ECLI:NL:HR:2019:1851

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
17/05816
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met glas en de vraag naar zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft zware mishandeling waarbij de verdachte, geboren in 1984, beschuldigd werd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de benadeelde partij door met een glas/beker tegen haar mond te slaan. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de definitie van 'zwaar lichamelijk letsel'. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van de uitgeslagen tanden niet voldoende gemotiveerd is, omdat de bewijsmiddelen geen informatie geven over de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Dit leidt tot een partiële vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.

De zaak is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De benadeelde partij werd vertegenwoordigd door advocaat A.M. Oosse. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de strafoplegging en de tenlastelegging in een andere zaak. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, maar verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de zaak teruggaat naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/05816
Datum26 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 december 2017, nummer 22/000624-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft A.M. Oosse, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 10/212158-16 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De advocaat van de benadeelde partij heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel

2.1
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/212158-16 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in art. 302 Sr.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 10/212158-16 bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 4 juli 2016 te Rotterdam aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer uitgeslagen tand(en), heeft toegebracht door opzettelijk die [benadeelde partij] (met kracht) met een glas/beker, althans een hard voorwerp tegen de mond te slaan”.
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Het ambtsedig proces-verbaal van de Eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016223597-2, opgemaakt en op 14 juli 2016 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , voor zover inhoudende als de op 14 juli 2016 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de aangeefster [benadeelde partij] :
Ik zag en ik voelde dat [verdachte] een beker waar nog bier inzat opzettelijk en met kracht tegen mijn gezicht sloeg. Ik werd helemaal duizelig. Ik voelde veel pijn op de plaats waar [verdachte] de beker tegen mijn gezicht sloeg. Op dat moment was ik niet bang. Ik zag en ik voelde en ik rook bier op mijn gezicht en kleding. Ik zag ook dat ik onder het bloed zat. Ik voelde veel pijn aan mijn mond. Toen ik mijn mond zag schrok ik heel erg. Ik zag en ik voelde dat aan de bovenkant van mijn kaak in mijn mond, mijn tand eruit was geslagen. Ook zag en voelde ik dat er een tand was afgebroken. Ik zag en voelde dat aan de onderkant van mijn kaak in mijn mond, een tand was afgebroken. Ook zag en voelde ik dat een tand los zat. Ik zag een tand op de bank liggen. Ik had veel pijn.
Het ambtsedig proces-verbaal van de Eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016223597-6, opgemaakt en op 29 juli 2016 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , voor zover inhoudende als de op 29 juli 2016 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1] :
Ja ik was daar samen met [benadeelde partij] en [verdachte] in de woning. We waren aan het drinken en muziek aan het luisteren. Toen ineens “bam” en ik zag bloed en ik hoorde [benadeelde partij] “aauuww” roepen. Ik zag toen alleen bloed. Ik ben haar toen gaan helpen en ik had een handdoek bij haar mond gedaan. Ik zag dat er vier tanden weg waren.
Het ambtsedig proces-verbaal van de Eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016223597-4, opgemaakt en op 22 juli 2016 ondertekend door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , voor zover inhoudende als de op 4 juli 2016 bevindingen van de verbalisanten of een van hen:
Wij, verbalisanten, zagen direct dat [benadeelde partij] haar lippen verdikt waren en dat er wat bloed rond haar mond zat. Daarnaast zagen wij dat één van haar voortanden deels was afgebroken.
Het ambtsedig proces-verbaal van de Eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016223597-13, opgemaakt en op 18 oktober 2016 ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , voor zover inhoudende fotobijlagen.”
2.3
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Ten aanzien van gebitsschade, zoals afgebroken tanden, verdient opmerking dat, nu gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn. Overigens kan relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. (Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.)
2.4
In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen wat betreft de in de bewezenverklaring opgenomen ‘uitgeslagen tand(en)' niets naders inhouden omtrent de eventuele noodzaak en aard van medisch (tandheelkundig) ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het oordeel van het Hof dat het slachtoffer ten gevolge van de mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen niet toereikend gemotiveerd.
2.5
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen voor het overige en van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel.
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de namens de verdachte voorgestelde middelen voor het overige en het namens de benadeelde partij voorgestelde middel geen bespreking.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 10/212158-16 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 november 2019.