ECLI:NL:RBAMS:2022:1143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
13/752165-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen in Polen

Op 24 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft meerdere vonnissen van de District Court in Braniewo. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid, maar de rechtbank oordeelt dat de weigeringsgrond niet van toepassing is voor het verzamelvonnis van 29 april 2016, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting. Voor de vonnissen van 7 oktober 2013 en 18 juni 2015 geldt dat de opgeëiste persoon wel op de hoogte was van de processen, waardoor ook hier geen weigeringsgrond van toepassing is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de vereisten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752165-19
RK nummer: 21/6844
Datum uitspraak: 24 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2019 door de
Regional Court in Elbląg II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
wonende aan de [adres], [plaats],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding - is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen:
- Een samenvoegingsvonnis van de
District Court in Braniewo, II Criminal Department(II K 109/16) van 29 april 2016, waarbij de volgende vonnissen zijn samengevoegd tot één straf:
1. Het vonnis van de
District Court in Braniewovan 7 oktober 2013 (II K 520/13);
2. Het vonnis van de
District Court in Braniewovan 18 oktober 2013 (II K 592/13);
3. Het vonnis van de
District Court in Braniewovan 11 maart 2014 (II K 831/13);
4. Het vonnis van de
District Court in Braniewovan 18 juni 2015 (II K 670/13).
- Een vonnis van de
District Court in Braniewo, II Criminal Departmentvan12 december 2018 (II K 490/18).
In de aanvullende informatie van de
District Court in Braniewo, II Criminal Departmentvan 18 januari 2022 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen van 18 oktober 2013 en 11 maart 2014 hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk:
  • 5 jaren, opgelegd bij het samenvoegingsvonnis van 29 april 2016 en;
  • 1 jaar, opgelegd bij het vonnis van 12 december 2018,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog respectievelijk:
  • 7 maanden en tien dagen op grond van het vonnis van 29 april 2016 en;
  • 1 jaar op grond van het vonnis van 12 december 2018.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Bovengenoemde vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de vonnissen van
7 oktober 2013, 18 juni 2015 en 29 april 2016 terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen hebben geleid.
Het verzamelvonnis van 29 april 2016
Namens de opgeëiste persoon heeft de raadsman gesteld dat de opgeëiste persoon nooit een oproeping voor de zitting voorafgaand aan het verzamelvonnis van 29 april 2016 heeft ontvangen. De opgeëiste persoon verbleef ten tijde van die zitting in detentie dus er bestond voor hem geen reden om niet naar de zitting te komen. Hij kon immers toch nergens anders heen. De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering voor dat vonnis te weigeren en subsidiair de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken om de afstandsverklaring die de opgeëiste persoon zou hebben getekend over te leggen.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan omdat de weigeringsgrond niet van toepassing is, en er daarnaast geen aanleiding bestaat om vragen te stellen.
De rechtbank oordeelt als volgt. In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 19 april 2016 is opgeroepen in zaaknummer II K 109/16. In de aanvullende informatie van 18 januari 2022 heeft de
District Court in Braniewovermeld dat de correspondentie over de zitting in deze zaak aan hem persoonlijk is uitgereikt op 19 april 2016. Op grond van het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank uit te gaan van de juistheid van de verstrekte informatie. Dit betekent dat de omstandigheid zoals genoemd in artikel 12, sub a, OLW zich ten aanzien van het verzamelvonnis voordoet en de weigeringsgrond daarmee op dit vonnis niet van toepassing is. Op grond hiervan ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie te vragen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De vonnissen van 7 oktober 2013 en 18 juni 2015
Uit de aanvullende informatie van 18 januari 2022 van de
District Court in Braniewoen de daarbij gevoegde en ingevulde onderdelen d) van het EAB, blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de processen die tot die vonnissen hebben geleid, maar dat de dagvaardingen voorafgaand aan die processen op respectievelijk 10 september 2013 en op 26 mei 2015 in persoon aan hem zijn betekend. Hiermee is de opgeëiste persoon op de hoogte gebracht van de datum en de plaats van beide processen en ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op die processen verschijnt. De omstandigheid zoals genoemd in artikel 12, sub a, OLW doet zich ten aanzien van deze twee vonnissen voor zodat de weigeringsgrond op deze vonnissen niet van toepassing is.
Het vonnis van 12 december 2018
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van
12 december 2018 terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is er een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon verbleef in 2018 al in Nederland en zijn moeder hield alle correspondentie aan het door de opgeëiste persoon aan de justitiële autoriteiten opgegeven adres altijd in de gaten. Het is daarom onmogelijk dat de opgeëiste persoon post betreffende een oproeping voor de zitting voorafgaand aan het vonnis van 12 december 2018 zou hebben gemist. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de uitvaardigende justitiële autoriteiten om nadere informatie omtrent de betekening aan de opgeëiste persoon te vragen.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteiten hebben aangegeven dat zij de oproeping naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres hebben verstuurd en dat de opgeëiste persoon instructie heeft gekregen om eventuele adreswijzigingen door te geven.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit de aanvullende informatie van 18 januari 2022 van de
District Court in Braniewoblijkt dat de oproeping voor de zitting voorafgaand aan het vonnis van 12 december 2018 is verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf tijdens de voorbereidende procedures heeft opgegeven. Op 29 mei 2018 is de opgeëiste persoon ervan op de hoogte gesteld dat hij eventuele adreswijzigingen diende door te geven aan de justitiële autoriteiten. Op grond van het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank uit te gaan van de juistheid van deze informatie. Overlevering houdt daarom naar het oordeel van de rechtbank geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, omdat er een aantal fouten in staat. De parketnummers zijn niet consistent weergegeven en in de aanvullende informatie van 18 januari 2022 is de verzetgarantie aangekruist ten aanzien van het vonnis van 18 juni 2015, iets wat vervolgens in de aanvullende informatie van 8 februari 2022 van de
Regional Court in Elblągis gecorrigeerd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank oordeelt dat het EAB voldoet aan bovenstaande vereisten en dat het daarmee genoegzaam is. Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de fouten waarop de raadsman heeft gewezen kennelijke verschrijvingen betreffen. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit a, dat ten grondslag ligt aan het vonnis van
11 maart 2014 van de
District Court in Braniewo(II K 831/13) waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige 14 feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De vonnissen van 18 oktober 2013, 11 maart 2014, 18 juni 2015 en 12 december 2018
De rechtbank stelt vast dat aan voornoemde eisen is voldaan ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen van de
District Court in Braniewovan 18 oktober 2013 (II K 592/13), de
District Court in Braniewovan 11 maart 2014 (II K 831/13), de
District Court in Braniewovan 18 juni 2015 (II K 670/13) en de
District Court in Braniewo, II Criminal Departmentvan 12 december 2018 (II K 490/18).
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
diefstal, voorafgegaan door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
telkens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
telkens poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
telkens diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
telkens medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
medeplegen van opzetheling;
medeplegen van mishandeling.
Het vonnis van 7 oktober 2013
Bij dit vonnis is de opgeëiste persoon veroordeeld voor het niet betalen van alimentatie voor zijn minderjarige kinderen. De rechtbank is van oordeel dat het niet betalen van kinderalimentatie niet ook naar Nederlands recht strafbaar is, nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van de alimentatie de kinderen in een hulpbehoevende situatie terecht zijn gekomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar overweging 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [1]
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering voor deze feiten te weigeren. Er is sprake van een band met Nederland, omdat de opgeëiste persoon al geruime tijd in Nederland verblijft.
De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie, aanleiding om van weigering af te zien. De feiten hebben geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. Ze zijn immers begaan in Polen, door een Poolse onderdaan tegen kinderen met de Poolse nationaliteit. Daar komt bij dat de overlevering voor de overige 13 feiten al toelaatbaar wordt geacht. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

