heeft op zitting kort samengevat weergegeven wat in die stukken staat, namelijk dat de opgeëiste persoon een rechtsmiddel zou hebben ingediend tegen het vonnis van
the Beclean District Courtvan 11 oktober 2022 en dat dit behandeld wordt door het
Hof te Clujop 24 februari 2023 om 10.30 uur.
De rechtbank heeft ook op dit punt behoefte aan een toelichting van de uitvaardigende justitiële autoriteit over wat er op de zitting van 24 februari 2023 wordt behandeld.
Arrest van the Cluj Court of Appeal van 16 februari 2022
De rechtbank stelt op basis van de informatie in de brief van 23 december 2022 vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.
Arrest vanthe Cluj Court of Appealvan 14 juli 2022
De rechtbank stelt op basis van de informatie in de brief van 23 december 2022 vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Verder stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, omdat hij zelf een (buitengewoon) rechtsmiddel heeft aangewend tegen het arrest van 16 februari 2022, en dat hij twee door hem gekozen raadslieden heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat zij tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk hebben gevoerd. De situatie als bedoeld in artikel 12 sub b, OLW is dus van toepassing.
Gelet op het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW evenmin van toepassing op het arrest van
the Cluj Court of Appealvan 14 juli 2022.

6.Strafbaarheid

6.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten deels aangewezen als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Die feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
  • deelneming aan een criminele organisatie;
  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
6.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten deels niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Die feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

Uit de brief van 23 december 2022 blijkt dat
the Cluj Court of Appealin het arrest van
14 juli 2022 een vonnis van de rechtbank in Leuven bij de beoordeling heeft betrokken. De raadsman heeft zowel het arrest van
the Cluj Court of Appealvan 14 juli 2022 (gedeeltelijk vertaald) als het vonnis van de rechtbank in Leuven van 29 mei 2020 overgelegd en gesteld dat door de Roemeense rechter onvoldoende rekening is gehouden met het Belgische vonnis.
Volgens de raadsman heeft de Roemeense rechter de eerder opgelegde straf wel verminderd, omdat de opgeëiste persoon in België is veroordeeld voor drugsdelicten die ook in Roemenië werden vervolgd. De veroordeling in Roemenië is volgens hem echter ten onrechte niet aangepast ten aanzien van de veroordeling voor het deelnemen aan een criminele organisatie.
De rechtbank leidt uit pagina’s 230 en 231 van het door de raadsman in de Roemeense taal overgelegde vonnis van het
Hof te Clujvan 14 juli 2022 af dat de straf van vier jaar en zes maanden is komen te vervallen omdat de opgeëiste persoon in Leuven reeds was veroordeeld voor dezelfde feiten als waarvoor hij in Roemenië was veroordeeld. De rechtbank heeft ook op dit punt behoefte aan nadere informatie.
De officier van justitie heeft aangegeven dat de weigeringsgrond van artikel 9 van de OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon de hem in België opgelegde gevangenisstraf niet heeft ondergaan. Ook op dit punt heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [3]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het zwaartepunt van de strafzaak ligt in Roemenië;
  • Roemenië wil de straf ten uitvoer leggen;
  • de straf is in Roemenië opgelegd;
  • de opgeëiste persoon heeft de Roemeense nationaliteit;
  • het Nederlandse openbaar ministerie is niet van plan de opgeëiste persoon voor de feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd. In het licht van wat de officier van justitie heeft aangevoerd, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

