ECLI:NL:RBAMS:2022:816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
13-312743-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en poging daartoe; oplegging ISD-maatregel

Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en poging daartoe. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 november 2021, waarbij de verdachte het slachtoffer, [persoon 2], zou hebben mishandeld door haar met een bierfust te slaan. Tijdens de zitting op 11 februari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de zware mishandeling, omdat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt, en vroeg om bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De verdediging stelde dat de verdachte niet de dader was en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer, waaronder afgebroken voortanden, niet voldeed aan de criteria voor zwaar lichamelijk letsel zoals gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en poging daartoe, maar achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn recidive en de ernst van het delict. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, [persoon 2], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de rechtbank zowel materiële als immateriële schadevergoeding toekende.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-312743-21
Datum uitspraak: 25 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats 1] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2022.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft [persoon 1] , reclasseringswerker, als deskundige gehoord.
1.4.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [persoon 2] .

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten afgebroken voortanden, heeft toegebracht door die [persoon 2] tegen de rug, althans tegen het lichaam, te slaan met een bierfust en/of een bierfust tegen het lichaam te gooien, waardoor die [persoon 2] (voorover) is gevallen en/of met het hoofd en/of gezicht de stoeprand en/of de grond heeft geraakt;
2.2.
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [persoon 2] tegen de rug, althans tegen het lichaam, te slaan met een bierfust en/of een bierfust tegen het lichaam te gooien, waardoor die [persoon 2] (voorover) is gevallen en/of met het hoofd en/of gezicht de stoeprand en/of de grond heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.3.
Meer subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2] tegen de rug, althans tegen het lichaam, te slaan met een bierfust en/of een bierfust tegen het lichaam te gooien.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte vrij te spreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling omdat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Zij heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken en daartoe aangevoerd dat de verdachte stelt dat hij niet degene is die het slachtoffer heeft mishandeld. Het zou ook iemand anders kunnen zijn geweest die aan het signalement van de dader voldoet, aldus de raadsman. Hij heeft er ook op gewezen dat de verklaringen over het signalement van de dader uiteenlopen. De verdachte heeft benadrukt dat op de beelden van de dader een ander mondkapje te zien is dan het mondkapje dat hij bij zijn aanhouding ophad. De raadsman heeft verder betoogd dat als de rechtbank wel de overtuiging heeft dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen, sprake is van zware mishandeling noch van een poging daartoe. Ten aanzien van de vraag of dan wel sprake is van mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De rechtbank gaat er op basis van het bewijs van uit dat het de verdachte is geweest die op 18 november 2021 aangeefster [persoon 2] heeft aangevallen. [persoon 2] heeft de verdachte herkend van een foto die haar is getoond. De rechtbank vindt deze herkenning overtuigend, in het bijzonder omdat [persoon 2] bij een foto van verdachte op de ID-staat nog enigszins twijfelde, maar na het zien van de foto die van de verdachte is gemaakt op de dag van de aanhouding, verklaart zij hem met zekerheid te herkennen, ook vanwege zijn kleding. De verdachte is kort na het incident bovendien in de buurt aangehouden met een bierfust en hij voldeed ook voor het overige aan het specifieke signalement van de dader.
3.3.2.
De rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over de vraag hoe het door de verdachte gepleegde geweld dient te worden gekwalificeerd.
3.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Zij acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling dan ook niet bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
3.3.4.
Op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt onder zwaar lichamelijk letsel begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. [1]
3.3.5.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten afgebroken voortanden, schaafwonden op de handen en een bult en snee ter hoogte van de slaap, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet meer gebleken omtrent de aard van het letsel dan in de aangifte staat en op de foto’s is te zien. Over de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen is niets bekend. Het bewijs is ontoereikend om het letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. Het letsel is ook niet voldoende belangrijk om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. [2]
3.3.6.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling zoals subsidiair is ten laste gelegd.
3.3.7.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat de verdachte erop uit was het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met andere woorden niet bewezen kan worden dat de verdachte boos opzet had op zware mishandeling. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte daar wel voorwaardelijk opzet op had. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. [3] Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. [4]
3.3.8.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het slachtoffer met een bierfust in een plastic tas heeft geslagen dan wel dit fust tegen haar lichaam heeft gegooid. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet wat het gewicht en/of het materiaal van het fust was. Het slaan of gooien met een voorwerp tegen iemands lichaam, roept niet zonder meer de aanmerkelijke kans in het leven dat er zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer ontstaat, zelfs niet als dat met kracht gebeurt.
