ECLI:NL:RBAMS:2022:3860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
C/13/708898 / FA RK 21-6674 en C/13/713784 / FA RK 22-905
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nietigverklaring huwelijk met dwang en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 16 februari 2016 te Bloemendaal in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw verzocht primair om nietigverklaring van het huwelijk, stellende dat zij onder dwang was getrouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er sprake was van dwang. De rechtbank concludeerde dat de vrouw en de man een langdurige partnerrelatie hadden en dat het huwelijk uit vrije wil was gesloten. De rechtbank wees het verzoek tot nietigverklaring af en sprak de echtscheiding uit, omdat het huwelijk duurzaam was ontwricht. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld, waarbij de hoofdregel van verdeling bij helfte werd gehandhaafd. De vrouw had verzocht om een afwijking van deze regel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank heeft de verdeling van de inboedel, bankrekeningen en aandelen geregeld en bepaald dat de man huurder van de woning zal zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/708898 / FA RK 21-6674 en C/13/713784 / FA RK 22-905
Beschikking d.d. 29 juni 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G.B.J.M. Spoormans, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.Z. Anink, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 25 oktober 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier met bijlage van 11 februari 2022 van de zijde van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 4 maart 2022 van de zijde van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 4 mei 2022 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen van 5 mei 2022 van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 5 mei 2022 van de zijde van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
mr. Spoormans en mr. Anink hebben pleitaantekeningen overgelegd. Deze zijn aan het procesdossier toegevoegd.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is ingekomen het F9-formulier van 25 mei 2022 van de zijde van de vrouw en het F9-formulier van 25 mei 2022 van de zijde van de man.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn op 16 februari 2016 te Bloemendaal met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Voorafgaand aan hun huwelijk hebben partijen op 10 december 2008 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin staat onder meer:
De comparanten verklaarden:
- dat tussen hen een affectieve relatie bestaat, welke niet is geregeld door het aangaan van het huwelijk;
- dat zij in het kader van die relatie vanaf zestien april tweeduizend acht met elkander samenleven en een gemeenschappelijke huishouding voeren;
- dat zij het gewenst achten de vermogensrechtelijke gevolgen van de tussen hen bestaande relatie te regelen.
2.3.
De vrouw heeft in 2017 haar nichtje [naam 1] een bedrag van € 650.000,-geschonken. De man heeft hier zijn toestemming voor gegeven. Ook is er een bedrag van € 250.000,- geleend aan [naam 1] . Ook daar heeft de man zijn toestemming voor gegeven.
2.4.
De vrouw komt uit een gezin van vijf kinderen. Zij heeft drie broers, [naam broer 1] , [naam broer 2] en [naam broer 3] , en één zus, [naam zus] . [naam broer 1] is op 25 juli 2015 overleden.
2.5.
Nietigverklaring huwelijk
2.5.1.
De vrouw heeft primair verzocht het tussen partijen op 16 februari 2016 gesloten huwelijk nietig te verklaren omdat de vrouw het huwelijk onder invloed van dwang heeft gesloten (artikel 1:71 van het Burgerlijk Wetboek). De vrouw heeft daartoe het volgende gesteld.
Tussen partijen was geen sprake van een affectieve relatie. De man was haar “jongos”, een hulpje. In de Indonesische cultuur, waarin de vrouw is opgegroeid, is het hebben van een “hulpje” de normale gang van zaken. De man kreeg als tegenprestatie kost en inwoning van de vrouw.
De man heeft haar bewogen tot een huwelijk door haar onder psychische druk te zetten zodat van haar werkelijke vrije instemming met het huwelijk geen sprake is geweest. De man heeft bij het aangaan van het huwelijk misbruik gemaakt van de omstandigheden. De man heeft de vrouw geïsoleerd van haar familieleden en noch hen, noch haar vrienden op de hoogte gebracht van het voorgenomen huwelijk en de vrouw in een afhankelijke positie gebracht. De man heeft ook gebruik gemaakt van de gevorderde leeftijd en verminderde geestestoestand van de vrouw. Dit alles met kennelijk geen ander doel dan een aanspraak te krijgen op haar aanzienlijke vermogen door haar tot een huwelijk te bewegen als gevolg waarvan een gemeenschap van goederen ontstond tegen de wil in van de vrouw. Er is sprake van het klassieke voorbeeld van een verzorger die uiteindelijk in het huwelijk treedt. De vrouw had voor het huwelijk een aanzienlijk vermogen vergaard, terwijl de man nagenoeg niets bezat toen partijen trouwden. Na het overlijden van haar broer [naam broer 1] , die een vertrouwenspersoon was van de vrouw, was de vrouw in de rouw en kwetsbaar. De man heeft de vrouw geïsoleerd van haar andere familieleden. Hij heeft uit naam van de vrouw ruzie gemaakt met haar familieleden en het contact met hen verbroken. De man bepaalde met wie de vrouw contact mocht hebben en blokkeerde contacten in haar telefoon. De familie was niet op de hoogte van het huwelijk.
