ECLI:NL:CRVB:2019:3157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van niet-bijzondere omstandigheden en consistente toepassing van buitenwettelijk beleid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, geboren in 1976 en sinds 2010 in het bezit van een Wajong-uitkering, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten na haar verhuizing vanuit een vrouwenopvang naar een eigen woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, omdat de kosten als incidentele algemene noodzakelijke kosten van het bestaan werden beschouwd, die in beginsel uit het inkomen moesten worden voldaan. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij tot de doelgroep behoort die recht heeft op bijzondere bijstand, maar de Raad oordeelde dat zij niet rechtstreeks vanuit de vrouwenopvang naar haar eigen woning was verhuisd, aangezien zij eerst tijdelijk bij haar zus had gewoond. De Raad bevestigde dat de kosten van verhuizing en inrichting in beginsel uit het inkomen moesten worden voldaan en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat het college consistent beleid had gevoerd en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van bijzondere bijstand om aan te tonen dat zij in bijzondere omstandigheden verkeren die recht geven op dergelijke bijstand, en dat de toepassing van buitenwettelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend moet worden getoetst. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af.