ECLI:NL:RBAMS:2022:7378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/5724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten en huur voor de maand juli 2021

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 9 december 2022, in de zaak tussen eiseres, een alleenstaande vrouw met Iraanse nationaliteit en statushouder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, wordt de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten beoordeeld. Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd voor de huur voor de maand juli 2021, nadat verweerder eerder bijzondere bijstand had toegekend voor de maand juni 2021. De rechtbank oordeelt dat het besluit van verweerder om geen bijzondere bijstand voor de huur van juli 2021 toe te kennen, in overeenstemming is met het buitenwettelijk begunstigend beleid. De rechtbank toetst dit beleid terughoudend en concludeert dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde bijstand voor de huur van juli 2021. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat verweerder ten onrechte bedragen in mindering heeft gebracht op de overbruggingskosten die aan eiseres zijn toegekend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de inhoudingen op de overbruggingskosten betreft en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. T.F.W. Kouwenhoven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Kok).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres. Zij vindt dat aan haar onvoldoende bijzondere bijstand is toegekend.
Verweerder heeft met de besluiten van 18 juni 2021 (primaire besluit I) en 14 juli 2021 (primaire besluit II) bijzondere bijstand aan eiseres toegekend. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 20 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder waren hierbij aanwezig. Als tolk in de taal Farsi was de heer [naam] aanwezig.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat voor nader onderzoek door partijen ook om te bezien of zij met elkaar tot een minnelijke oplossing kunnen komen. Partijen hebben uiteindelijk geen overeenstemming bereikt en hebben de rechtbank toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen.

Achtergrond

1 Eiseres is een alleenstaande vrouw met de Iraanse nationaliteit. Zij is statushouder en huurt sinds 2 juni 2021 een huurwoning in Amstelveen. Daarvoor woonde eiseres in een asielzoekerscentrum (AZC). De huurwoning was al op 10 mei 2021 beschikbaar voor eiseres maar aanvankelijk heeft zij deze woning geweigerd. Vervolgens is verweerder een zogenaamde woningweigeringsprocedure gestart. Per 2 juni 2021 heeft eiseres de huurwoning alsnog geaccepteerd.

Besluitvorming

2.1
Eiseres heeft op 2 juni 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze uitkering met ingang van 2 juni 2021 verleend. De netto bijstandsnorm is € 1.075,44 volgens de toekenning algemene bijstand van 18 juni 2021.
2.2
Eiseres heeft op 2 juni 2021 ook bijzondere bijstand aangevraagd voor de volgende kosten:
  • verhuis- en inrichtingskosten;
  • duurzame gebruiksgoederen;
  • overbruggingskosten.
2.3
Met het primaire besluit I heeft verweerder deze door eiseres aangevraagde bijzondere bijstand vervolgens toegekend. In de vergoeding van de verhuis- en inrichtingskosten zijn de stofferingskosten, de administratiekosten, de waarborgsom en ook de huur voor de maand juni 2021 begrepen. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres zelf geen middelen heeft om in deze kosten te voorzien. Verder heeft verweerder deze kosten ook aangemerkt als bijzonder en noodzakelijk.
2.4
In het primaire besluit I is opgenomen dat de bijzondere bijstand voor de waarborgsom en de duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een renteloze lening zijn verstrekt. Deze leningen moet eiseres aflossen met een inhouding van € 53,77 per maand op haar uitkering. Deze aflossing gaat in per 1 juli 2021.
2.5
Op 13 juli 2021 heeft eiseres vervolgens bijzondere bijstand aangevraagd voor de eerste verhuurnota. Met het primaire besluit II heeft verweerder bijzondere bijstand toegekend ter tegemoetkoming van de eerste verhuurnota van verhuurder Eigen Haard voor de huurperiode mei 2021 (leegstand) voor het bedrag van € 451,34.
2.6
Op 3 juni 2021 heeft eiseres de verhuis- en inrichtingskosten ontvangen. Op 29 juni 2021 heeft eiseres haar eerste reguliere bijstandsuitkering voor de maand juni 2021 betaald gekregen. Daarbij is een eerder verleend voorschot verrekend. Volgens de betaalspecificatie is er een bedrag van € 112,62 aan eiseres overgemaakt. Verweerder heeft per e-mail van 21 juni 2021 een toelichting hierop gegeven. Partijen zijn het echter niet met elkaar eens over het bedrag van de verrekening.
