ECLI:NL:RBAMS:2021:6027

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
13/751849-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en psychiatrische zorg in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is geboren en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 5 oktober 2021, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld, met name in het licht van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging heeft aangevoerd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Belgische gevangenissen, met name vanwege overbevolking en gebrek aan psychiatrische zorg. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er voldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon in een cel zal worden geplaatst die voldoet aan de normen van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering (CPT).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de algemene detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om aan te nemen dat de opgeëiste persoon niet in onmenselijke omstandigheden zal worden gedetineerd. De rechtbank heeft ook de zorgen over de psychiatrische zorg in Belgische gevangenissen overwogen, maar heeft geconcludeerd dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon niet de nodige zorg zal ontvangen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751849-21
RK nummer: 21/4437
Datum uitspraak: 19 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 juli 2021 door het Parket van de procureur des Konings (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding - is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van drie voor tenuitvoerlegging vatbare uitspraken (referentienummer: INT. 2016-46):
  • Titel 1:Arrest van het Hof van beroep Antwerpen, d.d. 30 juni 2016.
  • Titel 2:Vonnis van de Correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout, d.d. 7 april 2017.
  • Titel 3:Vonnis van de Kamer Tot Bescherming van de Maatschappij van Antwerpen (KBM), d.d. 23 april 2019.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de uitspraken onder Titel 1 en Titel 2 hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbeperkende beschermingsmaatregel van onbepaalde duur, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde uitspraken; het arrest van het Hof van beroep Antwerpen, gedateerd 30 juni 2016 en het vonnis van de Correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout, gedateerd 7 april 2017.
Deze twee uitspraken betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot de derde titel, het vonnis van de KBM van 23 april 2019. Bij dit vonnis is door de KBM besloten dat de opgeëiste persoon, wanneer hij opnieuw zou zijn aangehouden, geplaatst dient te worden in de afdeling tot bescherming van de maatschappij in de strafinrichting van Turnhout of Antwerpen, of in de afdeling sociaal verweer van de strafinrichting van Merksplas . De opgeëiste persoon zou daar worden geplaatst in afwachting van een plaatsing in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Gent of Antwerpen, welke plaatsing uiterlijk vier maanden na de aanhouding dient plaats te vinden.
De rechtbank stelt vast dat dit vonnis een beslissing inzake de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende beschermingsmaatregel betreft, welke maatregel reeds bij bovengenoemd arrest van het Hof van beroep Antwerpen en het vonnis van de Correctionele rechtbank Antwerpen, is opgelegd. Dit is een procedure die niet aan artikel 12 OLW behoeft te worden getoetst, omdat er geen sprake is van een beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf wordt gewijzigd of waarbij dit gewijzigd had kunnen worden. [1] Dit vonnis valt dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, dan wel onder artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 18, 27 en 28, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal;
verkrachting,
en:
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

5.1
Individuele celruimte en beschikking over afgescheiden sanitaire voorzieningen
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer de overlevering zou worden toegestaan. In een aantal Belgische gevangenissen, te weten de gevangenissen die onder meer zijn opgenomen in de uitspraak van deze rechtbank van 22 juni 2021 [2] , is er nog steeds sprake van overbevolking. Hierdoor wordt de minimale persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel van 3 m2 en de beschikking over afgeschermde sanitaire voorzieningen niet gewaarborgd. Eén van deze gevangenissen betreft de gevangenis in Antwerpen, waar de opgeëiste persoon mogelijk geplaatst zal worden in afwachting van plaatsing in een FPC.