De vrouw is altijd een zelfstandige vrouw geweest en heeft altijd gezegd dat zij nooit wil trouwen. Het huwelijk, zonder het voorafgaand opmaken van huwelijkse voorwaarden, staat in schril contrast daarmee. Er is geen sprake geweest van een vrije wilsvorming bij het aangaan van het huwelijk. De vrouw was volledig afhankelijk gemaakt van de man, door hem geïsoleerd en ook nog eens geestelijk verzwakt ten gevolge van een depressie of MCI (Mild Cognitive Impairment). De man was vaak boos op haar en gedroeg zich naar. De vrouw kon zo het slachtoffer worden gemaakt van iets dat zij nooit heeft gewild, namelijk een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen.
2.5.2.
De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft betwist dat hij slechts een “hulpje” van de vrouw was en als tegenprestatie bij de vrouw mocht wonen. Volgens de man was er sprake van een liefdesrelatie en zijn partijen het huwelijk uit liefde aangegaan. De man heeft betwist dat hij in naam van de vrouw ruzie met haar familieleden maakte en dat hij de vrouw weghield van haar familie. De vrouw moest zelf niets van haar familie hebben gelet op hun geldzucht. Partijen hadden veel contact met broer [naam broer 1] van de vrouw. Met de overige familieleden was minder contact. Nadat broer [naam broer 1] was overleden ontstond er frictie in de familie over de erfenis van broer [naam broer 1] . Partijen hebben zich toen gerealiseerd dat, omdat zij niet gehuwd waren, de man bij vooroverlijden van de vrouw niet verzorgd zou worden achtergelaten. De in 2008 tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst zou in dat geval onvoldoende bescherming bieden. Partijen hebben er toen bewust voor gekozen om in gemeenschap van goederen te trouwen. Dat de vrouw de man heeft bevoordeeld door het huwelijk staat vast. Deze bevoordeling was echter ingegeven doordat de vrouw de man na een relatie van 35 jaar niet onverzorgd achter wilde laten. Dat de familie van de vrouw niet aanwezig was bij het huwelijk is een keus van de vrouw geweest. De man heeft zijn zoons daarom ook niet uitgenodigd. De beste vriendin van de vrouw was wel aanwezig. Het huwelijk is uit vrije en bewuste wil van beide partijen gesloten.
De vrouw is in 2016 vergeetachtig geworden. Eind 2016 was er sprake van licht geheugenverlies. MCI is een milde cognitieve achteruitgang en leidt er niet toe dat de patiënt niet meer in staat is zijn of haar wil te bepalen. De vrouw verkeerde niet in een van de man afhankelijke positie. De man heeft ook geen misbruik gemaakt van de hoge leeftijd van de vrouw. De man is immers 3,5 jaar ouder dan de vrouw. In de zomer van 2021 is bij de man kanker geconstateerd. De man is ongeneeslijk ziek. Vanaf dat moment waren zowel de man als de vrouw kwetsbaar. [naam zus] , de zus van de vrouw, kwam toen opeens veel vaker op bezoek. Dit leidde tot spanningen tussen partijen. Door de behandelingen die de man moest ondergaan kon hij niet meer voor de vrouw zorgen, zoals hij altijd heeft gedaan, en had hij een korter lontje. Hierdoor namen de spanningen tussen partijen toe, waarna de vrouw de echtelijke woning in oktober 2021 heeft verlaten en bij zus [naam zus] is gaan wonen en niet meer terug is gekomen.
2.5.3.
