ECLI:NL:RBAMS:2022:4057

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
AMS 22/319
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) voor taxichauffeur na zedendelict

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) voor de functie van taxichauffeur behandeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd op 5 juli 2021 afgewezen door de minister voor Rechtsbescherming, omdat eiser een zedendelict had gepleegd. De afwijzing werd in het bestreden besluit van 10 december 2021 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 2 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de VOG niet disproportioneel is. Eiser had een zedendelict gepleegd, wat een belemmering vormt voor de functie van taxichauffeur. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn besluitvorming voldoende heeft gemotiveerd waarom de weigering van de VOG niet evident disproportioneel is. De rechtbank wijst erop dat de aard van het strafbare feit en het beperkte tijdsverloop sinds de veroordeling van eiser, die op 25 mei 2016 plaatsvond, zwaar meewegen in de belangenafweging. Eiser had in zijn beroep aangevoerd dat er sprake was van een eenmalige fout en dat hij inmiddels voldoende tijdsverloop had, maar de rechtbank oordeelt dat de minister dit niet ten onrechte heeft afgewezen.

De rechtbank concludeert dat de minister de gevraagde VOG mocht weigeren en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de weigering onevenredig wordt benadeeld, aangezien hij ook voor andere functies in aanmerking kan komen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. K. Cras)
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. W. El Boudakhani).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak gaat het over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) voor de functie van taxichauffeur.
1.2
Verweerder heeft met zijn besluit van 5 juli 2021 de aanvraag afgewezen omdat na onderzoek is gebleken dat eiser een zedendelict heeft gepleegd en verweerder geen aanleiding heeft gezien om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. In het bestreden besluit van 10 december 2021 heeft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag gehandhaafd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Over het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
2. Eiser heeft een onderbouwd verzoek gedaan om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, zodat eiser in deze procedure is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Over het beroep
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft de aanvraag om afgifte van een VOG mogen weigeren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser is blijkens het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) op 25 mei 2016 veroordeeld wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid [1] tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde zich te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie. Daarnaast is eiser ook een maatregel van schadevergoeding opgelegd van € 1.500,-, subsidiair 25 dagen hechtenis. Op 9 juni 2016 is zijn veroordeling onherroepelijk geworden. De proeftijd is geëindigd op 8 juni 2018.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat voldaan is aan het objectieve criterium. Het zedendelict waarvoor eiser is veroordeeld, vormt immers, als het wordt herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Tussen partijen is enkel in geschil of verweerder een juiste beoordeling heeft gemaakt ten aanzien van het subjectieve criterium. Het subjectieve criterium betreft de beoordeling of omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven. [2]

Heeft verweerder ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen?

