Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd op 7 april 2017, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 8 maanden wegens het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw overwogen, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank oordeelde echter dat de mededeling van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting voldoende was en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.
Vervolgens heeft de rechtbank de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld. De opgeëiste persoon was in Polen veroordeeld voor een feit dat in Nederland niet strafbaar is, namelijk het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid en dat de overlevering niet in strijd was met het legaliteitsbeginsel. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.