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer verwezen naar het rapport van het Comité van de Verenigde Naties (hierna: VN-Comité) tegen Foltering van 30 juli 2021, het jaarverslag 2020 van de Belgische Centrale Toezichtsraad bij het Gevangeniswezen (hierna: CTRG) en naar informatie van andere advocaten, te weten een brief die zij op haar verzoek heeft ontvangen van de Belgische advocaat mr. Verpoorten d.d. 4 oktober 2021, en naar inlichtingen van mr. Kersemakers. Op grond van deze stukken stelt de raadsvrouw dat de algemene detentiegarantie, die door de Belgische autoriteiten is verstrekt bij brief van 9 september 2021, niet volstaat. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen teneinde nadere informatie te vragen omtrent de individuele celruimte waarover de opgeëiste persoon zou beschikken indien hij geplaatst zou worden op de afdeling ter bescherming van de maatschappij in de gevangenis in Antwerpen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen individueel gevaar bestaat ten aanzien van de individuele celruimte en het beschikken over afgescheiden sanitaire voorzieningen. De Belgische autoriteiten hebben een algemene detentiegarantie verstrekt, waarmee gegarandeerd wordt dat alle overgeleverde personen vanuit Nederland naar België tenminste 3 m2 celruimte tot hun beschikking krijgen en dat zij de beschikking krijgen over afgescheiden sanitaire voorzieningen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat deze garantie niet voor de opgeëiste persoon geldt. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. De rechtbank is van oordeel dat voldoende vaststaat dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021, in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd. De rechtbank vindt het daarom niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt gevraagd bij de Belgische autoriteiten.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de algemene detentiegarantie ook geldt voor de opgeëiste persoon. Het feit dat hij in een afdeling ter bescherming van de maatschappij of in een afdeling van sociaal verweer zal worden geplaatst, maakt dat niet anders. Dat betekent dat er voor de opgeëiste persoon geen gevaar bestaat dat hij wordt gedetineerd in een situatie waarin hij over onvoldoende celruimte beschikt. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
5.2
Psychiatrische behandeling en zorg in Belgische gevangenissen
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, omdat niet gegarandeerd is dat hij op de afdeling ter bescherming van de maatschappij in de strafinrichting van Turnhout of Antwerpen of in de afdeling van sociaal verweer van de strafinrichting van Merksplas , de psychiatrische behandeling en zorg zal krijgen die hij nodig heeft. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 6 april 2021, waarin het EHRM een schending van artikel 3 en artikel 5 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft vastgesteld wegens het gebrek aan therapeutische zorg aan geïnterneerden in Belgische gevangenissen. Uit het rapport van het VN-Comité tegen Foltering van 30 juli 2021 blijkt dat deze zorgen nog steeds actueel zijn. Tot slot heeft de raadsvrouw verwezen naar de brief van de Belgische advocaat mr. Verpoorten en naar het jaarverslag 2020 van de CTRG, waarin zorgen worden geuit omtrent het gebrek aan gespecialiseerd personeel voor gedetineerden met psychiatrische problematiek. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen en nadere informatie te vragen ten aanzien van de psychiatrische zorg die de opgeëiste persoon zou kunnen krijgen in de gevangenis in Turnhout, Antwerpen of Merksplas .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat ten aanzien van de psychiatrische zorg in Belgische gevangenissen. Op basis van de stukken waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen kan inderdaad worden vastgesteld dat de omstandigheden voor psychiatrische patiënten in Belgische gevangenissen zorgelijk zijn. In het arrest van 6 april 2021 van het EHRM worden echter ook verbeteringen geconstateerd. Daarbij heeft de rechtbank reeds in eerdere uitspraken aangegeven dat er zorgen zijn ten aanzien van de psychiatrische zorg in Belgische gevangenissen, maar toch de overlevering toegestaan omdat er geen algemeen gevaar kon worden vastgesteld. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de stukken waarnaar de raadsvrouw verwijst inderdaad een zorgwekkende situatie schetsen, specifiek voor gedetineerden die psychiatrische behandeling en zorg behoeven. Deze vaststelling baseert de rechtbank met name op het jaarverslag 2020 van de CTRG. De vraag die aan de rechtbank ter beoordeling ligt is echter of deze zorgelijke situatie kan leiden tot de vaststelling dat er sprake is van een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in het arrest
Aranyosi en Căldăraruvan het Hof van Justitie van Europa (hierna: HvJ EU). [3] De rechtbank dient te beoordelen of er op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens sprake is van een dergelijk algemeen reëel gevaar.
De rechtbank stelt vast dat de klachten die ten grondslag liggen aan de uitspraak van het EHRM van 6 april 2021, waarnaar de raadsvrouw verwijst, zien op een detentieperiode van een aantal jaren geleden. Ook het rapport van het VN-Comité tegen Foltering van 30 juli 2021 is, ten aanzien van de bevindingen over de detentieomstandigheden voor gedetineerden die psychiatrische zorg behoeven, gebaseerd op oudere gegevens. Zo wordt er voornamelijk verwezen naar een rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) uit 2018, op basis van bezoeken in de periode 27 maart 2017 tot 6 april 2017. Deze gegevens kunnen – mede gelet op de door de officier van justitie benoemde en geconstateerde verbeteringen - naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als naar behoren bijgewerkte gegevens.
Voor wat betreft het jaarverslag 2020 van de CTRG en de brief van de Belgische advocaat mr. Verpoorten is de rechtbank van oordeel dat deze stukken geen specifieke gegevens bevatten op basis waarvan concreet kan worden vastgesteld dat de psychiatrische zorg in Belgische gevangenissen zodanig ondermaats is dat moet worden gevreesd voor een onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden die psychiatrische zorg behoeven. In beide stukken worden slechts algemene zorgen geuit omtrent het gebrek aan gespecialiseerd personeel voor gedetineerden met psychiatrische problematiek. Hoewel de rechtbank erkent dat de situatie die op basis van deze stukken wordt geschetst zorgelijk is, bevatten deze stukken geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op basis waarvan een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling kan worden vastgesteld. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
5.3
Afwachting van plaatsing in een FPC
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met verwijzing naar de brief van de Belgische advocaat mr. Verpoorten voorts gesteld dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, omdat niet gegarandeerd is dat hij binnen de door het KBM opgelegde termijn van vier maanden in een FPC zal worden geplaatst. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank het onderzoek te schorsen en nadere informatie te vragen ten aanzien van de termijn waarbinnen de opgeëiste persoon wordt doorgeplaatst naar een FPC.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank in een andere zaak van 2 juni 2020, [4] op het standpunt gesteld dat er in het EAB een afdoende garantie is gegeven dat de opgeëiste persoon binnen maximaal vier maanden in een FPC zal worden geplaatst. Ook in deze zaak dient de rechtbank, op basis van het vertrouwensbeginsel, uit te gaan van de garantie die de Belgische autoriteiten hebben verschaft. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het rapport van het VN-Comité tegen Foltering van 30 juli 2021 en het jaarverslag 2020 van de CTRG geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens bevatten op basis waarvan kan worden vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling vanwege de termijn waarbinnen opgeëiste personen aan wie een interneringsmaatregel is opgelegd worden doorgeplaatst naar een FPC.
De rechtbank is verder van oordeel dat de brief van mr. Verpoorten op zichzelf onvoldoende is om een zodanig algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling aan te nemen. In deze brief is vermeld dat slechts in een beperkt aantal gevallen binnen vier maanden doorplaatsing naar een FPC plaatsvindt van gedetineerden aan wie een interneringsmaatregel is opgelegd. Ook deze brief bevat echter geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op basis waarvan een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling kan worden vastgesteld. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. De rechtbank ziet overigens geen aanleiding te twijfelen aan de in het EAB opgenomen garantie dat de opgeëiste persoon binnen uiterlijk vier maanden wordt geplaatst in en FPC.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout (België)[functie + vestigingsplaats uitvaardigende autoriteit].
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.E.M. James Pater en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (
2.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
3.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
4.Rechtbank Amsterdam 2 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2766.