2.7
Eiseres heeft op 23 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I. Eiseres voert aan dat zij ook recht heeft op vergoeding van de huur voor de maand juli 2021. Verder zouden er te veel bedragen zijn afgetrokken van de overbruggingskosten waardoor maar € 255,20 aan haar ter overbrugging is uitgekeerd. Ten slotte voert eiseres in bezwaar ook aan dat er te veel voorschotten zijn ingehouden op haar bijstandsuitkering en dat het zo onmogelijk is voor haar om de periode tot aan de volgende uitkering voor de maand juli 2021 te overbruggen. Eiseres heeft vervolgens op 23 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II. In dit bezwaarschrift vraagt eiseres zich af waarom er voor de periode van 10 mei 2021 tot 1 juni 2021 huur moet worden betaald voor een woning waar nog geen huurovereenkomst voor is getekend. Zij voert ook aan dat zij de huur voor de maand juli 2021 niet kan betalen.
2.8
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie, ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gemeentelijk beleid [1] het mogelijk maakt om voor de eerste maand huur bijzondere bijstand te verstrekken om niet maar dat er geen wettelijke grondslag is gevonden die het noodzakelijk maakt om bijstand te verstrekken voor twee maanden huur. Met betrekking tot de overbruggingskosten verwijst verweerder naar artikel 13 van de beleidsregels waarin is opgenomen welke bedragen in mindering worden gebracht hierop. De overige bezwaren van eiseres hebben volgens verweerder geen betrekking op de twee bestreden primaire besluiten.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder bijzondere bijstand had moeten verlenen aan eiseres voor de huur voor de maand juli 2021 en of verweerder terecht de aftrekposten in mindering heeft gebracht op de aan eiseres toegekende overbruggingskosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden geen bijzondere bijstand heeft toegekend ter vergoeding van de huur voor de maand juli 2021. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ten onrechte bedragen in mindering heeft gebracht op de overbruggingskosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiseres recht op bijzondere bijstand met betrekking tot een tweede maand huur?
4.1
Eiseres betoogt dat het bedrag van de aan eiseres toegekende bijzondere bijstand ontoereikend was en dat zij recht had op bijzondere bijstand ter hoogte van twee maanden huur. Eiseres voert aan dat zij geen middelen had om de huurnota voor de maand juli 2021 te betalen omdat zij pas aan het einde van de maand huurtoeslag ontvangt en de door haar in de maand juni 2021 ontvangen bedragen [2] niet voldoende waren. Doordat verweerder geen bijzondere bijstand ter dekking van de huurkosten voor de maand juli 2021 heeft verstrekt, werd eiseres als nieuwkomer direct met een huurschuld van één maand huur geconfronteerd.
4.2
Verweerder heeft in het verweerschrift aangevoerd dat huurkosten in principe algemene kosten van het bestaan zijn die voldaan moeten worden uit het inkomen. Uit de beleidsregels volgt dat de mogelijkheid bestaat om één maand huur als bijzondere bijstand toegekend te krijgen zoals in het geval van eiseres. De huur voor de maand juli 2021 moet eiseres volgens verweerder voldoen uit de bijstandsuitkering voor de maand juli 2021. Dat deze achteraf betaald wordt en dat de huur vooraf verschuldigd is, zou eiseres volgens verweerder door middel van een betalingsregeling kunnen inlopen.
4.3
In geschil is of eiseres op grond van artikel 35 van de Participatiewet (Pw) recht heeft op bijzondere bijstand voor de huur voor de maand juli 2021. Volgens vaste rechtspraak moet voor het verstrekken van bijzondere bijstand op grond van de Pw eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor de aanvraag wordt gedaan zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [3]
4.4
Een bestuursorgaan heeft bij de beantwoording van de vraag of aan de wettelijke voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand is voldaan, uitsluitend ten aanzien van de draagkracht een zekere beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan, komt het bevoegde bestuursorgaan geen beoordelingsvrijheid toe. De bestuursrechter dient zich daarover dan ook ten volle een eigen oordeel te vormen en is niet gebonden aan beleid(sregels) van het bestuursorgaan. [4] Indien het bestuursorgaan buiten de grenzen van de artikelen 35, 43 en 44 van de PW beleid heeft vastgesteld wat ten voordele van een betrokkene strekt, is sprake van buitenwettelijk begunstigend beleid.
4.5
De rechtbank stelt vast dat verhuis- en inrichtingskosten incidentele algemene kosten van het bestaan zijn, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [5]
4.6
In artikel 8, eerste lid van de beleidsregels is bepaald dat de kosten voor verhuis- en inrichtingskosten tot de algemene kosten van bestaan horen en niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, tenzij de noodzaak van verhuizen is vastgesteld en deze voortkomt uit bijzondere omstandigheden, de verhuizing het gevolg is van een onvoorziene noodzaak, uitstel niet mogelijk is en indien reservering niet mogelijk is geweest. In artikel 8, tweede lid van de beleidsregels is bepaald dat de noodzaak om te verhuizen in ieder geval vast staat als er sprake is van in plaatsing van personen die als vluchtelingen zijn toegelaten in Nederland. In artikel 8, derde lid van de beleidsregels is bepaald dat als er sprake is van een noodzakelijke verhuizing en er is geen mogelijkheid geweest om voor deze kosten te reserveren, dat dan bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt voor de 1e maand huur of dubbele huur, administratiekosten, de transportkosten en kosten van stoffering van de woning. Niet ter discussie staat dat verweerder in deze procedure aan artikel 8, derde lid van de beleidsregels toepassing heeft gegeven en op grond hiervan onder andere de huur voor de maand juni 2021 heeft vergoed. Ook staat niet ter discussie dat vergoeding van een tweede maand huur niet mogelijk wordt gemaakt door de beleidsregels.
4.7
De rechtbank stelt voorop dat het beleid van verweerder in artikel 8, derde lid, van de beleidsregels moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. De huurtoeslag moet namelijk als een aan de bijstand voorliggende, passende en toereikend te achten voorziening worden beschouwd [6] en daarom worden huurkosten in de regel niet als bijzondere bijstand vergoed. Het beleid van verweerder om desondanks in bepaalde gevallen bijzondere bijstand voor een eerste maand huur te verlenen, moet daarom worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend. [7] In het geval van buitenwettelijk begunstigend beleid komt de bestuursrechter een terughoudende toets toe. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De rechtbank moet, hiervan uitgaande, vaststellen dat de besluitvorming van verweerder in overeenstemming is met het de beleidsregels. Eiseres heeft geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden.
4.8
Eiseres heeft wel aangevoerd dat artikel 8, eerste lid, tweede lid en het derde lid van de beleidsregels moeten worden gepasseerd met toepassing van artikel 4:84 Awb omdat het handhaven van het beleid in dit individuele geval onevenredig zou zijn. De vraag of buitenwettelijk begunstigend beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb is echter niet aan de orde als sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid. [8] De rechtbank kan daarom dus niet beoordelen of het handhaven van de beleidsregels in dit specifieke geval onevenredig zou zijn.
4.9
Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat artikel 12 van de beleidsregels een mogelijkheid geeft tot verlening van bijzondere bijstand om niet. Op grond van dit artikel kan verweerder bijzondere bijstand verlenen voor de doorbetaling van vaste lasten. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat deze bepaling alleen van toepassing is op personen die in detentie zitten. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder en stelt vast dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waarom dit artikel op haar van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ook op goede gronden geen bijzondere bijstand heeft verleend op grond van artikel 12 van de beleidsregels. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er te veel in mindering gebracht op de overbruggingskosten?
5.1
Eiseres betoogt dat ten onrechte bedragen op de overbruggingskosten in mindering zijn gebracht. Meer in het bijzonder voert zij aan dat bij de vaststelling van de hoogte van het overbruggingsbedrag:
  • ten onrechte € 105,47 in mindering is gebracht.
  • verweerder geen rekening had mogen houden met een reserveringsbedrag van 5%. Er is volgens eiseres niet toegelicht waarvoor er wordt gereserveerd. Gelet hierop is ten onrechte € 53,77 in mindering gebracht.
5.2
Verweerder heeft in het verweerschrift aangevoerd dat de vaststelling van een negatief vermogen niet impliceert dat er geen contante financiële middelen aanwezig kunnen zijn. Deze zijn volgens verweerder conform het beleid in mindering gebracht. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat er 5% is gereserveerd voor vakantiegeld, maar dat dit niet had gemoeten.
5.3
Tijdens de zitting is door eiseres nader toegelicht dat het bedrag van € 105,47 ziet op het COA-zakgeld dat eiseres nog in haar portemonnee had. Dit bedrag is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte voor een tweede keer in mindering gebracht op de overbruggingskosten omdat uit de betaalspecificatie van de algemene bijstand voor de maand juni 2021 blijkt dat verweerder ook hierop een bedrag van € 164,07 in mindering heeft gebracht en dat bedrag ziet ook op COA-zakgeld.