3.3.9.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit (mishandeling) heeft begaan. [persoon 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Haar aangifte wordt ondersteund door de beschrijving van de camerabeelden die van het voorval zijn gemaakt en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . De verdachte is kort na het incident in de buurt aangehouden. Hij had toen een bierfust bij zich en voldeed ook voor het overige aan het specifieke signalement van de dader.

4.bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 18 november 2021 te Amsterdam, [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2] te slaan met een bierfust of een bierfust tegen het lichaam te gooien.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2021238150-2 van 18 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (pagina 3 tot en met 5 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
Op 18 november 2021 liep ik rond 15.55 uur op de Zeedijk in Amsterdam. Ik zag dat een man met rastahaar mij tegemoet kwam lopen. De man boerde in mijn gezicht en liep door. Ik mompelde voor me uit: “Iek, what the fuck”. Daarna liep ik weer door. Ik hoorde de man iets terugroepen, iets van “Bitch!” ofzo. Ik hoorde dat de man kwam aanrennen. Opeens voelde ik een keiharde klap of slag tegen mijn rug. Ik raakte daardoor uit balans en viel. Ik kwam met mijn gezicht op de stoeprand terecht. Hierdoor brak een stuk van mijn voortanden af. Ik maakte een harde smak want ik voelde ook pijn naast mijn linkeroog. Ook mijn rechtervoet doet pijn. Ik heb afweerwonden op mijn beide handen doordat ik met mijn handen probeerde de val op te vangen. Ik zag dat de man mij uitlachte. Hij riep iets van: “Lekker voor je!”. Daarna liep de man verder in de richting van Nieuwmarkt. Een meisje zei dat ze alles had zien gebeuren. Ik hoorde haar zeggen dat de man met het rastahaar mij op mijn rug had geslagen met een biervat. Ik vroeg aan een meisje wat er met mijn gezicht was, want het deed pijn. Zij zei dat er een snee naast mijn linkerslaap zat. Ik ging voelen en zag dat mijn hand onder het bloed kwam te zitten. Ondertussen voelde ik mijn gezicht opzwellen. Ik heb een dikke bult op mijn gezicht. Ik heb erg veel hoofdpijn en pijn naast mijn linkeroog. Ik kan de man als volgt omschrijven: getinte huidkleur, donker rastahaar, donkere winterjas, ongeveer 1.80m lang, slank postuur, ongeveer 30 tot 40 jaar oud. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Noot verbalisant: Ik zie dat aangeefster een dikke, blauwe bult heeft ter hoogte van haar linkeroog. Er zit ook een bloedende snee naast dat oog. Ik zie dat van haar beide voortanden een stuk is afgebroken.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021238150-17 van 30 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] .
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven
Op 18 november 2021 omstreeks 16.00 uur werd op de Zeedijk te Amsterdam een mishandeling gepleegd. Er bestaan camerabeelden van dit incident. Op 18 november 2021 werd door het slachtoffer van de mishandeling aangifte gedaan. Op de beschikbare beelden wordt een tijd weergegeven in het format: uren:minuten:seconden met daarachter de datum. Ik heb de camerabeelden opgevraagd die zicht hebben op de Zeedijk te Amsterdam.
  • camera 47 Zeedijk/Nieuwmarkt/Monnickenstraat/Taxistandplaats deze camera heeft zicht op genoemde locaties.
  • camera 34 Zeedijk/bocht bij Elleboogsteeg deze camera heeft zicht op genoemde locaties.
  • camera 41 Zeedijk/Boomsteeg deze camera heeft zicht op genoemde locaties.
Ik ben tot mijn bevindingen gekomen door het bekijken van de video-opnamen.
Ik zag op camera 34 de mishandeling plaats vinden. Ik zag dat er om 15:59:05 uur een vrouw met een lichte rugtas op haar rug op de Zeedijk liep in de richting van de Prins Hendrikkade. De vrouw bleek later het slachtoffer/aangever te zijn.