Uit artikel 1:71, lid 1 BW volgt dat een echtgenoot de nietigverklaring van zijn huwelijk kan verzoeken, wanneer hij dit onder invloed van dwang heeft gesloten. De vrouw stelt dat van dwang sprake is geweest. De man heeft dit betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw met de door haar ingenomen standpunten en de door haar overgelegde verklaringen en andere stukken niet aangetoond dat zij onder invloed van dwang het huwelijk met de man heeft gesloten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.5.4.
Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling blijkt het volgende ten aanzien van de aard van de relatie van partijen voorafgaand aan het huwelijk. Partijen kennen elkaar in ieder geval al sinds de jaren tachtig. Tijdens een reis in 1993 van de vrouw met broer [naam broer 1] in Indonesië schrijft zij aan de man: “Lieve [de man] (..) ik denk nu aan jou. Kijk je misschien TV? (..) Met veel liefs en groeten aan je kinderen en [naam 2] .” Partijen hebben jarenlang samengewoond in de woning in [plaats] . Ze deelden samen een slaapkamer. Ze gingen ook vaak samen op reis en deelden dan eveneens een hotelkamer. In 2008 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. Uit de foto’s die de man heeft overgelegd over de periode 1992-2017 blijkt dat ze samen naar familiebijeenkomsten van de man gingen, waar broer [naam broer 1] ook regelmatig bij aanwezig was. De man en de vrouw staan verder samen, naast elkaar, vermeld op de rouwadvertentie van broer [naam broer 1] . Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wijzen op een partnerrelatie. Gelet hierop heeft de vrouw haar stelling dat de man slechts een hulpje was onvoldoende onderbouwd. De verklaringen van familieleden van de vrouw en vrienden/bekenden dat zij geen weet hadden van een affectieve relatie van de man en de vrouw en dat de man zich tijdens familiebijeenkomsten altijd op de achtergrond hield, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. De man heeft daar tegenover verklaringen overgelegd van vrienden/bekenden die verklaren dat ze partners waren. Volgens de man hadden partijen ook vooral veel contact met broer [naam broer 1] , met de overige familieleden van de vrouw was minder contact. De rechtbank acht dan ook niet vast komen te staan dat de man slechts een hulpje was en gaat ervan uit dat voorafgaand aan het huwelijk al jarenlang sprake was van een partnerrelatie.
2.5.5.
Ten aanzien van de stellingen van de vrouw dat de man haar heeft bewogen tot een huwelijk door haar onder psychische druk te zetten en dat hij misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden zodat van haar werkelijke vrije instemming met het huwelijk geen sprake is geweest, overweegt de rechtbank als volgt. Voor de beoordeling daarvan is de situatie rondom de huwelijkssluiting van belang. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, welke hij heeft onderbouwd met overgelegde verklaringen van de getuigen bij het huwelijk, is niet vast komen te staan dat het geen vrije en bewuste keuze van de vrouw is geweest om met de man te trouwen. De vrouw heeft ook onvoldoende onderbouwd dat de man haar heeft geïsoleerd van haar familie. De betreffende stukken die de vrouw ter zake heeft overgelegd, hebben betrekking op de periode na de huwelijkssluiting. Zo heeft de vrouw een brief van haar neven en nichten overgelegd die is opgesteld in 2018 – twee jaar na het huwelijk – en niet zou zijn verzonden. Uit deze niet verzonden brief kan worden opgemaakt dat de neven en nichten zich zorgen maakten, maar niet blijkt daaruit dat deze zorgen er al waren in februari 2016. Niet gebleken is ook dat de man degene is geweest die de banden tussen de vrouw en haar familie heeft verbroken. Volgens de vrouw zou de man in juni 2016 e-mails uit haar naam hebben verstuurd. Dit zou blijken uit de manier waarop deze berichten zijn opgesteld, namelijk met het gebruik van hoofdletters, een vetgedrukt lettertype en vele uitroeptekens. Dit is volgens de vrouw niet haar schrijfstijl. De man heeft weersproken dat hij deze e-mails heeft geschreven, althans hij kan zich dit niet herinneren, zo blijkt uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling. Wat daar ook van zij, ook deze e-mails dateren van na het huwelijk. Deze mails tonen daarom niet aan dat de vrouw voorafgaand aan het huwelijk niet vrij was de keuze te maken om wel of niet met de man te trouwen en dat de man misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt.
2.5.6.
De omstandigheid dat de vrouw kwetsbaarder was na het overlijden van broer [naam broer 1] levert ook geen dwang op. Ook de omstandigheid dat de man door het huwelijk er financieel op vooruit is gegaan en de vrouw financieel achteruit, wat volgens de vrouw tot een onevenredige benadeling leidt, levert geen dwang op. De man heeft daarover immers verklaard dat het de bedoeling van partijen was dat, mocht de vrouw iets overkomen, de man verzorgd achter zou worden gelaten. Dit komt de rechtbank gelet op hun jarenlange partnerrelatie niet onaannemelijk voor en vindt ook bevestiging in de door de man overgelegde verklaring van een getuige bij het huwelijk. Deze getuige verklaart dat zij zowel voor als na het huwelijk met de vrouw over haar wensen met betrekking tot haar erfenis heeft gesproken en dat de vrouw wilde dat 50% naar haar familie zou gaan en 50% naar de familie van de man. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat het vermogen van de vrouw voor de man de reden was om met haar in het huwelijk te treden. Dit past ook niet bij de omstandigheid dat de man na het huwelijk zijn toestemming heeft verleend om een aanzienlijk deel van het vermogen van de vrouw aan haar nicht te schenken.
2.5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij zo stom is geweest om toe te geven aan de wens van de man om in het huwelijk te treden en dat dit niet zo aardig van haar was jegens haar familie, met wie zij een goede band had. Achteraf lijkt de vrouw spijt te hebben van haar beslissing om met de man in algehele gemeenschap van goederen te trouwen. Het is heel vervelend dat de vrouw dit nu zo ervaart, maar dat is geen reden om het huwelijk nietig te verklaren. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw daarom af.
2.6.
Scheiding
2.6.1.
Gezien de omstandigheid dat de rechtbank het tussen partijen gesloten huwelijk niet nietig acht, komt de rechtbank toe aan het verzoek van de man en het subsidiaire verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.6.2.
De rechtbank wijst de verzoeken toe nu deze op de wet zijn gegrond.
2.7.
Woning
2.7.1.
De man heeft het huurrecht van de woning verzocht. De vrouw heeft zich daartegen verweerd. Volgens de vrouw moet het verzoek wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
2.7.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen. Daartoe overweegt de rechtbank dat vast staat dat de vrouw niet naar de huurwoning terug wenst te keren en dat de woning op naam van de man zal worden gezet.
2.8.
Réprise
2.8.1.
Partijen zijn het er over eens dat de vrouw een vordering op de huwelijksgemeenschap heeft van € 204.607,10 uit hoofde van het legaat dat de vrouw uit de nalatenschap van broer [naam broer 1] onder uitsluitingsclausule heeft verworven.
Ter zake ligt echter geen verzoek voor, zodat de rechtbank hierover niets in het dictum zal opnemen.
2.9.
Verdeling
2.9.1.
Beide partijen hebben een verzoek gedaan ten aanzien van de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen.
Peildatum
2.9.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:99, lid 1 onder b BW wordt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding. In deze zaak is het verzoekschrift ingediend bij de rechtbank op 25 oktober 2021. Daarom geldt die datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap. Voor wat betreft de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling dan wel een datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, derhalve de datum van deze beschikking. Een uitzondering daarop vormen de banksaldi. Voor de waardering daarvan geldt als datum 25 oktober 2021.
Samenstelling vermogen
2.9.3.
Uit de stukken blijkt dat de huwelijksgemeenschap uit de volgende vermogensbestanddelen bestaat:
a. kleding en lijfsieraden;
b. inboedel [adres] ;
c. aandelen besloten vennootschap [naam bv] B.V.;
d. vordering op [naam 1] € 250.000,-;
e. de private bankrekening [rekeningnummer 1] t.n.v. de vrouw € 25.139,78;
f. de spaarrekening [rekeningnummer 2] t.n.v. de vrouw € 139.591,03;
g. de spaarrekening [rekeningnummer 3] t.n.v. de vrouw P.M.;
h. de privérekening [rekeningnummer 4] t.n.v. partijen € 48.104,86;
i. de vermogensspaarrekening [rekeningnummer 5] t.n.v. partijen € 50.751,75;
j. de bankrekening [rekeningnummer 6] t.n.v. de vrouw € 27.794,13;
k. de bankrekening [rekeningnummer 7] t.n.v. partijen € 685,09;
Afwijking verdeling bij helfte
2.9.4.
