Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) van de officier van justitie. Deze vordering betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Przemyślu in Polen, met als doel de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1979 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om te beslissen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking heeft op een vrijheidsstraf van één jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.
De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft deze stelling beoordeeld en geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen, en dat de overlevering op grond van artikel 6a OLW kan worden geweigerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen.