ECLI:NL:RBAMS:2022:7703

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
13/264914-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot niet betalen van kinderalimentatie

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd op 7 april 2017, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 8 maanden wegens het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw overwogen, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank oordeelde echter dat de mededeling van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting voldoende was en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

Vervolgens heeft de rechtbank de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld. De opgeëiste persoon was in Polen veroordeeld voor een feit dat in Nederland niet strafbaar is, namelijk het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid en dat de overlevering niet in strijd was met het legaliteitsbeginsel. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/264914-22
RK nummer: 22/4514
Datum uitspraak: 20 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
7 april 2017 door
the District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
een judgement of the Regional Court of Glogówvan 16 juni 2015 met referentie
II K 425/15, onherroepelijk sinds 4 juli 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW geweigerd moet worden omdat de opgeëiste persoon geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Uit het EAB en uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 18 november 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon is geïnformeerd over het plaatsvinden van de zitting en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Een kopie van de betekeningsstukken waarnaar in de aanvullende informatie verwezen wordt ontbreekt echter, zodat de stelling van de uitvaardigende justitiële autoriteit niet kan worden geverifieerd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Uit onder andere een uitspraak van 25 augustus 2022 [1] blijkt dat de enkele mededeling dat een opgeëiste persoon is opgeroepen, voldoende is. Nader bewijs hiervan is niet vereist.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de mededeling van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon op 9 juni 2015 in persoon is opgeroepen voor de zitting omdat de dagvaarding aan hem is uitgereikt en hij daarvoor heeft getekend, niet met stukken onderbouwd hoeft te worden. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van het EAB in combinatie met de aanvullende informatie van 18 november 2022.
Nu er, gelet op het bovenstaande, sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De opgeëiste persoon is in Polen veroordeeld wegens het niet betalen van kinderalimentatie, terwijl hij daartoe wettelijk verplicht was op basis van een rechterlijke beslissing.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering op grond van artikel 7 OLW geweigerd moet worden omdat er geen sprake is van dubbele strafbaarheid. Aangezien artikel 7 OLW ten tijde van het wijzen van het vonnis in Polen in 2015 nog een dwingende weigeringsgrond was, dient die weigeringsgrond gelet op het legaliteitsbeginsel in deze zaak ook zo te worden uitgelegd. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw verwezen naar een eerder vonnis van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2018:9095), waarin de overlevering op grond van het oude artikel 7 OLW is geweigerd voor eenzelfde feit als waarvoor nu de overlevering wordt gevraagd.
De officier van justitie heeft aangegeven dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 7 OLW. De officier van justitie heeft ter onderbouwing verwezen naar de zaak ECLI:NL:RBAMS:2022:1143. Daarnaast moet het overleveringsverzoek ex nunc worden beoordeeld.
De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van dubbele strafbaarheid. Het niet betalen van kinderalimentatie is in Nederland geen strafbaar feit. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [2] In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht geen strafbaar feit oplevert, omdat uit het in die zaak voorliggende EAB niet volgde dat door het niet betalen van de alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie terecht was gekomen. Hetzelfde geldt in deze zaak.
De rechtbank moet aan artikel 7 OLW toetsen, zoals de bepaling met ingang van 1 april 2021 luidt en zoals zij die bepaling sindsdien uitlegt, omdat de toetsing van een EAB aan de bepalingen van de Overleveringswet een beoordeling ex nunc vergt. Zij ziet aanleiding om van weigering op grond van artikel 7 OLW af te zien vanwege het hiernavolgende. Het feit heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. Het feit is immers begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf niet door Nederland wordt overgenomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering zou leiden tot straffeloosheid. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden voorkomen. Tot slot merkt de rechtbank op dat overlevering voor een feit dat niet strafbaar is naar Nederlands recht niet in strijd is met het legaliteitsbeginsel, omdat overlevering niet een ‘veroordeling’ in de zin van artikel 49, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie oplevert.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.