Beide zijn afgewezen door de Centrale Raad van Beroep bij uitspraak van 16 mei 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1154). De Centrale Raad van Beroep heeft daartoe overwogen, voor zover relevant: “
Afwijzing maatwerkvoorziening
4.2.
In geschil is de vraag of verzoekster in staat is zich te handhaven in de samenleving. Gelet op de hulpvraag van verzoekster houdt dat in dit geval concreet in dat beoordeeld moet worden de vraag of zij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar zoon te voorzien.
4.3.
De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Verzoekster heeft immers rechtmatig verblijf, heeft tot aan de onder 1.1 vermelde melding zelf onderdak geregeld en heeft een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) waarmee zij geacht wordt te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Uit wat verzoekster heeft aangevoerd en aan (medische) stukken heeft overgelegd volgt ook niet dat verzoekster door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar zoon te voorzien. Daar komt bij dat uit het ‘plan van aanpak noodopvang gezinnen’ volgt, zoals ter zitting ook is bevestigd, dat verzoekster heeft gereageerd op aangeboden woonruimte. De omstandigheid dat zij toch tot nu toe nog geen woonruimte heeft gevonden duidt vooral op schaarste op de woningmarkt. De Wmo 2015 is niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening opvang kunnen afwijzen.
Weigering noodopvang dakloze gezinnen
4.5.1.
In artikel 3.7, derde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie 2020 (Verordening) is bepaald dat het college zorg draagt voor kortdurend verblijf in geval van een acute noodsituatie voor Amsterdamse gezinnen, op specifiek voor dat doel bestemde plekken. In de toelichting op deze bepaling is vermeld dat Amsterdamse gezinnen die zelfredzaam zijn, maar wel acuut dakloos, terecht komen in de noodopvang voor dakloze gezinnen.
4.5.2.
In artikel 3.1, derde lid, van de Verordening is bepaald dat het college nadere regels kan stellen.
4.5.3.
In paragraaf 3.7 van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2020 is, voor zover van belang, vermeld dat noodopvang voor dakloze gezinnen kortdurend verblijf voor Amsterdamse gezinnen is die feitelijk acuut dak- en thuisloos zijn geworden. Het doel van de opvang is dat betrokkenen en hun kinderen een plek hebben van waaruit zij de mogelijkheden voor een meer structurele oplossing kunnen zoeken. Voor het verblijf in de noodopvang voor dakloze gezinnen geldt een aantal algemene voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat het gezin minimaal de afgelopen twee jaar in Nederland heeft gewoond, met als meest recente woonplek Amsterdam.
4.5.4.
De vertegenwoordiger van het college heeft ter zitting bij de voorzieningenrechter toegelicht dat de noodopvang voor dakloze gezinnen is bedoeld voor gezinnen die weliswaar feitelijk acuut dak- en thuisloos zijn geworden maar die niet voldoen aan de voorwaarden voor een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, omdat zij in termen van de Wmo 2015 in staat zijn op eigen kracht zich te handhaven in de samenleving.
4.5.5.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kwalificeert de noodopvang voor dakloze gezinnen van de gemeente Amsterdam niet als een algemene voorziening. Dit type opvang is niet gericht op maatschappelijke ondersteuning in de zin van de Wmo 2015. Ingevolge de begripsbepalingen zoals deze zijn opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt onder maatschappelijke ondersteuning onder meer verstaan, het bieden van beschermd wonen en opvang. Opvang is ingevolge deze bepaling onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 34, blz. 177) is verder vermeld dat een algemene voorziening een aanbod van diensten of activiteiten is dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of opvang. Nu de noodopvang voor dakloze gezinnen in Amsterdam wordt aangeboden aan – vanuit het perspectief van de Wmo 2015 – zelfredzame gezinnen (die in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving) is deze regeling gunstiger dan de Wmo 2015, zodat sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid. De bestuursrechter dient het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven te aanvaarden. De rechterlijke toetsing is dan beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast en de vraag of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich beroept niet zijn geschonden.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor de noodopvang dakloze gezinnen. Hierdoor is niet aannemelijk dat het college het beleid niet op consistente wijze heeft toegepast.
4.7.
Het beroep op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) slaagt niet. De rechtbank heeft afdoende besproken en gemotiveerd dat het onthouden van de noodopvang dakloze gezinnen niet betekent dat de zoon van verzoekster gedwongen wordt het grondgebied van de Unie te verlaten. De voorzieningenrechter van de Raad onderschrijft de overweging van de rechtbank hierover en volstaat met een verwijzing daarnaar. Evenmin is aannemelijk dat anderszins aan de nuttige werking van artikel 20 van het VWEU afbreuk wordt gedaan. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) valt niet op te maken dat een recht op (nood)opvang deel uit moet maken van de door artikel 20 van het VWEU gewaarborgde rechten (vergelijk de uitspraak van de Raad van 20 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:151). 4.8.
Dit neemt niet weg dat uit het arrest CG van het Hof van 15 juli 2021, C-709/20, ECLI:EU:C:2021:602 voortvloeit dat de Unieburger, zeker als deze zich in een kwetsbare positie bevindt, onder waardige omstandigheden binnen de Unie moet kunnen leven. De weigering van noodopvang dakloze gezinnen mag er dan ook niet toe leiden dat de Unieburger wordt blootgesteld aan een concreet en reëel risico op schending van zijn grondrechten, zoals verankerd in de artikelen 1, 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
4.9.
Verzoekster heeft een beroep gedaan op deze bepalingen, maar dit beroep treft geen doel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat de weigering van de noodopvang dakloze gezinnen tot gevolg heeft dat de minderjarige zoon van verzoekster geen menswaardig bestaan kan leiden, dan wel dat een reëel risico bestaat op schending van zijn grondrechten. Verzoekster en haar minderjarige zoon krijgen een uitkering op grond van de PW, waarmee zij geacht worden te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan en ontvangen inmiddels gezinsbijslagen. Het college heeft zich ervan vergewist dat verzoekster in staat is zelf in onderdak voor haar en haar gezin te voorzien. Daar komt bij dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in Nederland onderdak te krijgen.
4.10.
Voor het stellen van prejudiciële vragen ziet de voorzieningenrechter van de Raad geen aanleiding. Er bestaat namelijk – mede gezien de rechtspraak van het Hof – in dit geval redelijkerwijs geen twijfel over de wijze waarop de opgeworpen vragen over de uitleg van het Unierecht moeten worden beantwoord.
4.11.
Gelet op het voorgaande heeft het college toelating tot de noodopvang dakloze gezinnen kunnen weigeren.
(…)”