ECLI:NL:RBAMS:2021:6776

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
13/706864-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstelling met een Nederlander en verjaring van straffen

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Circuit Court of Zielona Góra in Polen. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering afgewezen, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de rechtbank heeft geconstateerd dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 4 november 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht, dat zes vonnissen betreft waarvoor de overlevering is verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen II, III, V en VI niet voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid, maar dat de feiten van vonnis I en IV wel naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van verjaring van de straffen beoordeeld en geconcludeerd dat de verjaringstermijn voor de feiten van vonnis III nog niet was verstreken.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, en dat de overlevering op die grond moet worden geweigerd. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland bevolen, met inachtneming van de sociale re-integratie van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/706864-11 (EAB I)
RK nummer: 21/5111
Datum uitspraak: 18 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 februari 2011 door
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1963,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van zes voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen:
  • Judgment of the District Court of Wschowavan 31 mei 2004, en een beslissing van dezelfde rechtbank van 17 mei 2007 tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, referentienummer: II K 60/04 (hierna:
    vonnis I);
  • Judgment of the District Court of Wschowavan 28 april 2004, en een beslissing van dezelfde rechtbank van 17 mei 2007 tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, referentienummer II K 384/04
    (hierna:
    vonnis II).
  • Judgment of the District Court of Wschowavan 9 november 2004, en een beslissing van dezelfde rechtbank van 18 juli 2007 tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, referentienummer: II K 447/04 (hierna:
    vonnis III);
  • Judgment of the District Court of Wschowavan 9 september 2004, en een beslissing van dezelfde rechtbank van 17 mei 2007 tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, referentienummer II K 418/04
    (hierna:
    vonnis IV).
  • Judgment of the District Court of Wschowavan 27 oktober 2005, en een beslissing van dezelfde rechtbank van 17 mei 2007 tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, referentienummer II K 7/04
    (hierna:
    vonnis V).
  • Judgment of the District Court of Wschowavan 27 juli 2006, en een beslissing van dezelfde rechtbank van 24 mei 2007 tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, referentienummer II K 240/04
    (hierna:
    vonnis VI).
Ten aanzien van vonnis I wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Ten aanzien van vonnis II wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Ten aanzien van vonnis III wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 juli 2021, nog één jaar, drie maanden en drie dagen.
Ten aanzien van vonnis IV wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Ten aanzien van vonnis V wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Ten aanzien van vonnis VI wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
In het EAB, gelezen in samenhang met de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 juli 2021, is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten, vermeld in de vonnissen I en IV, waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit die strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaar is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten ten aanzien van vonnis II, III, V en VI niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Feiten die ten grondslag liggen aan vonnis II:
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de feiten waarop vonnis II ziet is voldaan aan deze eisen.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit 1) diefstal;
feit 2) opzetheling.
Feiten die ten grondslag liggen aan vonnis III:
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de feiten waarop vonnis III ziet is voldaan aan deze eisen.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit 1) diefstal;
feit 2) verduistering;
feit 3) handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4) een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.
Feit dat ten grondslag ligt aan vonnis V:
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het feit waarop vonnis V ziet is voldaan aan deze eisen.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Feit dat ten grondslag ligt aan vonnis VI:
Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering ten aanzien van vonnis VI moet worden geweigerd op grond van artikel 7 OLW. Indien de rechtbank overweegt om af te zien van haar bevoegdheid te weigeren op grond van artikel 7, heeft de raadsman verzocht dit artikel te lezen in samenhang met artikel 6a OLW en bij haar afweging het resocialisatie-belang te betrekken, en deze artikelen kaderbesluitconform uit te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van vonnis VI dient te worden geweigerd en dat Nederland de straf niet overneemt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat niet is voldaan aan deze eisen ten aanzien van het feit waarop vonnis VI ziet, omdat dit feit naar Nederlands recht niet strafbaar is. De Nederlandse wet kent geen strafbaarstelling voor het - blijkens de aanvullende informatie: niet onder ede - afleggen van een valse verklaring in het vooronderzoek van een strafzaak tegen iemand anders. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of er argumenten zijn om af te zien van weigering van de overlevering voor dit feit vanwege het ontbreken van de dubbele strafbaarheid. Deze beoordeling zal de rechtbank hierna onder 7 uitvoeren, in het kader van de toepassing van de weigeringsgrond ex artikel 6a OLW.

5.Gelijkstelling met een Nederlander

Standpunten ter zitting
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden voor gelijksteling van de opgeëiste persoon met een Nederlander zoals gesteld in artikel 6a, negende lid, OLW en dat de overlevering dient te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat is voldaan aan voornoemde voorwaarden voor gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander, en de overlevering dient te worden geweigerd. Hoewel de opgeëiste persoon sinds 2017 niet meer economisch actief is, heeft zijn partner met wie hij aantoonbaar een duurzame relatie heeft voldoende middelen van bestaan. De officier van justitie verwijst in dit verband naar een vergelijkbare zaak waarin de rechtbank Amsterdam op 12 december 2019 uitspraak heeft gedaan. [1]
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. de opgeëiste persoon toont aan dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel (in geval van vervolgingsoverlevering) dan wel ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel (in geval van executie-overlevering).
In het kader van de eerste voorwaarde gaat het voor EU-burgers materieel om de vereisten voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de opgeëiste persoon op basis van de door hem overgelegde objectieve financiële gegevens over de periode van 2008 tot en met 2020, heeft aangetoond dat hij in die periode ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Wat betreft de tweede voorwaarde blijkt uit de brief van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) van 18 oktober 2021 dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen. De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Op de gevolgen die hieraan verbonden moeten worden komt de rechtbank – voor zover noodzakelijk - in het navolgende terug.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, onder 1 en sub f, OLW; verjaring

