ECLI:NL:HR:2022:311

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
20/00048
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opvang en basisbehoeften van minderjarige met Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [de moeder], de eiseres tot cassatie en wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind. De zaak betreft een vordering om de Staat der Nederlanden te verplichten tot het bieden van opvang en voldoende financiële middelen voor de basisbehoeften van het kind, dat de Nederlandse nationaliteit heeft. De moeder stelde dat de Staat in strijd handelt met artikel 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Tevens werd de vraag opgeworpen of er sprake is van strijd met het recht op verblijf op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder over het arrest van het gerechtshof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep van de Staat, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep tot vernietiging zou leiden, behoeft geen behandeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en de moeder veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/00048
Datum25 februari 2022
ARREST
In de zaak van
[de moeder], zowel pro se als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind [het kind],
thans verblijvende te [verblijfplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: [de moeder],
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: de Staat,
advocaten: K. Teuben en M.M. van Asperen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/09/580912/KG ZA 19/947 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2019;
het arrest in de zaak 200.267.534/01 van het gerechtshof Den Haag van 8 november 2019.
[de moeder] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staat heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het principale beroep;
  • veroordeelt [de moeder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Staat begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [de moeder] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter, de vicepresidenten M.V. Polak en M.J. Kroeze en de raadsheren C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
25 februari 2022.