In deze tussenuitspraken van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 augustus 2017, wordt een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk behandeld. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd op 18 mei 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1972, is momenteel gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 3 augustus 2017, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat het EAB voldoende informatie moet bevatten over de strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De raadsman heeft aangevoerd dat de beschrijving van de beschuldigingen onvoldoende is, maar de rechtbank oordeelt dat de omschrijving van de verdenking voldoende specifiek is. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen, feiten die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank behandelt ook de detentieomstandigheden in Frankrijk. De raadsman heeft gewezen op eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Franse detentie-instellingen. De rechtbank concludeert dat, gezien de huidige informatie over de detentieomstandigheden, er nog steeds een ernstig vermoeden bestaat van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarom wordt de beslissing over de overlevering uitgesteld en het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd heropend.