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerlegging van de straf voor de feiten 2, 3 en 4 ten aanzien van vonnis III niet meer mogelijk is omdat de mogelijkheid daartoe is verjaard. Het gaat om feiten waar een tenuitvoerleggingstermijn van acht jaar geldt nu op de feiten een strafmaximum van drie jaar of minder is gesteld. De overlevering dient ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 van vonnis III te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat tenuitvoerlegging van de straf voor de feiten 3 en 4 ten aanzien van vonnis III mogelijk is, omdat de feiten niet zijn verjaard. Gelet op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht geldt ex artikel 70 lid 1, onder twee Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 6:1:22 Wetboek van Stafvordering (hierna: Sv) een verjaringstermijn van acht jaar voor de feiten 3 en 4.
De straf was voor tenuitvoerlegging vatbaar op 18 juli 2007, maar de opgeëiste persoon is toentertijd naar Nederland gevlucht, terwijl hij wist dat hij de straf moest uitzitten. Op grond van artikel 6:1:23 lid 3 Sv is om die reden sprake van ongeoorloofde afwezigheid nu de opgeëiste persoon naar Nederland is gegaan. Hierdoor liep de verjaringstermijn niet en is derhalve nog geen sprake van verjaring van de feiten naar Nederlands recht waardoor Nederland de straf ten aanzien van vonnis III kan overnemen.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan de overlevering van de opgeëiste persoon, in een geval als het onderhavige waarin overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf, worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen bestraffing meer kan plaatshebben. Daarnaast moet de rechtbank bij de beoordeling van een EAB dat strekt tot de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk aan een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling opgelegde vrijheidsstraf op grond van artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW – onder meer – nagaan of de facultatieve grond als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging voorwaardelijke en vrijheidsbenemende sancties (WETS) zich voordoet. Ingevolge deze laatste bepaling kan de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geweigerd worden indien over het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot uitvoering van de vrijheidsbenemende sanctie naar Nederlands recht zou zijn verjaard.
De rechtbank stelt allereerst vast dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de gelijkstelling is overwogen. De rechtbank stelt vast dat het vonnis dateert van 9 november 2004 en voor tenuitvoerlegging vatbaar was op 18 juli 2007.
In geval van overlevering ter tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die is opgelegd voor meer dan één strafbaar feit moet bij de vaststelling van de tenuitvoerleggingstermijn worden uitgegaan van de zwaarste toepasselijke maximumstraf. [2] In dit geval is dat de maximumstraf die op feit 1 is gesteld, te weten een maximumstraf voor de duur van vier jaren.
Ingevolge artikel 6:1:22 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is de tenuitvoerleggingstermijn een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. Aangezien die (laatste) termijn twaalf jaren beslaat (artikel 70, eerste lid, onder 3 Sr), bedraagt de tenuitvoerleggingstermijn voor de vrijheidsstraf die is opgelegd voor de feiten (1,) 2, 3 en 4 zestien jaar.
Deze tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen op 18 juli 2007 en is dus nog niet verstreken.
Gelet daarop komt de rechtbank tot de conclusie dat het recht tot uitvoering van de straffen die aan de opgeëiste persoon in vonnis III is opgelegd ten aanzien van de feiten (1,) 2, 3 en 4 niet is verjaard.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW staat daarom niet in de weg aan overlevering van de opgeëiste persoon voor vonnis III ten aanzien van de vrijheidsstraf die is opgelegd voor de feiten (1,) 2, 3 en 4. Uit het voorgaande volgt dat artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW jo. artikel 2:13, eerste lid aanhef en onder g, WETS geen beletsel vormt voor de overname van de tenuitvoerlegging van die straf.

7.Gevolgen van de gelijkstelling met Nederlander ex artikel 6a OLW

Gelet op het bovengenoemde kan geconcludeerd worden dat de opgeëiste persoon moet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering in dat geval worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen van vonnis I, vonnis II, vonnis III, vonnis IV, vonnis V en vonnis VI kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen. De rechtbank stelt vast dat het feit uit vonnis VI naar Nederlands recht niet strafbaar is. Zij ziet echter aanleiding om, ondanks het ontbreken van dubbele strafbaarheid, de weigeringsgrond van artikel 7, eerste lid, OLW niet toe te passen ten aanzien van het feit waarvoor bij vonnis VI een vrijheidsstraf is opgelegd en om ook de tenuitvoerlegging van die straf over te nemen. De rechtbank overweegt dat het in het belang van de opgeëiste persoon is om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu vastgesteld is dat hij duurzaam verblijf heeft in Nederland. Een weigering van de overlevering voor vonnis VI op grond van artikel 7, eerste lid, OLW betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de bij dat vonnis opgelegde straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Zolang die vrijheidsstraf naar het recht van Polen voor tenuitvoerlegging vatbaar is, zou bij weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW de opgeëiste persoon, wanneer hij gebruik maakt van zijn vrije verkeersrechten, rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Polen zouden de met de tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen. Het oordeel dat het ontbreken van dubbele strafbaarheid in dit geval in de weg zou moeten staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en dus – gelet op artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, WETS - aan de tenuitvoerlegging van die straf in Nederland, zou de nagestreefde sociale re-integratie evenzeer kunnen doorkruisen.
De feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen II, III, IV en V zijn naar Nederlands recht strafbaar, zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen. Ook de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen 1 en IV zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Feit dat ten grondslag ligt aan vonnis I:
valsheid in geschrifte
Feit dat ten grondslag liggen aan vonnis IV:
valsheid in geschrifte
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a van toepassing zijn, dient de overlevering te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, de artikelen 45, 47, 157, 225, 284 310, 321 en 416 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góra.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Vergelijk ECLI:NL:RBAMS:2021:1111 (nog niet gepubliceerd).