De vrouw heeft gesteld dat afgeweken moet worden van het uitgangspunt dat een huwelijksgemeenschap bij helfte wordt verdeeld. Uit de jurisprudentie volgt dat in bijzondere situaties, zoals die van partijen, afgeweken kan worden van een verdeling bij helfte op grond van artikel 6:2 BW. Volgens de vrouw is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om de huwelijksgemeenschap bij helfte te verdelen . Ter onderbouwing beroept de vrouw zich op de omstandigheden die hiervoor onder 2.5.1 zijn weergegeven.
2.9.5.
De man heeft betwist dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat moet worden afgeweken van een verdeling bij helfte.
2.9.6.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel is dat een verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte plaats dient te vinden. Dit volgt uit artikel 1:100 BW. Volgens vaste rechtspraak kan slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden van de verdeling bij helfte worden afgeweken. Een dergelijke afwijking kan daarom slechts worden aangenomen wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat - in dit geval - de man zich jegens de vrouw beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap (zie onder meer HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3748, NJ 2013/450, HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1393 en HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066).
2.9.7.
De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden niet is gebleken. Daartoe wordt verwezen naar wat de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverwegingen 2.5.4. tot en met 2.5.7. Nu stellingen van de vrouw ten aanzien van de dwang niet zijn komen vast te staan en de rechtbank er vanuit gaat dat partijen een langdurige partnerrelatie hebben onderhouden, is een verdeling bij helfte naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om af te wijken van een verdeling bij helfte dan ook af.
Kleding en lijfsieraden
2.9.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat ieder zijn of haar kleding en lijfsieraden toegedeeld krijgt, zodat de rechtbank dienovereenkomstig zal beslissen.
Inboedel
2.9.9.
De man heeft verzocht de volledige inboedel van de woning aan de [adres] aan hem toe te delen. De vrouw heeft verzocht om de goederen vermeld op de door haar als productie 17 overgelegde lijst aan haar toe te delen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat de vrouw de door haar gewenste inboedelgoederen kan krijgen tegen de waarde, zoals vastgesteld door de taxateur en opgenomen in het door hem als productie 44 overgelegde taxatierapport.
2.9.10.
Om specifieke goederen aan partijen te kunnen toedelen, moet de rechtbank kunnen vaststellen wat de waarde van de goederen is. De rechtbank is niet in staat dat te doen. De vrouw heeft alleen een toelichting gegeven op de Boeddhabeelden en schilderijen van Armando die op haar lijst staan opgenomen. De man heeft een taxatierapport zonder toelichting overgelegd. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder van partijen de helft van de inboedel toekomt. Daarbij zal worden gelast dat partijen om en om een goed mogen kiezen, waarbij de vrouw als eerste zal mogen kiezen, daarna de man, daarna de vrouw enzovoorts. Ieder van partijen zal op deze wijze naar het oordeel van de rechtbank een gelijke waarde aan inboedelgoederen worden toegedeeld, zodat ter zake daarvan geen verrekening van de waarde meer hoeft plaats te vinden.
Aandelen [naam bv] B.V.
2.9.11.
De waarde van de aandelen in de besloten vennootschap [naam bv] B.V. is tussen partijen in geschil. De man heeft gesteld dat de waarde van de aandelen € 7 miljoen bedraagt. De vrouw heeft deze waarde betwist. Niet in geschil is dat de aandelen aan de vrouw kunnen worden toegedeeld.
2.9.12.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft een concept jaarrekening 2020 overgelegd. Daaruit kan, gezien de schommelingen op de aandelenmarkt, de huidige waarde van de aandelen echter niet worden afgeleid. De rechtbank zal daarom de volgende wijze van verdeling van de aandelen gelasten:
- de aandelen zullen worden toegedeeld aan de vrouw tegen de waarde per de datum van deze beschikking;
- ter vaststelling van de waarde zullen partijen de aandelen gezamenlijk laten taxeren door Deloitte Accountancy & Advies B.V.;
- partijen zullen daar gezamenlijk binnen twee weken na de datum van deze beschikking opdracht toe verlenen aan Deloitte Accountancy & Advies B.V.;
- Deloitte Accountancy & Advies B.V. zal de aandelen waarderen tegen de waarde op de datum van deze beschikking en volgens dezelfde methode als is gedaan in de door de vrouw als productie 19 overgelegde indicatie waarde per 31 december 2020. Deze waardering zal tussen partijen bindend zijn;
- De vrouw dient de helft van de waarde, verminderd met de belastinglatentie (berekend naar de actuele belastingpercentages) aan de man te vergoeden.
