ECLI:NL:RBAMS:2022:4083

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/103702-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met onschuldverweer

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Republiek Bobigny in Frankrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 2 mei 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1964, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is gedetineerd. Tijdens de openbare zitting op 22 juni 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, en zijn raadsman heeft de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ontkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering kan worden toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank heeft de garantie van de Franse autoriteiten als voldoende beoordeeld, en er zijn geen weigeringsgronden voor de overlevering vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de detentieomstandigheden in Frankrijk geen beletsel vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen andere belemmeringen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/103702-22
RK nummer: 22/2312
Datum uitspraak: 6 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2018 door de officier van justitie van de Republiek Bobigny (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Sytema, advocaat te Den Haag, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. N.B. Genemans, tevens advocaat te Den Haag.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis bij verstek van 24 oktober 2018 van
de 15e strafkamer van het Tribunal de Grande Instancete Bobigny (Frankrijk), referentienummer 13084000443.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Artikel 6a OLW en artikel 12 OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarden worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB, sectie d, onder 3.4 verklaard dat de opgeëiste persoon binnen 10 dagen na de betekening van de beslissing verzet kan aantekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet van toepassing is.
5. Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8 en 9, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Onschuldverweer

Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting de feiten waarvoor de opgeëiste persoon zijn overlevering wordt verzocht ontkend en betwist dat de opgeëiste persoon de persoon is die door de Franse autoriteiten wordt gezocht. De raadsman stelt primair dat de overlevering moet worden geweigerd, subsidiair dat de behandeling moet worden aangehouden teneinde nader onderzoek te doen en vragen te stellen aan de Franse autoriteiten omtrent een eerdere aanhouding van de opgeëiste persoon op de luchthaven van Parijs en diens heenzending door een Franse officier van justitie.
Standpunt van de officier van justitie
Het EAB is van kracht. De raadsman heeft niet onverwijld kunnen aantonen dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De overlevering dient te worden toegestaan nu er geen weigeringsgronden zijn.
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder punt 2 al is overwogen, heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. Hetgeen de raadsman hierover heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel over de vraag of de aangehouden persoon die ter zitting is gehoord de opgeëiste persoon is van wie de overlevering door de Franse autoriteiten wordt verzocht. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan de feiten geldt het volgende. Een onschuldverweer kan slechts slagen indien is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon de feiten onmogelijk kan hebben begaan. Hetgeen door de opgeëiste persoon en zijn raadsman ter zitting naar voren is gebracht bewijst niet dat de opgeëiste persoon de feiten niet kan hebben gepleegd. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering. Het verweer van de raadsman biedt evenmin aanleiding de zaak aan te houden, nu op het voorliggende EAB dient te worden beslist.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substitut du procureurvan de
Division de l'exécution des peines du parquet de Bobignyheeft op 10 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
I, the undersigned, hereby confirm that the Public Prosecutor’s Office of BOBIGNY will allow the guarantee of return requested in behalf of Mr [opgeëiste persoon] as a Dutch national.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank in de zaak van de opgeëiste persoon A. (ECLI:NL:RBAMS:2022:3438) betoogd dat de overlevering kan worden toegestaan zonder de onderhavige garantie.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet omdat het feitencomplex in die en onderhavige zaak op wezenlijke punten van elkaar verschillen.

8.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In de e-mail van 10 juni 2022 heeft de
Substitut du Procureur van Tribunal Judiciaire de Bobignylaten weten dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Standpunt van de raadsman
De verdediging heeft verzocht de overlevering te weigeren dan wel de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden om nader onderzoek te doen naar de detentieomstandigheden en effectieve mogelijkheden tot rechtsbijstandsverlening aan de opgeëiste persoon na diens eventuele overlevering. Aan de hand van het rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 juni 2021 heeft de raadsman zorgen geuit over de kwaliteit van de rechtsbijstand. De raadsman heeft hiernaast gewezen op rechtspraak waaruit blijkt dat de detentieomstandigheden in bepaalde detentie-instellingen, waaronder in
Fresnesen/of
Villepinte, niet op orde zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat er geen aanleiding is om de overlevering te weigeren of de zaak aan te houden. Een detentiegarantie is enkel nodig om te garanderen dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst. Deze detentiegarantie is verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in een andere zaak bij uitspraak van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:40) geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling in
Fresnesniet langer sprake is van een reëel gevaar dat personen die daar zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van het EHRM ten aanzien van
Fresnesis in zoverre achterhaald. Ten aanzien van detentie-instelling in
Villepintebeschikt de rechtbank niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en actuele gegevens over de detentie-omstandigheden op basis waarvan een algemeen reëel gevaar kan worden vastgesteld dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Bij uitspraak van 18 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6648) heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat geen sprake is van het reële gevaar op onmenselijk of vernederende behandeling in die instelling.
De rechtbank ziet daarom in de omstandigheid dat de opgeëiste persoon mogelijk in
Fresnesen/of
Villepinte,zal worden gedetineerd, maar in elk geval niet in Nîmes, waar wel sprake is van een reëel gevaar op onmenselijk of vernederende behandeling, geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie aan de justitiële autoriteiten van Frankrijk te vragen.
Voorts is de enkele verwijzing naar het aangehaalde CPT rapport onvoldoende om te kunnen concluderen dat de kwaliteit van de rechtsbijstandsverlening in Frankrijk zodanig is dat deze niet voldoet aan de eisen van een adequate rechtsbijstandsverlening. De rechtbank ziet overigens geen reëel risico in de door de raadsman gestelde zorg of tijdig en zorgvuldig hoger beroep dan wel verzet zou kunnen worden aangetekend.
De detentieomstandigheden alsmede de gestelde kwaliteit van de rechtsbijstandsverlening in Frankrijk vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering. Het aanhoudingsverzoek van de raadsman wordt daarom afgewezen. De verleende detentiegarantie volstaat.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de officier van justitie van de Republiek Bobigny (Frankrijk)voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.