Ik zag dat de vrouw om 15:59:58 uur de verdachte tegemoet loopt. Ik zie dat de verdachte zich half draait met zijn gezicht richting de vrouw. Ik zie dat de verdachte dicht met zijn gezicht bij het slachtoffer/aangever in de buurt komt. Ik zie vervolgens dat het slachtoffer/aangever doorloopt in de richting van de Prins Hendrikkade. Ik zie dat de verdachte in de richting van de Nieuwmarkt loopt. Ik zie dat om 16:00:01 uur de verdachte zich omdraait en terugloopt in de richting van het slachtoffer/aangever. Ik zie dat de verdachte in zijn rechterhand een tas vasthoudt. Ik zie dat om 16:00:04 uur de verdachte versneld in de richting van het slachtoffer loopt en vervolgens met de hand waarmee hij de tas vasthoudt een zwaaiende beweging maakt richting het slachtoffer. Ik zie dat hij de tas loslaat waardoor de tas tegen het slachtoffer aankomt. Ik zie vervolgens dat het slachtoffer op de grond valt. Ik zie vervolgens dat de verdachte zijn tas van de straat oppakt en dat hij vervolgens weer in de richting loopt van het slachtoffer dat op de straat ligt. Ik zie dat de verdachte om 16:00:35 uur wegloopt.
Ik heb een foto gezien van de aangehouden verdachte die is bijgevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen. De kleding en het signalement komen overeen met de aangehouden verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats 1] .
Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300- 2021238150-9 van 18 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] .
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 18 november 2021 afgelegde verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Om circa 16.00 uur liep ik vanaf de Sint Olofstraat (de rechtbank begrijpt: Sint Olofssteeg) het hoekje om, in de richting van de Zeedijk. Meteen toen ik het hoekje omliep, zag ik een man op de Zeedijk lopen. Ik hoorde hem tegen het slachtoffer schreeuwen. Vervolgens zag ik dat de man een tas en een biervat vasthield. Ik zag dat de man een zwaaiende beweging maakte in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer werd vervolgens aan de zijkant van haar lichaam geraakt. Ik zag dat het slachtoffer met haar hoofd op de stoeprand aan de linkerkant van de straat viel. Het slachtoffer was aan het gillen en de man bleef schreeuwen tegen haar. Toen zag ik dat de man de Zeedijk verder inliep. Signalement man: circa 1.85m, getinte huidkleur, zwartkleurig rastahaar, lichtgroene jas, broek en gympen.
Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300- 2021238150-4 van 18 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 18 november 2021 afgelegde verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Ik kwam hier rond 16.00 uur langs fietsen en ik zag een lichtgetinte man met lange dreadlocks en een beige-groene jas. De man liep heen en weer. Hij liep eerst in de richting van de Nieuwmarkt. Hij draaide zich om en ik hoorde dat de man bitch zei of iets wat daar op lijkt. Ik zag dat de man met zijn tas naar achteren zwaaide en deze naar de vrouw sloeg. De tas werd meer gegooid, van een kleine afstand.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021238150-6 van 18 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5], [opsporingsambtenaar 6] en [opsporingsambtenaar 7] (pagina 15 tot en met 16 van het dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 18 november 2021 omstreeks 16.04 uur kregen wij de opdracht om naar de Zeedijk te Amsterdam te gaan in verband met een mishandeling. Hier zou een vrouw geslagen zijn door een man. De man zou zijn weggelopen in de richting van de Nieuwmarkt. De man zou er als volgt uit zien: negroïde, slank postuur, circa 1.80m, circa 30 jaar oud, rastahaar, groene jas, plastic tas met hierin een biervat. Omstreeks 16.17 uur zagen wij op de Nieuwmarkt een man lopen die volledig aan bovengenoemd signalement voldeed. De man bleek later te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats 1]. Wij zagen dat [verdachte] in zijn hand een plastic tas van de Albert Heijn vasthield. Wij zagen dat er in de plastic tas een biervat zat. Er is van [verdachte] een foto gemaakt evenals van de plastic tas met hierin het biervat.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300- 2021238150-18 van 17 december 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 8].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 17 december 2021 heb ik [persoon 2] , geboren op [geboortedag 2] 1996 te [geboorteplaats 2], een politiefoto, een zogenaamde ID-staat, van de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1980 te [geboorteplaats 1] getoond. Alvorens ik dat deed, had ik het gedeelte met daarop de personalia van de verdachte afgeschermd, met een dubbelgevouwen A4-formaat papier, dit werd op zijn plek gehouden door een paperclip. Ik vroeg of zij deze man herkende. Ik hoorde [persoon 2] zeggen dat zij deze man voor ongeveer 80% herkende als de verdachte die haar omver had geduwd. Ik hoorde haar zeggen, dat zij zijn gezicht vrij goed gezien had, daar hij zich nog had omgedraaid iets naar haar geroepen zou hebben. Ik vroeg [persoon 2] waaraan zij de verdachte dan herkende. Ik hoorde haar toen zeggen, dat de haardracht van de verdachte de doorslag voor haar was. Ik hoorde haar zeggen dat de verdachte, zijn haar ten tijde van het incident, ook zo droeg. Vervolgens liet ik [persoon 2] een foto zien waarop de verdachte in zijn geheel te zien was (paginanummer 19, de rechtbank merkt op: een foto van de verdachte [verdachte] ten tijde van zijn aanhouding). Ik zag dat [persoon 2] daar direct op reageerde. Ik hoorde haar zeggen, dat die man op de foto voor 100% de verdachte was die haar omver geduwd had. Het totaal plaatje met de kleding van de verdachte erbij, was hoe [persoon 2] de verdachte zich kon herinneren.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD)

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat de verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van twee jaar.
