ECLI:NL:RBAMS:2022:7008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/139085-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een strafzaak in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Lublin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1982 in Polen, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 28 juli 2022, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman.

De rechtbank heeft het EAB beoordeeld op basis van de eisen van de Overleveringswet (OLW) en heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van genoegzaamheid. De raadsman had aangevoerd dat de overlevering moest worden geweigerd omdat niet duidelijk was wat de rol van de opgeëiste persoon was bij het feit waarvoor de overlevering werd gevraagd. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen sprake was van een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, ondanks eerder vastgestelde structurele gebreken in de Poolse rechtsorde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante bepalingen van de OLW. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/139085-22
RK nummer: 22/3012
Datum uitspraak: 11 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 december 2021 door de
Regional Court in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juli 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon was niet aanwezig. Zijn gemachtigde raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, heeft namens hem het woord gevoerd.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court in Chelmvan
20 oktober 2020 (referentie: II K 10/20).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 5 maanden en 12 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat niet voldaan is aan de eisen van genoegzaamheid. Uit het EAB blijkt niet duidelijk wat de rol van de opgeëiste persoon was bij het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd. Bovendien zou sprake zijn van een diefstal in vereniging, maar het is onduidelijk met hoeveel personen de diefstal zou zijn gepleegd. Ook blijkt uit het EAB niet of en hoeveel van de reeds uitgezeten tijd in voorarrest in mindering is gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden, om over de feiten nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat duidelijk is waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en dat de reststraf niet getoetst wordt. Het EAB voldoet aan de eisen van genoegzaamheid.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
In onderdeel E) wordt vermeld dat de opgeëiste persoon op 17 oktober 2019 in Chelm een diefstal met geweld in vereniging zou hebben gepleegd. Zijn rol staat in het A-formulier beschreven als mededader. Daarmee is duidelijk waarvoor de overlevering wordt gevraagd en is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde eisen.
Voor wat betreft de gevangenisstraf overweegt de rechtbank dat zij alleen de opgelegde gevangenisstraf toetst. Uit het EAB blijkt duidelijk dat het gaat om een opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het EAB niet blijkt dat de opgeëiste persoon de straf reeds heeft uitgezeten.
Om die redenen ziet de rechtbank tevens geen aanleiding om de zaak aan te houden. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meerdere verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

5.Poolse Rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Lublin(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (