In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Lublin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1982 in Polen, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 28 juli 2022, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman.
De rechtbank heeft het EAB beoordeeld op basis van de eisen van de Overleveringswet (OLW) en heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van genoegzaamheid. De raadsman had aangevoerd dat de overlevering moest worden geweigerd omdat niet duidelijk was wat de rol van de opgeëiste persoon was bij het feit waarvoor de overlevering werd gevraagd. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen sprake was van een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, ondanks eerder vastgestelde structurele gebreken in de Poolse rechtsorde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante bepalingen van de OLW. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.