5.4
De rechtbank neemt verder ook mee dat verweerder tijdens de zitting heeft toegelicht dat er geen reservering voor vakantietoeslag hoort te worden gemaakt bij de toekenning van overbruggingskosten. Indien het bedrag van € 53,77 inderdaad in mindering is gebracht vanwege een reservering voor de vakantietoeslag dan oordeelt de rechtbank dat dit bedrag ook ten onrechte in mindering is gebracht op de overbruggingskosten. De rechtbank stelt overigens vast dat het bedrag van € 53,77 ook overeenkomt met het aflossingsbedrag dat is vastgesteld in het primaire besluit I voor de toegekende bijzondere bijstand voor de waarborgsom en de duurzame gebruiksgoederen. De rechtbank overweegt in dit kader dat dit bedrag ook niet als aflossing in mindering kan worden gebracht op de overbruggingskosten aangezien in het primaire besluit I is opgenomen dat de aflossing in gaat op 1 juli 2021.
5.5
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in totaal een bedrag van € 159,24 ten onrechte in mindering heeft gebracht op de overbruggingskosten. Deze beroepsgrond slaagt.
Is er te veel verrekend met de reguliere uitkering voor de maand juni 2021?
6.1
Eiseres voert aan dat voor de maand juni 2021 slechts een bedrag van € 122,62 aan haar is uitgekeerd. Het is volgens eiseres onduidelijk welke voorschotten zijn verrekend met de uitkering voor deze maand. Eiseres stelt dat als gevolg van deze uitkering een acute liquiditeitscrisis is ontstaan. Daardoor is zowel in juli als augustus 2021 (de huur moest eind juli betaald worden) een betalingsachterstand bij verhuurder ontstaan. De rechtbank is het met verweerder eens dat de toekenning algemene bijstand niet in deze procedure voor ligt. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over de vraag of verweerder te veel voorschotten heeft ingehouden op de bijstandsuitkering voor de maand juni 2021.
6.2
De rechtbank stelt ten overvloede echter vast dat verweerder in zijn e-mail van 21 juni 2022 een nadere toelichting op de verrekende voorschotten heeft gegeven. Eiseres heeft in een reactie hierop aan verweerder laten weten dat zij de herkomst van het bedrag van € 519,12 niet kan plaatsen. Voor de rechtbank is het echter wel duidelijk waar dit voorschot op ziet. Het bedrag van € 519,12 is opgenomen op de eerste verhuurnota van de verhuurder Eigen Haard voor onder andere de huur voor de maand mei 2021 en de administratiekosten. [9] De rechtbank komt vervolgens, met inbegrip van het bedrag van € 200,- dat in juni 2021 ook als voorschot aan eiseres is verstrekt, tot het te verrekenen bedrag van € 719,12. [10] Tussen partijen staat vast dat eiseres voor de maand juni 2021 recht had op een bijstandsuitkering ten bedrage van € 831,74. [11] Als hierop het voornoemde te verrekenen bedrag in mindering wordt gebracht, dan blijft er een bedrag van € 112,62 over.
6.3
De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat eiseres door de verrekening van de aan haar verleende voorschotten met de betaling van de eerste reguliere bijstandsuitkering in betalingsproblemen is gekomen, een omstandigheid is die in een procedure tegen het toekenningsbesluit aan de orde had moeten komen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Verweerder heeft ten onrechte bedragen in mindering gebracht op de aan eiseres toegekende overbruggingskosten. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres op dit onderdeel ongegrond is verklaard.
7.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken. In dat nieuwe besluit zal verweerder moeten meenemen dat het bedrag van € 159,24 ten onrechte is ingehouden op de overbruggingskosten.
7.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 oktober 2021 voor wat betreft de hoogte van de inhoudingen op de overbruggingskosten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Mees-Bolle, rechter, in aanwezigheid van mr. C. J. van 't Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 8, eerste, tweede en derde lid van de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen (beleidsregels) van de gemeente Amstelveen.
2.Eiseres ontving in de maand juni 2021 overbruggingskosten ten bedrage van € 255,20, een voorschot ten bedrage van € 200,- en de reguliere bijstandsuitkering na aftrek van voorschotten ten bedrage van € 112,62.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3284.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4436.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3157.
6.Als bedoeld in artikel 15 van de Pw.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7267.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:100.
9.De huur voor de maand mei 2021 is vervolgens weer als bijzondere bijstand aan eiseres toegekend op grond van het primaire besluit II.
10.De overbruggingskosten blijven hierbij buiten beschouwing.
11.Zoals blijkt uit de e-mail wisseling tussen partijen op 21 en 27 juni 2022.