Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
3.Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
5.Beslissing
26 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft zware mishandeling waarbij de verdachte, geboren in 1984, beschuldigd werd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de benadeelde partij door met een glas/beker tegen haar mond te slaan. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de definitie van 'zwaar lichamelijk letsel'. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van de uitgeslagen tanden niet voldoende gemotiveerd is, omdat de bewijsmiddelen geen informatie geven over de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Dit leidt tot een partiële vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.
De zaak is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De benadeelde partij werd vertegenwoordigd door advocaat A.M. Oosse. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de strafoplegging en de tenlastelegging in een andere zaak. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, maar verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de zaak teruggaat naar het Gerechtshof voor herbehandeling.