ECLI:NL:RBAMS:2022:7012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/142132-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse detentieomstandigheden en weigeringsgronden

Op 25 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en betrof een vordering van de officier van justitie, die op 10 juni 2022 was ingediend. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 in Polen en gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van diefstal, waarvoor hij een vrijheidsstraf van 1 jaar moest ondergaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de aanwezigheid bij het proces in Polen bevestigd, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was.

De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege gebreken in de Poolse rechtsorde en de detentieomstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen bewijs was van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke behandeling in Poolse detentiecentra. De rechtbank verwierp ook het argument van de verdediging dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander, omdat er geen bewijs was van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaar in Nederland.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.M.L.A.T. Doll en A.K. Glerum, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Rus. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open volgens artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/142132-22
RK nummer: 22/3090
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2021 door de
district Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 augustus 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.J.A. Bosch, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.2. Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
Local Court in Bialogardvan 26 augustus 2014 (II K 147/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB resteren er nog 11 maanden en 29 dagen van de straf. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB geen bewijs bevat dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk in persoon is opgeroepen en aanwezig was bij het proces.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, zodat artikel 12 OLW niet van toepassing is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De officier van justitie heeft er terecht op gewezen dat in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De rechtbank gaat van de juistheid van deze vermelding uit. Nader bewijs hiervoor is niet vereist. De enkele, niet onderbouwde ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij aanwezig was bij het proces, maakt dit niet anders.
Nu wordt vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld dient te worden met een Nederlander, omdat hij langer dan vijf jaar in Nederland verblijft. De raadsman verwijst hiertoe naar de justitiële documentatie van de opgeëiste persoon, waaruit blijkt dat de eerste veroordeling uit 2019 dateert.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. De verwijzing naar de justitiële documentatie van de opgeëiste persoon kan niet dienen ter onderbouwing van het door de raadsman ingenomen standpunt. Door de raadsman is geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland heeft, hetgeen voor een gelijkstelling is vereist.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Poolse rechtsstaat en Poolse detentieomstandigheden

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege gebreken in de Poolse rechtsorde en de daarover gestelde prejudiciële vragen. Bovendien zou overlevering een schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon inhouden, omdat de omstandigheden in de Poolse detentiecentra slecht zijn en hij herstellende is van COVID-19.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis waarvoor de overlevering wordt gevraagd, van ver voor de hervormingen van de Poolse rechtsstaat is en die problematiek daarom niet aan overlevering in de weg staat. De eventuele medische zorg die de opgeëiste persoon in detentie nodig zou hebben, is een vraag die alleen voor de feitelijke overlevering van belang is.
Oordeel van de rechtbank
Allereerst overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de Poolse rechtsorde het overleveringsverzoek is gedaan ten behoeve van de executie van een vonnis van vóór 14 februari 2020, namelijk 26 augustus 2014. De prejudiciële vragen en de antwoorden daarop zijn daarom niet van toepassing op het onderliggende overleveringsverzoek.
De raadsman heeft voorts geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er in (bepaalde) Poolse detentie-instellingen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden. Dat dit anders zou zijn voor personen die, zoals de opgeëiste persoon, herstellende zijn van Covid-19 is evenmin gebleken. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens. De gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon is voor het overige een kwestie die eventueel bij de feitelijke overlevering aan de orde kan zijn. De rechtbank is van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
district Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.