8.2.
Het pleidooi van de verdediging
De raadsman heeft verzocht niet de ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen en daartoe aangevoerd dat de ISD niet is bedoeld voor iemand die niet wil meewerken zoals de verdachte. De verdachte wil zijn eigen zaken regelen en afgaande op het strafblad lijkt hij het nu relatief goed op orde te hebben, aldus de raadsman. De verdachte heeft verklaard dat hij vreest dat bij het opleggen van een ISD-maatregel zijn uitkering wordt stopgezet en schuldsanering niet meer mogelijk is, dan stopt alles voor hem.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
ISD-maatregel
De rechtbank zal de verdachte de ISD-maatregel opleggen. Zij heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel en de duur daarvan, gelet op de aard en de ernst van wat is bewezen verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verder heeft de rechtbank gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 26 januari 2022;
  • het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 24 januari 2022, opgesteld door [persoon 1] , reclasseringswerker;
  • de verklaring van deskundige [persoon 1] , reclasseringswerker, afgelegd op de terechtzitting van 11 februari 2022.
8.3.2.
Ernst van het bewezen verklaarde
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [persoon 2] . Hij heeft haar totaal onverwachts van achter geslagen met een tas waarin een bierfust zat. [persoon 2] is hierdoor ten val gekomen en met haar gezicht op de straat beland. Haar voortanden zijn hierdoor afgebroken. Verder had ze een bult op haar hoofd en een snee in haar gezicht en schaafwonden aan haar handen. [persoon 2] heeft pijn gehad, behandeling aan haar gebit moeten ondergaan en zij gaat, gelet op de toelichting op haar vordering tot schadevergoeding, gebukt onder wat de verdachte haar heeft aangedaan.
8.3.3.
Advies van de reclassering
Het rapport van de reclassering houdt onder meer het volgende in. De verdachte komt sinds 1995 in aanraking met justitie en voldoet aan zowel de harde als de zachte criteria van de ISD-maatregel. De reclassering en de hulpverlening proberen al jarenlang om de verdachte in beeld te krijgen. Hij stelt zich echter zorgmijdend op, weigert zijn medewerking aan diagnostiek en behandeling en ontkent enige vorm van problematiek. Er zijn duidelijke aanwijzingen voor psychiatrische en verslavingsproblematiek, hetgeen vermoedelijk ten grondslag ligt aan zijn delictgedrag. De maatschappelijke teloorgang neemt door zijn gedrag toe. De verdachte weet geen stabiliteit op enig leefgebied voor elkaar te krijgen of te behouden. Er lijkt sprake van een hoge mate van onmacht. Diagnostiek is noodzakelijk om een gedegen plan van aanpak op te stellen, om de verdachte passende begeleiding en zorg te bieden. Hij weigert echter structureel zijn medewerking hieraan. Mede hierdoor is het in een vrijwillig kader of drangkader niet gelukt hem in beeld te krijgen en gedragsverandering teweeg te brengen. Het risico op recidive en letselschade wordt hoog ingeschat. Door middel van de ISD-maatregel kan getracht worden de verdachte te motiveren tot diagnostiek en een passend plan van aanpak op te stellen. De reclassering wil opmerken dat de verdachte, zelfs in het kader van de ISD-maatregel, zijn medewerking aan diagnostiek en behandeling kan blijven weigeren. In dat geval wordt alleen het primaire doel van de maatregel bewerkstelligd: bescherming van de maatschappij. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om de verdachte te begeleiden binnen een drangkader en adviseert de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren onvoorwaardelijk op te leggen.
