Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
13 juli 2022 door
the Circuit Court in Bydgozcz, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
cumulative judgement of the Regional Court in Bydgoszczvan 30 november 2015, met referentie
III K 122/15, met de onderliggende twee vonnissen:
the Regional Court in Bydgoszczvan 3 april 2009 met referentie
III K 258/07;
the District Court in Bydgoszczvan 6 april 2010 met referentie
II K 740/07.
judgement of the District Court in Bydgoszczvan 2 november 2020, met referentie
IV K 646/20.
III K 122/15: een vrijheidsstraf van 10 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 maanden en 13 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
IV K 646/20: een vrijheidsstraf van 3 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 6 maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
25 oktober 2022 blijkt dat er tegen het vonnis met referentie III K 258/07 hoger beroep is ingesteld. De opgeëiste persoon is bij de behandeling van het hoger beroep op 15 oktober 2009 in persoon verschenen. In hoger beroep is het vonnis in eerste aanleg in stand gelaten, omdat geoordeeld is dat het hoger beroep
obviously groundlesswas. Ten aanzien van de procedure in hoger beroep doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voor omdat de opgeëiste persoon hierbij aanwezig was.
7 november 2022 blijkt dat er tegen het vonnis met referentie II K 740/07 hoger beroep is ingesteld. Uit de stukken blijkt niet of in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon. Om die reden moet de rechtbank zekerheidshalve zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep onderwerpen aan de toets van artikel 12 OLW. [2]
properly notifiedis van het plaatsvinden van de behandeling in hoger beroep, kan niet ondubbelzinnig worden afgeleid dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Ook van een van de situaties als bedoeld in artikel 12, sub b t/m d, OLW, is geen sprake. Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, nu niet vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in hoger beroep op enige wijze uit heeft kunnen oefenen of hier bewust van heeft afgezien.
4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsbepalingen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Bydgozcz, III Criminal Division(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
- het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd voor het feit dat hoort bij het aan het verzamelvonnis met referentie III K 122/15 ten grondslag liggende vonnis met referentie III K 258/07;
- de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die is opgelegd voor het feit dat hoort bij het op zichzelf staande vonnis met referentie
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd voor het feit dat hoort bij het aan het verzamelvonnis met referentie III K 122/15 ten grondslag liggende vonnis met referentie
II K 740/07.