In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 20 december 2022, wordt het beroep van eiser, een ondernemer uit Zaandam, behandeld met betrekking tot de terugvordering van een teveel verstrekte Bbz-uitkering van € 4.821,79. Eiser ontving van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 een Bbz-uitkering in de vorm van een renteloze geldlening, en daarnaast een tegemoetkoming op grond van de TOGS ter hoogte van € 4.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vastgesteld dat eiser recht had op een uitkering van € 3.813,52, maar dat hij in totaal € 8.635,31 aan Bbz-uitkering heeft ontvangen. Hierdoor is het college tot de conclusie gekomen dat eiser het teveel betaalde bedrag moet terugbetalen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 23 november 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de TOGS terecht is betrokken bij de vaststelling van het recht op de Bbz-uitkering. Eiser betoogde dat de TOGS niet als inkomen had moeten worden aangemerkt, maar de rechtbank stelt vast dat de wetgeving, met name artikel 31 van de Participatiewet, geen uitzondering voor de TOGS biedt. De rechtbank concludeert dat de TOGS niet kan worden aangemerkt als een gift en dat de terugvordering van het teveel betaalde bedrag door het college terecht is uitgevoerd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het griffierecht niet wordt terugbetaald. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.