In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1998, die in Nederland woont en de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 3 augustus 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon wordt verdacht van een poging tot diefstal in vereniging, gepleegd op 19 november 2020 in Daun, Duitsland. De rechtbank oordeelt dat het EAB voldoende informatie bevat om vast te stellen waarvoor de overlevering wordt verzocht en dat de feiten voldoende zijn omschreven.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door het Openbaar Ministerie Mainz is gegeven, waarin wordt verzekerd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen uitzitten indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering van de opgeëiste persoon toe aan Duitsland voor het feit zoals omschreven in het EAB.