Vordering op [naam 1]
2.9.13.
Partijen hebben een vordering op [naam 1] , een nicht van de vrouw ter hoogte van € 250.000,-. De rechtbank zal conform de verzoeken de vordering toedelen aan de vrouw onder de verplichting € 125.000,- aan de man te vergoeden.
Bankrekeningen
2.9.14.
Niet in geschil is dat aan de vrouw de op haar naam staande bankrekeningen en bankrekening [rekeningnummer 7] t.n.v. partijen kunnen worden toegedeeld. De rechtbank leidt uit de overgelegde stukken af dat de bankrekeningen [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 4] ook op naam van beide partijen staan. De rechtbank zal bankrekening [rekeningnummer 5] toedelen aan de vrouw en bankrekening [rekeningnummer 4] toedelen aan de man. De rechtbank beschikt niet over alle banksaldi per 25 oktober 2021. Daarom zal de verdeling van de banksaldi worden gelast en wel aldus dat aan ieder van partijen voornoemde bankrekeningen worden toegedeeld onder de verplichting de helft van de saldi per 25 oktober 2021 aan de andere partij te vergoeden, waarbij partijen binnen veertien na deze beschikking, voor zover nog nodig, bankafschriften aan de andere partij dienen over te leggen waaruit het saldo per 25 oktober 2021 blijkt.
2.10.
Schadevergoeding wegens benadeling
2.10.1.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen om aan de man een schadevergoeding te betalen, uit hoofde van artikel 1:164 BW. De man heeft daartoe aangevoerd dat hij vreest dat de vrouw al enige tijd en in ieder geval sinds haar vertrek uit de woning op 2 oktober 2021 lichtvaardig schulden maakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild of rechtshandelingen heeft verricht als bedoeld in 1:88 BW zonder de vereiste toestemming van de man.
2.10.2.
De rechtbank wijst het verzoek van de man als te onbepaald af. Daartoe wordt overwogen dat de man zijn verzoek niet heeft onderbouwd en – hoewel aangekondigd in het inleidende verzoekschrift – ook geen bedrag heeft verzocht. Ook is de rechtbank in algemene zin niet gebleken dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:164 BW.
2.11.
Afgifte sieraden
2.11.1.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot afgifte van de volgende sieraden:
- een gouden collier met donkere stenen;
- twee oorstekers (geelgoud met elk een groot briljant);
- een solitaire briljanten ring;
- een armband van goud en jade;
- een fors gevuld collier met talloze briljanten;
- een witgouden ring met briljanten.
De vrouw heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de man het beheer had over de familiesieraden, zodat deze sieraden niet ergens anders dan in de woning hadden kunnen zijn bij het vertrek van de vrouw begin oktober 2021.
2.11.2.
De man heeft betwist dat hij de sieraden heeft en in zijn beheer heeft gehad. De man heeft ieder verzoek, dat namens de vrouw na haar vertrek werd gedaan, meteen ingewilligd. De nicht van de vrouw, [naam 1] , is meerdere keren in de woning geweest om spullen op te halen en/of te fotograferen. De man heeft alle spullen, die de nicht mee wilde nemen, meegegeven. De vrouw weet, aldus de man, kennelijk zelf ook niet meer of de sieraden wel in de woning liggen.
2.11.3.
Vast staat dat de nicht van de vrouw meerdere keren in de woning is geweest en, zo heeft de man onbetwist gesteld, goederen heeft meegenomen. Ook staat vast dat in het bijzijn van de nicht van de vrouw en de oudste zoon van de man de kluis, waarin partijen gewoon waren hun sieraden te bewaren, is opengemaakt en dat de genoemde sieraden niet in de kluis aanwezig waren. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw daarom onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat de man de genoemde sieraden in zijn beheer heeft of heeft gehad. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
2.12.
