ECLI:NL:RBAMS:2022:6730

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
13/751567-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met verwerping van gelijkstellingsverweer

Op 29 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 12 juli 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als fraude en vervalsing van documenten, waarvoor in Polen een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren is opgelegd.

Tijdens de zitting op 15 september 2022 heeft de verdediging aangevoerd dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat dit verblijf ten minste vijf jaren onafgebroken is. De raadsman heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van deze stelling, maar de officier van justitie heeft betwist dat er voldoende bewijs is voor een ononderbroken rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gelijkstellingsverweer moet worden verworpen, omdat de verdediging niet heeft aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende de afgelopen vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn die een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces zouden kunnen opleveren. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751567-21
RK nummer: 22/3485
Datum uitspraak: 29 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 april 2021 door
the District Court in Krakow(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
verblijvende op het adres: [adres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision of Regional Court for Krakow Srodmiescie in Krakow, XIV [14th] Criminal Division from the 08th of January 2014 on pre-trial detention in preliminary proceedings.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 8 en 23, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft per e-mail stukken aan de rechtbank doen toekomen ter onderbouwing van de stelling dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft. Het betreft vele pagina’s aan overgelegde bankafschriften van de ABN AMRO van de afgelopen jaren, een jaaropgaaf en salarisstroken uit de jaren 2019, 2021 en 2022. De raadsman van de opgeëiste persoon stelt dat hij de afgelopen acht jaren voor uitzendbureaus heeft gewerkt. Hoewel de opgeëiste persoon zich niet heeft ingeschreven, stelt de raadsman dat bewezen is dat de opgeëiste persoon de afgelopen twaalf jaren in Nederland heeft verbleven. De raadsman heeft subsidiair om aanhouding van de behandeling verzocht om aanvullende stukken in te kunnen brengen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op gelijkstelling moet worden verworpen, omdat een ononderbroken rechtmatig verblijf gedurende vijf jaren niet is aangetoond. Verblijf en de rechtmatigheid daarvan zijn cumulatieve vereisten. De opgeëiste persoon stond niet ingeschreven gedurende de afgelopen jaren en er zijn onvoldoende duidelijke gegevens overgelegd over het inkomen. De officier van justitie stelt dat hiermee geen sprake is van objectieve gegevens die een rechtmatig verblijf in de afgelopen vijf jaar aantonen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, in het bijzonder gelet op het bepaalde in artikel 6, derde lid, laatste volzin, OLW van oordeel dat het gelijkstellingsverweer moet worden verworpen.
Ook eerder, zoals in de uitspraak van 1 november 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:8945), derhalve voor de recente wetswijzing die op 1 april 2021 in werking is getreden, heeft de rechtbank al geoordeeld dat:
  • stukken die ter onderbouwing dienen van het gestelde ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland voorafgaand aan de zitting moeten worden overgelegd;
  • het tijdig en gedocumenteerd aantonen van de ononderbroken duur en de rechtmatigheid van het verblijf van de opgeëiste persoon, de verantwoordelijkheid van de verdediging is en
  • de rechtbank er zeer veel waarde aan hecht dat de stukken overzichtelijk geordend en op chronologische volgorde worden overgelegd.
De rechtbank herhaalt ook haar oordeel dat een termijn van 10 dagen voorafgaand aan de zitting redelijk is, zodat de stukken door de rechtbank en de officier van justitie kunnen worden bestudeerd en de officier van justitie desgewenst nog in de gelegenheid is vragen te stellen aan de IND over de verwachting dat de opgeëiste persoon al dan niet het recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, zoals bepaald in artikel 6, derde lid, OLW. [1]
Door deze stukken in deze zaak pas twee dagen voorafgaand aan de zitting - en voor een deel pas na sluiting van het onderzoek - over te leggen en doordat deze niet gestructureerd en overzichtelijk zijn, is de rechtbank niet in staat de stukken behoorlijk te bestuderen. Hetzelfde geldt voor de officier van justitie, die bovendien niet meer in de gelegenheid is vóór de afloop van de beslistermijn de IND te bevragen over de verwachting ten aanzien van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon.
Uitsluitend ten overvloede merkt de rechtbank in dit geval op dat de stukken het gelijkstellingsverweer ook inhoudelijk niet kunnen dragen, nu hieruit niet blijkt van vijf jaren onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek om aanhouding af.

6.Artikel 11 OLW; Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Krakow(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R.J. Bartels , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. rechtbank Amsterdam 15 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3317.
2.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
3.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (