ECLI:NL:RBAMS:2022:2229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
13/751127-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verzetsgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië in 1975, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank behandelde de vordering op een openbare zitting op 5 april 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB onderzocht, dat betrekking had op een vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden voor oplichting.

De raadsman betoogde dat de verzetsgarantie die door de Roemeense autoriteiten was verstrekt, niet voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW), omdat niet vaststond dat deze onvoorwaardelijk was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er twijfels waren over de verzetsgarantie, de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat tot zijn veroordeling leidde en dat hij geen oproeping had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon onzorgvuldig was geweest in het doorgeven van zijn adres en dat hij op de hoogte moest zijn van de mogelijke vervolging.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de verzetsgarantie, omdat de opgeëiste persoon voldoende was geïnformeerd over zijn rechten en de detentieomstandigheden in Roemenië niet als onmenselijk of vernederend konden worden beschouwd. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en de vereisten van de OLW waren nageleefd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751127/22
RK nummer: 22/604
Datum uitspraak: 19 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juli 2018 door
Brăila court of law(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal judgment no 886 of 14.05.2018 of the Braila Court, pronounced in the file no 10450/196/2016 and final on 11.07.2018 since no appeal entered (we confirm that the mandate is valid).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat niet vaststaat dat de verstrekte verzetgarantie een onvoorwaardelijke garantie is. Dit kan er wellicht toe leiden dat een verzetprocedure – wanneer de opgeëiste persoon is overgeleverd – niet gegarandeerd is. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot het vonnis heeft geleid en heeft geen oproeping ontvangen. Blijkens de aanvullende informatie heeft de opgeëiste persoon in zijn verhoor aangegeven dat hij dakloos was. Gelet hierop dient de vordering tot overlevering te worden aangehouden teneinde vragen te stellen aan de Roemeense autoriteiten of de verzetsgarantie onvoorwaardelijk is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de aanvullende informatie gegeven verzetsgarantie vragen oproept. Zoals het in de aanvullende informatie staat geformuleerd lijkt het niet dat de opgeëiste persoon in verzet kan gaan omdat de opgeëiste persoon op de juiste manier is opgeroepen volgens de Roemeense autoriteiten. De officier van justitie heeft zich gelet op voorgaande op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van toepassing is, maar dat hiervan kan worden afgezien. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon is aangehouden en gehoord. De opgeëiste persoon heeft de feiten bekend en een adres in Roemenië opgegeven dat ook op zijn ID-kaart stond. Tijdens zijn verhoor is hij ook geïnformeerd over het feit dat hij zijn adreswijzigingen moet doorgeven. De opgeëiste persoon is vervolgens naar Duitsland vertrokken, maar heeft dit niet doorgegeven aan de Roemeense autoriteiten. Volgens vaste jurisprudentie is het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om wijzigingen in het eerder opgegeven adres door te geven. Dat heeft hij niet gedaan en om die reden heeft hij vrijwillig afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij zijn zaak. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB is onder rubriek d) 3.4 niet aangekruist. Onder e) van het EAB is artikel 466
Code of the criminal procedureopgenomen:
Article 466 of the Code of Criminal Procedure - Reopening criminal proceedings in case of an in absentia trial of the convicted person
(1)*) The person with a final conviction, who was tried in absentia, may apply for the criminal proceedings to be reopened no later than one month since the day when informed, through any official notification, that criminal proceedings took place in court against them.
(2) The following shall be deemed as tried in absentia: the convicted person who was not summoned to appear in court and had not been informed thereof in any other official manner, respectively, the person who even though aware of the criminal proceedings in court, was lawfully absent from the trial of the case and unable to inform the court thereupon, is deemed as tried in absentia. The convicted person who had appointed a retained counsel or a representative shall not be deemed tried in absentia if the latter appeared at any time during the criminal proceedings in court and neither shall the person who, following the notification of the conviction verdict, according to the law, did not file an appeal, waived filing an appeal or withdrew their appeal.
(3) In the case of the person with a final conviction, tried in absentia, related to whom a foreign state ordered extradition or surrender based on the European arrest warrant, the time frame provided under par. (1) shall begin from the date when, following their bringing into country, they receive the conviction verdict.
(4) The criminal proceedings in court may not be reopened when the convicted person had applied to be tried in absentia.
(5) The provisions of the previous paragraphs shall apply accordingly to the person against whom a court ruling was returned to waive the service of the penalty or to postpone the service of the penalty.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 19 maart 2020 het volgende verklaard:
“d.
The named [opgeëiste persoon] has the right to request the reopening of the criminal case.
According to Art. 466 Code of the criminal procedure – Reopening of the criminal case in the case of trial in the absence of the convicted person
(1) The person convicted definitively who has been tried in absence may request the reopening of the criminal trialwithin one month of the day he became aware, by any official notification , that a criminal trial has been carried out against him
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring niet aan de eisen van artikel 12 sub d OLW. Weliswaar wordt in de aanvullende informatie medegedeeld dat de opgeëiste persoon ingevolge lid 1 van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering een verzoek kan indienen voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak, maar of hij daadwerkelijk in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling van de zaak blijft onduidelijk nu – in tegenstelling tot het EAB – in de aanvullende informatie niet het overige deel van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering is opgenomen. Lid 2 van voornoemd artikel bepaalt immers dat een veroordeelde wordt beschouwd als
tried in absentiaindien hij niet is gedagvaard en niet op een formele wijze van de zitting op de hoogte is gebracht. Echter, gelet de aanvullende informatie is de opgeëiste persoon in onderhavige zaak naar Roemeens recht op de juiste wijze opgeroepen. Daarom lijkt niet te zijn voldaan aan de eis van artikel 466 lid 2 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering, hetgeen aan een geslaagd beroep op artikel 466 lid 1 van dit artikel in de weg staat. De rechtbank is daarom van oordeel dat – ongeacht de formulering in het EAB en de aanvullende informatie – geen sprake is van een onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Uit de brief van 19 maart 2020 van
Brăila courtblijkt dat de opgeëiste persoon in Roemenië is gehoord tijdens het vooronderzoek waar hij de feiten zoals genoemd in het EAB onder e) heeft bekend. De opgeëiste persoon heeft dit bevestigd bij het verhoor door de Nederlandse officier van justitie in het kader van de inverzekeringstelling. Verder blijkt uit de brief van 21 februari 2022 van
Brăila courtdat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor op 19 oktober 2015 op zijn rechten en plichten is gewezen en is geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moest brengen. Hij heeft geen daarbij geen (ander) adres opgegeven waarnaar de oproepingen verzonden zouden kunnen worden. De opgeëiste persoon heeft daarbij tijdens het verhoor met de Nederlandse officier van justitie verklaard dat hij sinds 2017 een adres heeft in Duitsland, maar dit niet heeft doorgegeven aan de Roemeense autoriteiten.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij onzorgvuldig is geweest ten aanzien van het doorgeven van een adres waarop hij kon worden bereikt.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van eventuele oproepingen, zo hij al niet (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces. Zijn overlevering houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [1]
In deze zaak heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een brief verstrekt van
the commissioner of Penitentiary police [persoon], General director of the National Administration of Penitentiariesvan 22 februari 2022. In deze brief is onder meer het volgende meegedeeld:

Considering your address, formulated in file no. 10450/196/2016, of
18.02.2022, regarding the request of the authorities from the Kingdom of the
Netherlands, regarding the conditions of detention that the named [opgeëiste persoon]
will benefit from (born on [geboortedag] 1975, domiciled in Brăila County, sentenced to a
sentence of 1 year and 3 months imprisonment), in the event of his surrender to the
Romanian authorities, we inform you of the following:
1.
ln case the person deprived of liberty will be handed over to the Romanian
Authorities at the Henri Coandă Bucharest Airport, he will be initially detained in the Rahova Penitentiary of Bucharest in order to carry out the quarantine period with a
duration of 21 days, in a room that it will ensure him a minimum space of 3 sqm.
… Given the amount of the sentence, he will most likely serve the initial custodial
sentence in the semi-open regime, At the same time, considering his domicile, it is
possible, for the beginning, to execute the sentence in the Brăila Penitentiarv.
(…)
Detainees have access to walking yards (daily), clubs, sports ground, gym, church, classrooms and other spaces for exercising their rights.
The main features of the semi-open regime:
The detainees benefit from walking in the open air according to the legal provisions and from psychosocial assistance programs and activities.
The semi-open regime offers detainees many opportunities such as:

the possibility to walk unaccompanied in areas inside the place of detention on the routes established by the penitentiary administration;

the possibility to organize the free time available, under supervision, in compliance with the schedule established by the administration.
ln the semi-open regime, the doors of the rooms are open all day.
(…)
Considering the perspective of implementing the measures from the "2020 - 2025 action plan for enforcing the pilot-decision Rezmives and others against Romania, as well as the decisions issued in the group of cases Bragadireanu against Romania and the current trend registered by the detainees found in the custody of the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees the minimum individual space of 3 square meters during the entire execution of the punishment, including the bed and related furniture, without the space for the sanitary group.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in deze garantie. Gelet op deze garantie is de rechtbank van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat dat zijn door artikel 4 Handvest gewaarborgde grondrecht zal worden geschonden. Daarmee is het gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon weggenomen.
De detentieomstandigheden vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Brăila court of law(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G de Vries en M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.