ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-369 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingsmaatstaf bestuursrechter bij bijzondere bijstand voor extra schoolkosten tweetalig voortgezet onderwijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 5 november 2007 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug ongegrond verklaarde. Het College had op 20 april 2006 de aanvraag van de appellant om vergoeding van extra kosten voor tweetalig onderwijs afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het College in redelijkheid tot dit besluit had kunnen komen. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich tegen de aangevallen uitspraak heeft gekeerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 juli 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf had gehanteerd. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan bij de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand is voldaan, geen beoordelingsvrijheid heeft ten aanzien van noodzakelijke kosten van het bestaan. De Raad concludeerde dat de extra kosten voor tweetalig onderwijs niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De keuze van de appellant voor tweetalig onderwijs werd als begrijpelijk beschouwd, maar de Raad oordeelde dat deze keuze vrijwillig was en dat de extra kosten voor rekening van de ouders blijven.

Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen, maar de Raad veroordeelde het dagelijks bestuur tot vergoeding van het griffierecht dat in beroep en hoger beroep was betaald. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden.

Uitspraak

08/369 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 november 2007, 06/4173 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Kromme Rijn Heuvelrug (hierna: dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 28 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeenschappelijke regeling zijn - voor zover hier van belang - de bevoegdheden van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (hierna: College) met ingang van 1 mei 2007 overgedragen aan het dagelijks bestuur.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand naar de norm voor gehuwden ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Zijn dochter [naam dochter appellant], geboren in [jaar], volgde tweetalig voortgezet onderwijs aan [naam school]. Met een op 30 december 2005 ontvangen aanvraag- en inlichtingenformulier heeft appellant om vergoeding verzocht van achtereenvolgens op 24 januari 2005, 26 september 2005 en 23 december 2005 door de school bij appellant in rekening gebrachte kosten, te weten:
(i) ouderbijdrage voor het schooljaar 2005/2006 van € 112,50,
(ii) extra ouderbijdrage in verband met het volgen van tweetalig onderwijs voor het schooljaar 2004-2005 van € 600,-- en
(iii) extra bijdrage IBA2 Engels in verband met het volgen van tweetalig onderwijs voor het schooljaar 2005-2006 van € 275,--.
1.2. Bij besluit van 20 april 2006 heeft het College de aanvraag om vergoeding van de onder (ii) en (iii) vermelde extra bijdragen voor het volgen van tweetalig onderwijs afgewezen.
1.3. Bij besluit van 18 oktober 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het College overwogen dat er geen noodzaak is voor het volgen van tweetalig onderwijs en voorts verwezen naar artikel 15, eerste lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het primaire besluit en het besluit op bezwaar van 18 oktober 2006 bevatten uitsluitend beslissingen over de onder (ii) en (iii) genoemde extra kosten voor het volgen van tweetalig onderwijs. Uit de aan de regionale sociale dienst Kromme Rijn Heuvelrug gerichte brief van appellant van 28 juni 2006, waarin de vrijwillige ouderbijdrage wordt geplaatst in het kader van bijzondere bijstand en van een regeling vanuit het minimabeleid, leidt de Raad af dat appellant vergoeding wenst van alle onder 1.1 genoemde kosten. Appellant heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Nu het College verzuimd heeft een besluit te geven over de onder (i) gevraagde kosten zal het dagelijks bestuur dit alsnog moeten doen. In het verweerschrift van 7 mei 2008 heeft het dagelijks bestuur over laatstbedoelde kosten slechts het volgende opgemerkt: “Het gaat hier om het minimabeleid van de voormalige gemeente Amerongen. Deze gemeente had beleid voor kosten van vrijwillige ouderbijdrage. Deze bijdrage is in 2006 voorgezet en uitgevoerd door de Regionale Sociale Dienst.”
Gelet op deze mededeling van het dagelijks bestuur, in samenhang bezien met het tijdstip waarop de aanvraag door appellant is ingediend (30 december 2005), acht de Raad het geraden dat het dagelijks bestuur nu met de nodige voortvarendheid alsnog een besluit neemt over het al dan niet vergoeden van de onder (i) genoemde kosten en daarbij in dit geval ook betrekt het ten tijde van de aanvraag op 30 december 2005 in de voormalige gemeente Amerongen geldende minimabeleid.
4.2. Uit 4.1 en artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de rechtbank zich in haar uitspraak terecht heeft beperkt tot een inhoudelijke beoordeling van de na bezwaar gehandhaafde afwijzing van de gevraagde vergoeding van extra ouderbijdragen voor het volgen van tweetalig onderwijs. Zij heeft daarbij echter een onjuiste toetsingsmaatstaf gehanteerd door te overwegen dat “verweerder in redelijkheid tot het besluit is kunnen komen”. Volgens vaste rechtspraak heeft het betrokken bestuursorgaan bij de beantwoording van de vraag of aan de wettelijke voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand is voldaan, uitsluitend ten aanzien van de draagkracht beoordelingsvrijheid. De draagkracht is in de besluitvorming van het College in dit geding niet aan de orde geweest. Ten aanzien van de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan komt het bevoegde bestuursorgaan gelet op de tekst van artikel 35, eerste lid, van de WWB geen beoordelingsvrijheid toe. De bestuursrechter dient zich daarover dan ook ten volle een eigen oordeel te vormen en is niet gebonden aan beleids(regels) van het bestuursorgaan. Dit is niet anders wanneer het gaat om de toepasselijkheid van (het ook door de rechtbank genoemde) artikel 15, eerste lid, van de WWB, wanneer een besluit op bezwaar (mede) op dat artikel is gebaseerd en beoordeling in rechte van de toepasselijkheid van (ook) die bepaling in een concrete zaak nodig is.
4.3. Met inachtneming van het voorgaande zal de Raad beoordelen of het College bij het besluit van 18 oktober 2006 de afwijzing van de aanvraag van appellant met betrekking tot de onder (ii) en (iii) genoemde kosten terecht heeft gehandhaafd.
4.4. Naar het oordeel van de Raad kunnen de extra kosten verbonden aan het volgen van tweetalig voortgezet onderwijs niet worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Daarbij is van belang dat de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voorziet in een tegemoetkoming aan ouders van leerlingen in de leeftijd tot 18 jaar die voortgezet onderwijs volgen. De hoogte van de tegemoetkoming is genormeerd in ter uitvoering van die wet getroffen ministeriële regelingen. Aan het aanbieden en verzorgen van tweetalig voortgezet onderwijs zijn hogere kosten verbonden waarvoor de school extra bijdragen heeft gevraagd. De door appellant ten behoeve van zijn dochter gemaakte keuze voor tweetalig onderwijs acht de Raad op zich begrijpelijk. Van een noodzaak om deze specifieke vorm van voortgezet onderwijs te volgen is echter geen sprake. Die keuze is, zoals het dagelijks bestuur terecht stelt, destijds vrijwillig gemaakt. Bezien vanuit een oogpunt van toepassing van de WWB behoren extra kosten die voortkomen uit die keuze naar het oordeel van de Raad voor rekening van de ouders te blijven.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet, zij het met verbetering van de gronden, worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Hij ziet in hetgeen onder 4.1 is overwogen wel aanleiding het dagelijks bestuur te veroordelen tot vergoeding van het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht, dit met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt het dagelijks bestuur het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- aan appellant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.B. de Gooijer.
DW