ECLI:NL:RBAMS:2022:8179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
22/3905
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel verstrekte Bbz-uitkering en de betrokkenheid van TOGS

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 december 2022, wordt het beroep van eiser, een ondernemer uit Zaandam, behandeld met betrekking tot de terugvordering van een teveel verstrekte Bbz-uitkering van € 4.821,79. Eiser ontving van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 een Bbz-uitkering in de vorm van een renteloze geldlening, en daarnaast een tegemoetkoming op grond van de TOGS ter hoogte van € 4.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vastgesteld dat eiser recht had op een uitkering van € 3.813,52, maar dat hij in totaal € 8.635,31 aan Bbz-uitkering heeft ontvangen. Hierdoor is het college tot de conclusie gekomen dat eiser het teveel betaalde bedrag moet terugbetalen.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 23 november 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de TOGS terecht is betrokken bij de vaststelling van het recht op de Bbz-uitkering. Eiser betoogde dat de TOGS niet als inkomen had moeten worden aangemerkt, maar de rechtbank stelt vast dat de wetgeving, met name artikel 31 van de Participatiewet, geen uitzondering voor de TOGS biedt. De rechtbank concludeert dat de TOGS niet kan worden aangemerkt als een gift en dat de terugvordering van het teveel betaalde bedrag door het college terecht is uitgevoerd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het griffierecht niet wordt terugbetaald. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Zaandam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (het college)

(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de terugvordering van de teveel verstrekte Bbz-uitkering ter hoogte van € 4.821,79.
1.2.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser heeft van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 een Bbz-uitkering [1] ontvangen van het college in de vorm van een renteloze geldlening. Eiser heeft verder in 2020 een tegemoetkoming ontvangen op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (hierna: TOGS) ter hoogte van € 4.000,-.
2.2.
Het college heeft aan de hand van door eiser verstrekte gegevens vastgesteld dat eiser over de hiervoor genoemde periode recht had op een uitkering van € 3.813,52. Eiser heeft echter € 8.635,31 aan Bbz-uitkering ontvangen. Eiser moet daarom € 4.821,79 aan het college terugbetalen. Het college ziet geen redenen om van terugvordering af te zien.
2.3.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De TOGS
4.1.
Eiser stelt dat verweerder de TOGS niet tot de middelen had moeten rekenen. Eiser wijst op artikel 31, tweede lid, onder sub l, van de Participatiewet (PW). De TOGS is een bij ministeriele regeling aangewezen uitkering voor materiële en immateriële schade en wordt uitgezonderd van het middelenbegrip. Door de TOGS aan te merken als inkomen is de hoogte van de terugvordering volgens eiser verkeerd berekend.
4.2.
Verweerder stelt dat uit de toelichting bij artikel 31 van de PW niet blijkt dat de TOGS wordt uitgezonderd van het middelenbegrip, daarom is de door eiser ontvangen TOGS terecht aangemerkt als inkomen in het kader van het Bbz.
4.3.
Tussen partijen is alleen in geschil of bij de vaststelling en de berekening van het definitieve recht op Bbz-uitkering terecht de TOGS is betrokken.
4.4.
Met de TOGS beoogt het college (onverplicht) ondernemingen die door de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 schade hebben geleden, tegemoet te komen. Zoals het College van beroep voor het bedrijfsleven in zijn uitspraken [2] van
22 december 2020 heeft overwogen moet de TOGS moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid.
4.5.
Artikel 31, tweede lid, van de PW bevat een limitatieve opsomming van niet in aanmerking te nemen middelen. Daarin wordt de TOGS niet genoemd. Onderdeel l van dat artikellid verwijst naar bij ministeriele regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade. De betreffende uitkeringen en vergoedingen zijn vermeld in artikel 7 van de Regeling PW, IOAW en IOAZ. Ook in die lijst komt de TOGS niet voor. Ook in de toelichting op artikel 31 van de PW wordt de TOGS niet genoemd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wetgever de TOGS niet heeft willen uitzonderen van het middelenbegrip in het kader van het Bbz over het jaar 2020.
4.6.
De TOGS kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden aangemerkt als een gift in de zin van artikel 31, tweede lid, onder sub m, van de PW. Verweerder heeft in dat verband ter zitting terecht opgemerkt dat het gaat om kleinere giften en niet om een substantieel bedrag als hier aan de orde is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de TOGS terecht heeft aangemerkt als middel in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW.
4.7.
Het standpunt van eiser dat de TOGS vrij besteedbaar is, maakt dit niet anders. Eiser heeft, gelet op het resultaat van zijn activiteiten als zelfstandige in 2020, minder recht op bijstand dan hij aan Bbz-uitkering heeft ontvangen. Dat de ontvangen TOGS tot de middelen wordt gerekend, betekent dat die bijdraagt aan het resultaat in 2020. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat dit anders zou zijn indien hij voor dat bedrag een nieuwe fotocamera ten behoeve van zijn bedrijfsuitoefening had gekocht.
4.8
Dat eiser de TOGS heeft aangevraagd op aanraden van zijn Bbz-coach acht de rechtbank niet van belang. Dat eiser recht had op een tegemoetkoming in het kader van de TOGS, laat immers onverlet dat die tegemoetkoming relevant kan zijn voor de uitkering in het kader van het Bbz, zoals in het geval van eiser is gebleken na het sluiten van het boekjaar 2020.
4.9.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de TOZO niet in mindering zou worden gebracht op een Bbz-uitkering. Nog daargelaten dat bij de TOZO is gekozen voor een andere systematiek, zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, kan niet worden gesproken van gelijke gevallen omdat het andere regelgeving betreft. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt reeds daarom niet.

Conclusie

5. Het college heeft terecht de TOGS betrokken bij de vaststelling van het recht op een Bbz-uitkering en het teveel betaalde bedrag van € 4.821,79 aan Bbz-uitkering van eiser teruggevorderd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Uit artikel 1, sub e, van het Bbz volgt dat onder netto inkomen wordt verstaan het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de PW, met toepassing van artikel 6, tweede lid.
In paragraaf 3.4 bevindt zich artikel 31 van de PW. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Uit artikel 31, tweede lid, sub l, van de PW volgt dat niet onder middelen wordt verstaan: bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade.
Uit artikel 31, tweede lid, sub m, van de PW volgt dat niet onder middelen wordt verstaan: giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
In artikel 7 van de Regeling PW, IOAW en IOAZ wordt een limitatieve opsomming gegeven van uitkeringen en vergoedingen die niet tot de middelen worden gerekend, als bedoeld in artikel 31 van de PW.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 voor levensonderhoud (Bbz).