3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat niet vaststaat dat de verstrekte verzetgarantie een onvoorwaardelijke garantie is. Dit kan er wellicht toe leiden dat een verzetprocedure – wanneer de opgeëiste persoon is overgeleverd – niet gegarandeerd is. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot het vonnis heeft geleid en heeft geen oproeping ontvangen. Blijkens de aanvullende informatie heeft de opgeëiste persoon in zijn verhoor aangegeven dat hij dakloos was. Gelet hierop dient de vordering tot overlevering te worden aangehouden teneinde vragen te stellen aan de Roemeense autoriteiten of de verzetsgarantie onvoorwaardelijk is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de aanvullende informatie gegeven verzetsgarantie vragen oproept. Zoals het in de aanvullende informatie staat geformuleerd lijkt het niet dat de opgeëiste persoon in verzet kan gaan omdat de opgeëiste persoon op de juiste manier is opgeroepen volgens de Roemeense autoriteiten. De officier van justitie heeft zich gelet op voorgaande op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van toepassing is, maar dat hiervan kan worden afgezien. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon is aangehouden en gehoord. De opgeëiste persoon heeft de feiten bekend en een adres in Roemenië opgegeven dat ook op zijn ID-kaart stond. Tijdens zijn verhoor is hij ook geïnformeerd over het feit dat hij zijn adreswijzigingen moet doorgeven. De opgeëiste persoon is vervolgens naar Duitsland vertrokken, maar heeft dit niet doorgegeven aan de Roemeense autoriteiten. Volgens vaste jurisprudentie is het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om wijzigingen in het eerder opgegeven adres door te geven. Dat heeft hij niet gedaan en om die reden heeft hij vrijwillig afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij zijn zaak. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB is onder rubriek d) 3.4 niet aangekruist. Onder e) van het EAB is artikel 466
Code of the criminal procedureopgenomen:
Article 466 of the Code of Criminal Procedure - Reopening criminal proceedings in case of an in absentia trial of the convicted person
(1)*) The person with a final conviction, who was tried in absentia, may apply for the criminal proceedings to be reopened no later than one month since the day when informed, through any official notification, that criminal proceedings took place in court against them.
(2) The following shall be deemed as tried in absentia: the convicted person who was not summoned to appear in court and had not been informed thereof in any other official manner, respectively, the person who even though aware of the criminal proceedings in court, was lawfully absent from the trial of the case and unable to inform the court thereupon, is deemed as tried in absentia. The convicted person who had appointed a retained counsel or a representative shall not be deemed tried in absentia if the latter appeared at any time during the criminal proceedings in court and neither shall the person who, following the notification of the conviction verdict, according to the law, did not file an appeal, waived filing an appeal or withdrew their appeal.
(3) In the case of the person with a final conviction, tried in absentia, related to whom a foreign state ordered extradition or surrender based on the European arrest warrant, the time frame provided under par. (1) shall begin from the date when, following their bringing into country, they receive the conviction verdict.
(4) The criminal proceedings in court may not be reopened when the convicted person had applied to be tried in absentia.
(5) The provisions of the previous paragraphs shall apply accordingly to the person against whom a court ruling was returned to waive the service of the penalty or to postpone the service of the penalty.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 19 maart 2020 het volgende verklaard:
“d.
The named [opgeëiste persoon] has the right to request the reopening of the criminal case.
According to Art. 466 Code of the criminal procedure – Reopening of the criminal case in the case of trial in the absence of the convicted person
(1) The person convicted definitively who has been tried in absence may request the reopening of the criminal trialwithin one month of the day he became aware, by any official notification , that a criminal trial has been carried out against him”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring niet aan de eisen van artikel 12 sub d OLW. Weliswaar wordt in de aanvullende informatie medegedeeld dat de opgeëiste persoon ingevolge lid 1 van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering een verzoek kan indienen voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak, maar of hij daadwerkelijk in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling van de zaak blijft onduidelijk nu – in tegenstelling tot het EAB – in de aanvullende informatie niet het overige deel van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering is opgenomen. Lid 2 van voornoemd artikel bepaalt immers dat een veroordeelde wordt beschouwd als
tried in absentiaindien hij niet is gedagvaard en niet op een formele wijze van de zitting op de hoogte is gebracht. Echter, gelet de aanvullende informatie is de opgeëiste persoon in onderhavige zaak naar Roemeens recht op de juiste wijze opgeroepen. Daarom lijkt niet te zijn voldaan aan de eis van artikel 466 lid 2 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering, hetgeen aan een geslaagd beroep op artikel 466 lid 1 van dit artikel in de weg staat. De rechtbank is daarom van oordeel dat – ongeacht de formulering in het EAB en de aanvullende informatie – geen sprake is van een onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Uit de brief van 19 maart 2020 van
Brăila courtblijkt dat de opgeëiste persoon in Roemenië is gehoord tijdens het vooronderzoek waar hij de feiten zoals genoemd in het EAB onder e) heeft bekend. De opgeëiste persoon heeft dit bevestigd bij het verhoor door de Nederlandse officier van justitie in het kader van de inverzekeringstelling. Verder blijkt uit de brief van 21 februari 2022 van
Brăila courtdat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor op 19 oktober 2015 op zijn rechten en plichten is gewezen en is geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moest brengen. Hij heeft geen daarbij geen (ander) adres opgegeven waarnaar de oproepingen verzonden zouden kunnen worden. De opgeëiste persoon heeft daarbij tijdens het verhoor met de Nederlandse officier van justitie verklaard dat hij sinds 2017 een adres heeft in Duitsland, maar dit niet heeft doorgegeven aan de Roemeense autoriteiten.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij onzorgvuldig is geweest ten aanzien van het doorgeven van een adres waarop hij kon worden bereikt.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van eventuele oproepingen, zo hij al niet (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces. Zijn overlevering houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.