ECLI:NL:RBAMS:2022:7555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
21/4077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor eigen werk bij indiensttreding

In deze zaak heeft eiseres, een werkgever uit Amsterdam, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) dat de aanvraag van de werkneemster voor een doorlopende Ziektewetuitkering vanaf 17 maart 2016 heeft afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft op 4 november 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres stelde dat de werkneemster al bij indiensttreding op 26 september 2016 ongeschikt was voor haar functie als interim directeur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster op 1 maart 2016 haar dienstverband bij een vorige werkgever beëindigde en zich op 17 maart 2016 ziekmeldde. Eiseres heeft de werkneemster vervolgens in dienst genomen, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkneemster bij indiensttreding al ziek was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de werkneemster gedurende zes maanden haar eigen werk heeft verricht, wat tegen de stelling van eiseres inging. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming van verweerder zorgvuldig was en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

( [gem. eiseres] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. C. Roele-Timmers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] uit Haarlem (de werkneemster)
(gemachtigde: mr. L. van Dijk).

Inleiding

Eiseres heeft verweerder gevraagd te beoordelen of de werkneemster doorlopend arbeidsongeschikt is vanaf 17 maart 2016. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 juli 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De werkneemster heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de werkneemster. Eiseres was niet aanwezig.
De werkneemster heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan de ex-werkgever. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht op 24 februari 2022 besloten dat kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan een gemachtigde van de ex-werkgever (eiseres) die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven en de medische klachten van de werkneemster zullen slechts in algemene zin worden benoemd.

Totstandkoming van het besluit

1. De werkneemster werkte als teammanager voor veertig uur per week bij [werkgever] . Op 1 maart 2016 liep haar dienstverband af en ze heeft zich op 17 maart 2016 ziekgemeld (ziek bij einde dienstverband). Hierna heeft de werkneemster vanaf
14 maart 2016 een Ziektewetuitkering ontvangen. Vanaf 26 september 2016 werkte de werkneemster vervolgens als interim directeur voor 36 uur per week bij eiseres. Met ingang van 31 oktober 2016 heeft zij zich hersteld gemeld en is de Ziektewetuitkering beëindigd. Op 28 april 2017 is de werkneemster ook voor het werk bij eiseres bij een aanstaand einde dienstverband per 1 mei 2017 uitgevallen. Vanaf 1 mei 2017 is de werkneemster in aanmerking gebracht voor een Ziektewetuitkering.
2. Met de rapportage van 19 maart 2018 van het Multi disciplinair overleg (MDO) hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige vastgesteld dat op basis van de in het dossier aanwezige gegevens een gerede kans bestaat dat als de werkneemster voor de Eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWb) wordt beoordeeld er minder dan 65% verdienvermogen wordt vastgesteld. Op grond hiervan heeft verweerder met een besluit van 26 maart 2018 de Ziektewetuitkering van de werkneemster vanaf 27 april 2018 laten doorlopen, omdat zij meer dan 52 weken ziek was en minder dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3. Met een besluit van 22 november 2018 heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 november 2018 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 november 2018, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat van een doorlopende arbeidsongeschiktheid geen sprake is.
4. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het besluit van 22 november 2018 ongegrond verklaard [1] , waarna eiseres hoger beroep heeft ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (de Raad). Ter zitting heeft appellante (thans eiseres) het hoger beroep ingetrokken. Volgens partijen heeft de Raad ter zitting onder verwijzing naar artikel 52c van de Ziektewet aangegeven dat eiseres bezwaar had moeten maken tegen het toekenningsbesluit van de Ziektewetuitkering en dat de gronden in het kader van de EZWb buiten de omvang van het geding vallen
.Partijen stellen ter zitting bij de Raad te hebben afgesproken dat verweerder alsnog zal beslissen op de vraag van eiseres of er sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid.
5. Verweerder heeft vervolgens op 21 juli 2021 een nieuw primair besluit genomen en beslist dat er geen sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 17 maart 2016. Eiseres heeft tegen deze beslissing bezwaar ingesteld. In de nieuwe beslissing op bezwaar van 28 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het standpunt dat er geen sprake was van doorlopende arbeidsongeschiktheid gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de werkneemster bij aanvang van haar dienstverband op 26 september 2016 reeds ongeschikt was voor het werk als interim directrice. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Raad [2] volgt dat de eigenrisicodrager in situaties als in deze zaak aannemelijk moet maken dat de werknemer op de datum van indiensttreding al ongeschikt was. De eigenrisicodrager moet zijn opvatting over de aanvang van de ongeschiktheid onderbouwen op grond van gegevens van zijn arbodienst, zo nodig in samenhang met andere voor hem beschikbare (medische) gegevens.
9. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de werkneemster bij indiensttreding al ziek was. De rechtbank verwijst naar de overwegingen 11 en 12 van haar eerdere uitspraak. Dat de werkneemster eerder arbeidsongeschikt is geweest op grond van dezelfde klachten, is onvoldoende om te stellen dat de werkneemster vanaf 17 maart 2016 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. Doorlopende arbeidsongeschiktheid valt ook niet af te leiden uit de vermelding van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het aannemelijk is dat de arbeidsomstandigheden van de werkneemster hebben bijgedragen aan het wederom ontstaan of de verergering van haar klachten. Daaruit blijkt immers niet dat de werkneemster bij indiensttreding bij eiseres ongeschikt was voor haar eigen werk. Het feit dat de werkneemster vervolgens gedurende zes maanden haar eigen werk heeft verricht, duidt op het tegendeel.
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder eiseres beter had moeten monitoren en op behandeling had moeten aandringen. Dat de werkneemster interim directeur van eiseres is, laat onverlet dat het op de weg van de werkgever ligt om in de gaten te houden of zij haar functie naar behoren kan vervullen. Dat het om een hooggekwalificeerde functie gaat is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant.
11. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het arrest Korošec [3] omdat zij zich in bewijsnood bevindt. Zij verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
12. De rechtbank is van oordeel dat de besluitvorming zorgvuldig is. Er heeft een MDO plaatsgevonden door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Er heeft een fysieke medische hoorzitting plaatsgevonden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychisch- en lichamelijk onderzoek verricht. Vervolgens is er in bezwaar een rapport opgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 1 november 2018 en deze heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 15 november 2018 een rapport opgesteld. Verder heeft eiseres de mogelijkheid gehad om haar standpunt te onderbouwen met medische gegevens en tegenbewijs te leveren. Eiseres beschikt als werkgever over voldoende instrumenten en middelen om informatie te verkrijgen over de medische situatie van de werkneemster en haar functioneren. Hiermee is voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie zodat op deze grond geen aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen. Voor de inhoudelijke beoordeling verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 9 en 10 is overwogen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel. De rechtbank zal daarom geen deskundige benoemen.

Conclusie

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Hummel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4258 (hierna: de uitspraak van de rechtbank Amsterdam).
3.Zie de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 (arrest Korošec).