In het kader van de maatregel worden de volgende interventies geadviseerd: in de intramurale fase en ten behoeve van de trajectbepaling de verdachte psychologisch en psychiatrisch te onderzoeken, alsmede een IQ-onderzoek af te nemen. Met een volledig diagnostisch beeld kan de meest passende zorgmatch worden gemaakt, waar hij in de extramurale fase naar zal worden toegeleid. Mocht uit het IQ-onderzoek blijken dat sprake is van een licht verstandelijke beperking, dan kan hier rekening mee gehouden worden in de bejegening en behandeling van de verdachte. Ook wordt geadviseerd om tijdens de ISD-maatregel toe te werken naar een vorm van wonen/verblijf waarbij begeleiding geboden kan worden.
8.3.4.
Motivering
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers:
  • het bewezen verklaarde feit, de door de verdachte gepleegde mishandeling, betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • de verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen;
  • het onderhavige feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • gelet op het advies van de reclassering en het strafblad van de verdachte moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 26 januari 2022 blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De eerder aan verdachte opgelegde straffen hebben er niet toe geleid dat de verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Het reclasseringsrapport van 24 januari 2022, waarvan de inhoud is bevestigd door de deskundige ter terechtzitting, maakt duidelijk dat de reclassering geen ander kader dan ISD mogelijk acht om recidive te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook voldaan aan de zogenoemde zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade dient het belang van de samenleving nu voorop te staan. Er is niet gebleken van alternatieve mogelijkheden om de recidive te voorkomen. Als de verdachte zijn medewerking blijft weigeren, dient de maatregel louter ter beveiliging van de maatschappij tegen zijn handelen.
Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal daarom de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.De vordering tot schadevergoeding van [persoon 2]

9.1.
De benadeelde partij [persoon 2] vordert materiële-schadevergoeding van € 1.753,41, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het betreft de volgende posten:
  • Spoedtandarts: € 331,01;
  • Telefoon schadereparatie € 99,00;
  • Kleding (broek en tas): € 60,00;
  • Verlies van inkomen (14 gemiste werkdagen a 8,5 uur x 10,48) = € 1.247,12;
  • Reiskosten i.v.m. reparaties € 16,28.
De benadeelde partij vordert daarnaast immateriële-schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.
De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade met uitzondering van de kleding en gelet op de e-mail van de werkgever van de benadeelde partij van 10 februari 2022 dat zij circa veertig dagen à negen uur werken heeft gemist, kan worden toegekend tot een bedrag van € 4.009,27. De officier van justitie heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële-schadevergoeding gevraagd deze te matigen en een billijke vergoeding toe te kennen.
9.3.
De verdediging heeft de vordering niet (inhoudelijk) betwist maar verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.753,41 (bestaande uit de hierboven gespecificeerde schadeposten), zulks gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij. Dit deel van de vordering, dat de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed. De rechtbank merkt op dat zij niet meer kan toewijzen dan door de benadeelde partij is gevorderd en zij dus alleen ten aanzien van de gederfde inkomsten de in de vordering genoemde veertien dagen in aanmerking neemt.
9.5.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële-schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel van dat letsel. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door rechters in Nederland in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
9.6.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij letsel heeft overgehouden aan het bewezen verklaarde. Zij heeft daardoor een snee in haar gezicht opgelopen en haar voortanden zijn afgebroken. Gelet op de onderbouwing van de vordering en gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, stelt de rechtbank de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 november 2021, de datum waarop de schade is geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
9.7.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f en 38m, 38n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 1.753,41 aan vergoeding van materiële schade en € 750,00 aan vergoeding van immateriële schade, in totaal € 2.503,41 (tweeduizend vijfhonderddrie euro en éénenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 2.503,41 (tweeduizend vijfhonderddrie euro en éénenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2022.

Voetnoten

1.HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289.
2.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051 en HR 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1851.
3.HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718.
4.HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049.