9.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank overweegt dat in het algemeen gesproken kan worden van een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in Roemeense detentie-instellingen. [4] Dit met name vanwege de overbevolking.
Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt het volgende:
“De vaststelling dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen.
Wanneer het bestaan van een dergelijk gevaar eenmaal is vastgesteld, dient immers vervolgens de uitvoerende rechterlijke autoriteit nog concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat.
Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen, en die betrekking hebben op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de betrokkene bij overlevering aan de autoriteiten van die lidstaat onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.” [5]
Door
the Director, Directorate for International Law and Judicial Cooperation, Ministry of Justice,zijn bij brief van 20 december 2022 garanties verstrekt ten aanzien van de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. Daarbij is onder meer verklaard:
“Taking into consideration your letter number (…) on the detention conditions that Mr. [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] .1980 (…) we submit the following information:
Should the person deprived from his freedom be surrendered to the Romanian authorities on Henri Coanda Airport-Bucharest, he shall be placed initially in the Bucharest-Rahova Prison, in order to be subject to the quarantine period for a period, for 21 days, in a room that will ensure him a personal space of minimum 3 sq.m.
(…)
Taking into consideration the length of the custodial sentence, most likely, the above mentioned person shall initially serve his custodial sentence within a maximum security level facility. Also taking into consideration his domicile, most probably, he would be initially serving his sentence within the Gherla Prison.
(…)
(…)
, the National Administration of Penitentiaries issues an assurance that a minimum individual space of 3 sq. m., including the bed and related pieces of furniture, without including the area reserved for the sanitary facilities, is to be provided throughout the execution of the entire custodial sentence.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de garantie. [6] De rechtbank is, gelet op de gegeven garantie van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze garantie uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon zal namelijk worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden.
Het bepaalde in artikel 11 OLW staat dus niet aan overlevering in de weg.

10.Slotsom

De rechtbank zal het onderzoek heropenen om de officier van justitie de volgende vragen ter beantwoording voor te laten leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Ten aanzien van de grondslag en inhoud van het EAB
Is bij de vermelding in het EAB van de totale gevangenisstraf van dertien jaar en acht maanden rekening gehouden met de strafvermindering die
the Cluj Court of Appealin het arrest van 14 juli 2022 op pagina’s 230 en 231 heeft bepaald? Zo ja, in hoeverre?
In welk vonnis zijn de straffen opgelegd door (i) het vonnis van
the Beclean District Courtvan 11 oktober 2022 en (ii) het
the Cluj of Appealop 14 juli 2022 samengevoegd?
Op welke wijze zijn die straffen samengevoegd?
Ten aanzien van artikel 12 OLW (vonnis vanthe Beclean District Courtvan 11 oktober 2022 (zaaknummer: 2617/186/2021)
4. Op welke wijze is de opgeëiste persoon in kennis gesteld van de datum en de plaats van het proces?
5. Waaruit volgt dat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt?
6. Heeft de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek een adresinstructie ontvangen en zo ja wat hield die in?
7. Heeft de opgeëiste persoon daadwerkelijk een rechtsmiddel aangewend tegen het vonnis van
the Beclean District Courtvan 11 oktober 2022, dat op 24 februari 2023 om 10.30 uur door
the Cluj Court of Appealwordtt behandeld, en voor welke zitting de raadsman een oproep heeft overgelegd (zie bijlage 7 bij zijn pleitnotitie)?
8. Zo ja, heeft die procedure gevolgen voor de in het EAB vermelde onherroepelijkheid dan wel voor de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd bij het vonnis van
the Beclean District Courtvan 11 oktober 2022?
9. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon anderszins op de hoogte is geraakt van de procedure. Is te verwachten dat een eventueel verzet tegen het vonnis van 11 oktober 2022 ontvankelijk zal worden verklaard en in behandeling zal worden genomen?
Ten aanzien van artikel 9 OLW
10. Heeft de aftrek van de straf van 4 jaar en 6 maanden in het arrest van
the Cluj Court of Appealvan 14 juli 2022 betrekking op alle strafbare feiten waarvoor de opgeëiste persoon eerder in Leuven was veroordeeld, te weten drugsfeiten en deelname aan een criminele organisatie?
10. Heeft de opgeëiste persoon de in België door de rechtbank te Leuven opgelegde straf wel of niet (gedeeltelijk) ondergaan? Zo ja., in hoeverre?

9.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot
22 maart 2023 om 13:30 uurom de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in rubriek 8 geformuleerde vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen voornoemde datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen voornoemde datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
4.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam, 11 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513, rechtsoverweging 5.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punt 91 tot en met 93.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018 (