7. Eiser voert aan dat verweerder, gelet op alle omstandigheden onder het subjectieve criterium, ten onrechte de belangenafweging niet in het voordeel van eiser heeft laten uitvallen. Er is namelijk maar sprake van één incident en een beperkt recidive risico. Ook is sprake van ruim voldoende tijdsverloop sinds het eerste justitiecontact, namelijk meer dan zes jaren. Eiser vindt bovendien dat zijn persoonlijke belangen bij afgifte van de VOG onvoldoende en niet kenbaar zijn meegewogen door verweerder. Eiser komt vrijwel niet in aanmerking voor andere functies waarmee hij inkomen kan verdienen, te meer omdat hij vanwege medische redenen alleen zittend werk kan verrichten en voor bijna alle functies een VOG is vereist. Hij wil graag zijn vrouw, die momenteel in Afghanistan verblijft, naar Nederland laten komen en hij heeft inkomen nodig vanwege het daarvoor geldende middelenvereiste.
7.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht het verscherpte toetsingskader heeft toegepast, omdat eiser korter dan twintig jaar geleden is veroordeeld tot een gevangenisstraf en een taakstraf vanwege een zedendelict. Dit betekent dat weinig tot geen ruimte bestaat om over te gaan tot afgifte van een VOG. De VOG kan alleen worden verleend als de weigering ervan evident disproportioneel is. [3] Of die weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. [4]
7.2
Verweerder heeft in zijn besluitvorming [5] uitvoerig gemotiveerd waarom de weigering van de VOG niet evident disproportioneel is. Verweerder heeft in redelijkheid tot dit oordeel kunnen komen en heeft in zijn belangenafweging een groter gewicht mogen toekennen aan het risico voor de samenleving, dan aan het belang van eiser bij afgifte van een VOG. Bij deze afweging heeft verweerder de aard en de afdoening van het strafbare feit waarvoor eiser is veroordeeld in aanmerking mogen nemen. Het zedendelict is door eiser gepleegd op 9 januari 2016 in de uitoefening van zijn functie van taxichauffeur. Eiser is hiervoor op 25 mei 2016 veroordeeld. Verweerder heeft geen zwaar gewicht hoeven toekennen aan eisers standpunt dat het strafbare feit lang geleden is gepleegd. In dit kader heeft verweerder vastgesteld dat eisers veroordeling nog ruim binnen de termijn van 20 jaar van het verscherpte toetsingskader valt. Zoals de Afdeling [6] eerder heeft overwogen is deze terugkijkperiode van 20 jaar niet onredelijk. [7] Het tijdsverloop tussen veroordeling en beoordeling van eiser aanvraag is in dit geval ruim vijf jaar. Gelet op de terugkijktermijn van 20 jaar is dat dus betrekkelijk snel [8] en de rechtbank volgt dan ook verweerders standpunt dat sprake is van een beperkt tijdsverloop.
7.3
Eisers betoog dat het slechts een éénmalige fout betreft, maakt voorgaande evenmin anders. Verweerder heeft niet ten onrechte meer gewicht toegekend aan het beperkte tijdsverloop, de aard van het door hem gepleegde strafbare feit en het gegeven dat het plegen van een zedendelict niet te verenigen is met de door eiser beoogde functie van taxichauffeur. Het gaat in de functie van taxichauffeur immers om een situatie waarbij passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidsrelatie met de taxichauffeur komen te verkeren en het zedendelict is juist door eiser gepleegd in de uitoefening van deze functie. Eisers stelling dat hij zich sindsdien heeft ontwikkeld, heeft verweerder geen houvast hoeven geven om te concluderen dat de kans op herhaling niet meer aanwezig is. [9] Dat andere instanties de recidivekans laag inschatten doet daar niets aan af, want verweerder heeft bij de beoordeling van de kans op herhaling bij de afgifte van de VOG een eigen beoordelingskader en een eigen verantwoordelijkheid.
7.4
De stelling van eiser dat hij door de weigering van de afgifte van de VOG onevenredig zwaar in zijn belangen wordt getroffen en dat hij als gevolg daarvan geen werk kan vinden, geeft de rechtbank geen aanleiding tot een ander oordeel. De omstandigheid dat eiser de functie van taxichauffeur niet zal kunnen uitoefenen is inherent aan de weigering van de afgifte van de VOG. Verweerder heeft kenbaar meegewogen dat eiser vanwege medische redenen alleen zittend werk kan verrichten. Eisers stelling dat hij geen vast inkomen kan verdienen zonder een VOG voor taxichauffeur, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat taxichauffeur het enige beroep is waarmee hij een inkomen kan generen. Hij heeft hiervoor ook gewerkt als chauffeur waar geen VOG voor nodig was. Hoewel de rechtbank begrijpt dat voor andere functies ook een VOG kan zijn vereist, wil dat niet zeggen dat eiser daar bij voorbaat niet voor in aanmerking zal kunnen komen. Zoals verweerder op de zitting ook heeft uitgelegd, kan voor een andere functie een ander toetsingskader gelden en is het dus mogelijk dat aan een VOG voor zo’n functie (minder zware) eisen worden gesteld dan aan een VOG voor een taxichauffeur.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante omstandigheden bij de belangenafweging betrokken. Dat verweerder een ander gewicht aan deze omstandigheden toekent, betekent niet dat de belangenafweging onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt en dat de weigering van een VOG niet evident disproportioneel is.
Conclusie
8. Verweerder heeft de gevraagde VOG mogen weigeren. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 236 Wetboek van Strafrecht.
2.Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Beleidsregels).
3.Paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels.
5.Pagina 5 tot en met 10 van het bestreden besluit van 10 december 2021.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.