ECLI:NL:RBAMS:2018:9095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
13/751870-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van niet voldoen aan vereiste van dubbele strafbaarheid in alimentatiezaak

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Wrocław, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1959, die wordt beschuldigd van het niet betalen van alimentatie aan zijn minderjarige kinderen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 4 januari 2018. Tijdens de openbare zitting op 11 september 2018 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en op 25 september 2018 een tussenuitspraak gedaan, waarbij het onderzoek werd heropend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling van de zaak in Polen en dat hij een voorwaardelijke straf had gekregen voor het niet voldoen aan zijn alimentatieplicht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht niet voldoet aan de vereisten van dubbele strafbaarheid, zoals neergelegd in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de kinderen in een hulpeloze toestand verkeerden als gevolg van het niet betalen van alimentatie. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven.

De uitspraak benadrukt het belang van de toetsing van dubbele strafbaarheid in het kader van Europese rechtshulp en de noodzaak om te voldoen aan de Nederlandse strafrechtelijke normen voordat overlevering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, N.M. van Trijp, en heeft vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751870-17
RK nummer: 18/219
Datum uitspraak: 11 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juli 2017 door
the Circuit Court in Wrocław(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Ter zitting van 11 september 2018 heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft zij vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Op 25 september 2018 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 27 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich ook toen laten bijstaan door zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
binding sentence of the District Court for Wrocław-Śródmieścievan 30 januari 2002, referentie: V K 1260/01. Deze straf is voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van vier jaar. Bij een
binding decisionvan
25 mei 2006 heeft
the District Court for Wrocław-Śródmieściede tenuitvoerlegging van deze straf bevolen.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 30 januari 2002 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
Volgens onderdeel e) van het EAB heeft het EAB betrekking op één feit. Het feit is als volgt omschreven:
Between January 1999 and February 2000 in Wrocław, he persistently evaded the duty imposed on him by law and under the decision of the District Court for Wrocław-Krzyki dated 14th February 1995, court file no. R III C 20/95, to provide maintenance payments to his underage children, namely [naam 1] and [naam 2] , of a total of 180 PLN per month, subsequently increased up to 500 PLN per month under the sentence of the District Court for Wrocław-Krzyki dated 17th March 1998, court file no. R III C 1136/97, thereby exposing them to a situation where they could not satisfy their essential needs.
In de tussenuitspraak van 25 september 2018 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Het niet betalen van kinderalimentatie kan naar Nederlands recht onder de delictsomschrijving van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden gebracht als de alimentatieplichtige weet dat er minst genomen een aanmerkelijke kans is dat het kind in een hulpeloze toestand wordt gebracht of gelaten. Van dit laatste is sprake wanneer er een concreet gevaar dreigt voor het leven of de gezondheid van het kind. In recente rechtspraak heeft de rechtbank in soortgelijke zaken geoordeeld dat uit de omschrijving van het feit in het EAB niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon zijn kind daadwerkelijk en opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht. In het verleden heeft de rechtbank echter ook geoordeeld dat de feitsomschrijving naar Nederlands recht wel kan vallen onder artikel 255 Sr (zie rechtbank Amsterdam 21 augustus 2012 inzake K. (13/706465-12).
De rechtbank acht het met het oog hierop nodig dat meer helderheid wordt verkregen over het feit waarvoor de overlevering is gevraagd. Om die reden zal de rechtbank het onderzoek heropenen teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of:
de alimentatieplichtige wist dat er minst genomen een aanmerkelijke kans was dat de het kind in een hulpeloze toestand werd gebracht of gelaten, en
het kind daadwerkelijk aan een concreet gevaar voor diens leven of gezondheid is gebracht of gelaten.
Bij brief van 9 oktober 2018 heeft
the District Court in Wrocław, III Penal Departmentdeze vragen als volgt beantwoord:
[opgeëiste persoon] was present at the hearing when the evidence was taken from the testimony of the witness [persoon] . She was describing her financial situation and the lack of maintenance payments to the daughters [naam 1] and [naam 2] which, as it was assumed by the Court in the contents of the judgment of January 30, 2002, deprived them of their ability to meet their basic needs. So, it should be regarded that [opgeëiste persoon] was aware of the financial situation of his children, and hence that there may be a situation that they may find themselves in a difficult financial situation, it is hard to determine the likelihood of its appearance.
The subject of factual findings in the course of the ongoing proceedings, due to statutory features of the offence of Art. 209 § 1 of the Penal Code, were not the findings whether the children of [opgeëiste persoon] , who was under an obligation to provide maintenance, were in the life or health-threatening situation, or whether they were staying in danger, or whether the lack of those maintenance payments brought them to the life or health-threatening situation or constituted such danger.
Met de raadsman, en daarmee anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.
De beoordeling van de dubbele strafbaarheid steunt op casuïstische gronden. Uit het antwoord kan de rechtbank niet opmaken dat de kinderen terechtkwamen in een hulpeloze toestand. De onder 2. verstrekte nadere informatie impliceert dat dit geen onderwerp van feitelijk onderzoek is geweest in de strafrechtelijke procedure. Op basis van het EAB en de nadere informatie kan niet worden vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd als het strafbare feit als bedoeld in artikel 255 Sr. Dit betekent dat de overlevering moet worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 7 van de OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Wrocław(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht;
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 december 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.