5.Artikel 11 OLW: het recht op een eerlijk proces

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er nader onderzoek gedaan dient te worden naar het vonnis van de
District Court in Braniewo, II Criminal Departmentvan 12 december 2018 (II K 490/18). Eén van de rechters die op de lijst met door de KRS benoemde rechters staat, is werkzaam bij de strafsectie van de rechtbank in Braniewo. De raadsman heeft de rechtbank verzocht nadere informatie op te vragen over welke rechters betrokken zijn geweest bij het vonnis van 12 december 2018, zodat beoordeeld kan worden of de opgeëiste persoon een eerlijk proces heeft gehad.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat er sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen en van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft.
Het vonnis van de
District Court in Braniewo, II Criminal Departmentvan 12 december 2018 is van na omstreden Poolse wetswijzigingen. De rechtbank moet daarom beoordelen of er in het geval van de opgeëiste persoon zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon destijds geen eerlijk proces heeft gehad. In het kader van die beoordeling is het noodzakelijk dat de opgeëiste persoon feiten en omstandigheden aanvoert die zien op zijn persoonlijke situatie, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij is vervolgd en de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd.
De raadsman heeft slechts aangevoerd dat er een KRS-rechter werkzaam is bij de strafsectie van de rechtbank in Braniewo. Die enkele omstandigheid is onvoldoende voor de conclusie dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zou hebben gehad in Polen, en vormt ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 300, 311, 312, 350 en 416 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Elbląg II Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 15 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1803.