In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in 1968 en gedetineerd in België, was in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 14 april 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft echter wel de detentieomstandigheden in België in overweging genomen, met name de zorgen over onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft geconstateerd dat er bij de Belgische autoriteiten algemene detentiegaranties zijn gegeven, die voldoende waarborgen bieden voor de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman overwogen, die stelde dat de opgeëiste persoon de voorkeur gaf aan het uitzitten van zijn straf in België vanwege betere resocialisatiemogelijkheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ondanks de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon, de overlevering niet in strijd is met zijn verdedigingsrechten en dat de overlevering kan plaatsvinden. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon aan België wordt overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.