Op 6 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen in België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 19 november 2021 en betreft een vrijheidsstraf van 40 maanden, waarvan nog 1170 dagen resteerden. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 en met de Nederlandse nationaliteit, was gedetineerd in Nederland en heeft zijn Belgische raadsman hoger beroep laten instellen tegen een eerder vonnis. Tijdens de zitting op 23 december 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, en zijn raadsvrouw voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting in hoger beroep.
De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de procedures die tot de beslissing hebben geleid, maar dat er geen omstandigheden waren die een weigering van de overlevering rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat de overlevering niet zou leiden tot schending van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank weigerde ook de zaak aan te houden voor een mogelijke verzetgarantie, aangezien het om een onherroepelijk vonnis ging. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.