Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres heeft als gevolg van een fout van verweerder ten onrechte teveel uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet. Verweerder heeft met de primaire besluiten daarom een bedrag van bruto € 3.540,62 van eiseres teruggevorderd.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat hij verplicht is tot terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering. Eiseres heeft als gevolg van een fout een dubbele uitkering ontvangen, wat eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn. Volgens verweerder is er geen sprake van een dringende reden waardoor van terugvordering kan worden afgezien.
3. Eiseres stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat het bedrag bestemd was voor haar. Zij heeft telefonisch contact gehad met verweerder en in dat gesprek is haar toegezegd dat de nabetaling die zij heeft ontvangen correct is, aldus eiseres. Verder stelt eiseres dat sprake is van bijzondere omstandigheden, zij heeft het ontvangen bedrag gebruikt voor het aflossen van schulden, en zij vindt dat verweerder om die reden dient af te zien van terugvordering. Subsidiair stelt zij dat, omdat sprake is van een fout van verweerder, het terug te vorderen bedrag gematigd dient te worden tot het netto uitgekeerde bedrag. Eiseres beroept zich op buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder.
4. Verweerder is op grond van artikel 33, eerste lid, van de Ziektewet gehouden om uitkering dat onverschuldigd betaald is terug te vorderen.
5. In artikel 33, zesde lid, van de Ziektewet is bepaald dat verweerder kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Uit vaste rechtspraak blijkt dat dringende redenen slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de intrekking en de terugvordering voor een verzekerde, gelet op diens persoonlijke omstandigheden.
Beoordeling door de rechtbank
Terugvordering
6. Niet in geding is dat verweerder als gevolg van een fout aan zijn kant een bedrag van bruto € 3.540,62 heeft betaald aan eiseres. Evenmin is in geding dat dit een onverschuldigde betaling is; verweerder heeft na een procedure de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet dubbel uitbetaald. Verweerder is gelet op het wettelijk kader gehouden het bedrag dat onverschuldigd is betaald, terug te vorderen.
7. Eiseres doet een beroep op opgewekt vertrouwen waardoor zij, naar zij stelt, ervan uit heeft mogen gaan dat zij het juiste bedrag heeft ontvangen. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Een dergelijk beroep kan volgens vaste rechtspraak alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.Volgens de rechtbank is hiervan geen sprake. Eiseres heeft verwezen naar telefoongesprekken met verweerder waarin haar zou zijn toegezegd dat zij de juiste betalingen ontving. Dit betoog kan niet slagen. Eiseres heeft haar stelling niet met nadere stukken onderbouwd. Uit de door verweerder overgelegde telefoonnotities (die door de rechtbank op 16 december 2021 zijn ontvangen) blijkt weliswaar van telefonisch contact met het klantcontactcentrum (tweemaal op 7 oktober 2020) maar hieruit blijkt niet dat eiseres heeft gesproken over de nabetaling die zij had ontvangen. De telefonische contacten hadden als onderwerp: de hoogte van de toeslag op grond van de Toeslagenwet, en het moment van betaling van de Ziektewet. In de door verweerder overgelegde telefoonnotities is daarom evenmin een grond te vinden voor de door eiseres gestelde toezeggingen. De gesprekken met medewerkers van verweerder zijn niet aan te merken als een toezegging.Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
8. In hetgeen eiseres aanvoert en ter zitting heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Anders dan eiseres heeft betoogd, kan de omstandigheid dat door een fout van verweerder te veel uitkering is ontvangen op zichzelf geen dringende reden opleveren. De fouten van verweerder zijn de oorzaak van de terugvordering en behoren niet tot de gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft.Ook eiseres haar betoog dat haar financiële situatie nijpend is, dat zij schulden heeft en dat zij het uitgekeerde bedrag heeft gebruikt om die schulden af te lossen, kan bij gebrek aan feitelijke onderbouwing niet slagen. Verweerder heeft een betalingsregeling afgesproken met eiseres. In het geval dat de financiële situatie van eiseres dat nodig maakt, kan eiseres verzoeken om (aanpassing van) een persoonlijke betalingsregeling. De rechtbank is ook overigens niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Bruto bedrag- netto bedrag
9. Eiseres heeft aangevoerd dat ten onrechte het bruto bedrag wordt teruggevorderd, zij vindt dat zij het netto bedrag dient terug te betalen. Verweerder heeft ter zitting nader verklaard hoe het bruto bedrag van € 3.540,62 tot stand is gekomen. Eiseres heeft een netto bedrag van € 3.238,45 ontvangen. Het nettobedrag is het bedrag waar verweerder bedragen heeft ingehouden voor de Belastingdienst. Als eiseres het gehele netto bedrag van € 3.238,45 zou terugbetalen in 2020, zou verweerder de ingehouden bedragen nog kunnen terugkrijgen van de Belastingdienst. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet het gehele bedrag van € 3.238,45 heeft terugbetaald in 2020. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag verweerder in zo een geval het bruto bedrag terugvorderen. Verweerder heeft daarom op goede gronden het bruto bedrag van eiseres teruggevorderd. De rechtbank merkt op dat verweerder heeft aangegeven dat eiseres de mogelijkheid heeft om via de Belastingdienst een verrekening van de in dit gebruteerde bedrag opgenomen loonheffing aan te vragen.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de onverschuldigd betaalde
uitkering tot het bedrag van € 3.540,62 van eiseres teruggevorderd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.