ECLI:NL:RBAMS:2022:7014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/137892-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Belgische verdachte in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en psychiatrische zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Belgische verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is gedetineerd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name op basis van de detentieomstandigheden in België en de beschikbaarheid van psychiatrische zorg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in België voldoen aan de normen van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering (CPT). Er zijn zorgen geuit over de behandeling van gedetineerden in Belgische gevangenissen, maar de rechtbank concludeert dat de algemene detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om aan te nemen dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon in afwachting van een plaatsing in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) zal worden geplaatst in een afdeling die bekend staat om zijn slechte zorg, maar heeft geconcludeerd dat dit niet voldoende is om de overlevering te weigeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan België is daarom toegestaan. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en benadrukt de noodzaak om de rechten van de opgeëiste persoon te waarborgen, terwijl ook de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie wordt bevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/137892-22
RK nummer: 22/3088
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 februari 2022 door het
parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 augustus 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadslieden, mrs. S.W. Kuijpers en D.W.H.M. Wolters, beiden advocaat te Hoofddorp.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
beschikkingvan de Raadkamer Antwerpen van 3 juli 2017, waarbij internering op tegenspraak werd bevolen en van een
vonnisvan de Kamer tot Bescherming van de Maatschappij (KBM) van Antwerpen van 15 februari 2022, waarbij de voorlopige invrijheidsstelling werd herroepen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbeperkende beschermingsmaatregel van onbepaalde duur, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beschikking en het hiervoor genoemde vonnis.
Deze uitspraken betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeed e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB vermeldt onder e) dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot de beschikking van de raadkamer van Antwerpen heeft geleid, maar niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot het vonnis van de KBM Antwerpen heeft geleid.
De rechtbank stelt vast dat dit vonnis een beslissing over de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende beschermingsmaatregel betreft, welke maatregel reeds bij de bovengenoemde beschikking van de Raadkamer Antwerpen is opgelegd. Dit is een procedure die niet aan artikel 12 OLW behoeft te worden getoetst, omdat er geen sprake is van een beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf wordt gewijzigd of waarbij dit gewijzigd had kunnen worden. [1] Dit vonnis valt dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, dan wel onder artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
5.1
Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden – individuele celruimte
Bij uitspraak van 22 juni 2021 [2] heeft de rechtbank in een andere zaak geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [3] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [4] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee ook voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
5.2
Artikel 11 OLW: psychiatrische behandeling en zorg in Belgische gevangenissen
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon ook naast het voorgaande een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer hij wordt overgeleverd en wordt gedetineerd. In onderdeel h) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon, in afwachting op een plaatsing in een FPC, zal worden geplaatst in een afdeling tot bescherming van de maatschappij van de strafinrichting van [plaatsnaam] . Die afdeling staat bekend als de ‘vergeetput’ voor geïnterneerden, waar de psychiatrische zorg beneden alle peil is. [5] Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen de raadslieden naar verschillende uitspraken van het EHRM [6] , naar een
public statement concerning Belgiumvan het CPT van 13 juli 2017 [7] en naar brieven van de Belgische advocaat Segers, die gespecialiseerd is in interneringszaken. Daaruit blijkt onder meer blijkt dat de wachttijden voor plaatsing in een FPC (te) lang zijn. Bovendien is er in deze zaak – in tegenstelling tot in andere gevallen – geen garantie afgegeven dat de opgeëiste persoon binnen vier maanden naar een FPC zal worden overgeplaatst. Omdat de kans bestaat dat de opgeëiste persoon langer dan vier maanden in [plaatsnaam] zal verblijven en in [plaatsnaam] geen juiste zorg kan worden verleend, levert dat een schending van zijn grondrechten op. De raadslieden verzoeken daarom de overlevering op grond van artikel 11 OLW te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. In soortgelijke zaken is de overlevering al eerder toegestaan. De officier van justitie verwijst daartoe naar verschillende uitspraken waaronder ECLI:NL:RBAMS:2020:2766 en ECLI:NL:RBAMS:2021:6027. De informatie die door de raadslieden is overgelegd is niet recent, het CPT rapport dateert uit 2017 en de informatie waarop het arrest van het EHRM is gebaseerd komt uit 2018. De algemene detentiegarantie zoals afgegeven door de Belgische autoriteiten voldoet.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de stukken waarnaar de raadslieden verwijzen, inderdaad een zorgwekkende situatie schetsen voor gedetineerden in België die psychiatrische behandeling en zorg behoeven. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of deze zorgelijke situatie ook kan leiden tot de vaststelling dat er sprake is van een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in het arrest
Aranyosi en Căldăraruvan het Hof van Justitie van Europa (hierna: HvJ EU). [8]
De rechtbank overweegt als volgt.
De klachten die ten grondslag liggen aan het arrest van het EHRM van 6 april 2021 waar de raadslieden naar verwijzen, zien op detentieomstandigheden in een periode van een aantal jaar geleden. Het
statementvan het CPT is van 2017 en ook de overige arresten van het EHRM waar de raadslieden naar verwijzen zijn een aantal jaar oud. Die gegevens kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als naar behoren bijgewerkte gegevens, zodat de rechtbank op basis daarvan geen actueel algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling kan aannemen.
De brief van de Belgische advocaat Segers en de verschillende nieuwsartikelen waar de raadslieden naar verwijzen, kunnen daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als stukken met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op basis waarvan een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling kan worden vastgesteld. Om diezelfde reden kan de rechtbank op basis van die brief ook geen algemeen reëel gevaar vaststellen vanwege de termijn waarbinnen personen worden doorgeplaatst naar een FPC. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de Belgische autoriteiten een garantie hieromtrent te vragen.
Gelet op het bovenstaande verwerpt de rechtbank het verweer. De detentieomstandigheden vormen geen beletsel voor de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (
2.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
3.Rechtbank Amsterdam, 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak
5.De raadslieden verwijzen onder meer naar een artikel van De Tijd van 11 januari 2020, “Overbevolking in de Belgische gevangenissen: a never ending story?”
6.EHRM 6 september 2016,
7.CPT/Inf (2017)18.
8.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.