Afgifte aandeelhouderregister [naam bv] B.V.
2.12.1.
Volgens de vrouw weigert de man het aandelenregister van [naam bv] B.V. aan de vrouw af te geven. Ook de administratie en statuten van [naam bv] B.V. worden door hem niet afgegeven. De vrouw heeft daarom verzocht de man te veroordelen tot afgifte aan haar van het aandelenregister en de administratie van [naam bv] B.V.
2.12.2.
De man heeft betwist dat hij het aandelenregister en de administratie van [naam bv] B.V. niet af wil geven. De man heeft gesteld in de woning te hebben gezocht maar dat hij geen aandeelhouderregister heeft kunnen vinden. Dit heeft hij ook meerdere keren aan de familie van de vrouw bericht. Indien hij vraagt waar het aandelenregister zou moeten liggen, krijgt hij geen antwoord.
2.12.3.
De rechtbank wijst het verzoek af. Daartoe wordt als volgt overwogen. De vrouw heeft tegenover de betwisting door de man haar stelling onvoldoende onderbouwd dat de man het aandelenregister en de administratie van [naam bv] B.V. achterhoudt. Kennelijk kan de vrouw zich niet herinneren waar zij de betreffende stukken heeft bewaard, nu zij de man ook niet kan informeren over de bewaarplaats in de woning zodat hij de stukken af zou kunnen geven.
2.13.
Onderhoudsbijdrage
2.13.1.
De man heeft verzocht een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 2.000,- per maand.
2.13.2.
De vrouw heeft daartegen als verweer gevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd dat zij wordt verplicht bij te dragen in het levensonderhoud van de man. De vrouw heeft verder aangevoerd dat de man zijn behoefte en behoeftigheid niet heeft onderbouwd. Ook heeft de vrouw gesteld dat indien de huwelijksgemeenschap bij helfte wordt verdeeld er geen sprake meer is van behoeftigheid aan de zijde van de man.
Lotsverbondenheid
2.13.3.
De vrouw heeft gesteld dat de man zich zodanig heeft misdragen jegens haar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van haar verlangt. Ter onderbouwing beroept de vrouw zich op de omstandigheden die hiervoor onder 2.5.1 zijn weergegeven.
2.13.4.
De man heeft betwist dat er sprake is geweest van wangedrag aan zijn zijde.
2.13.5.
De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtspraak blijkt dat alleen in uitzonderlijke gevallen geconcludeerd kan worden dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een
onderhoudsverplichting, een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie
niet langer kan worden gevergd. Daarbij is van belang of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige – naar objectieve maatstaven – in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien (zie onder meer Hoge Raad 25 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:997).
Van een dergelijk uitzonderlijk geval is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. De rechtbank verwijst naar wat zij heeft overwogen in rechtsoverweging 2.5.4. tot en met 2.5.7. Dit betekent dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat niet van de vrouw kan worden gevergd een onderhoudsbijdrage aan de man te voldoen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit verweer van de vrouw.
Behoefte/behoeftigheid
2.13.6.
De behoefte en de behoeftigheid van de man is tussen partijen in geschil. Volgens de vrouw is er indien de huwelijksgemeenschap bij helfte wordt verdeeld, geen aanvullende behoefte meer aan de zijde van de man omdat de man dan over een aanzienlijk vermogen zal beschikken. De rechtbank volgt de vrouw in dit standpunt en wijst om die reden het verzoek van de man af.
2.14.
Bewijsaanbod
2.14.1.
De vrouw heeft aangeboden om bewijs te leveren van wat door haar is gesteld ten aanzien van de dwang en misbruik van omstandigheden door middel van het doen horen van getuigen (onder wie de vrouw zelf). De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de vrouw haar stellingen, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank komt daarom niet toe aan bewijslevering. Daarnaast ziet de rechtbank in het aanbod van de vrouw geen concrete aanduiding van de specifieke feiten en omstandigheden waarop het aanbod betrekking heeft, zodat ook om die reden aan het bewijsaanbod voorbij wordt gegaan.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/708898 / FA RK 21-6674:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Bloemendaal op 16 februari 2016;
3.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
verklaart de beslissing met betrekking tot het huurrecht van de woning uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/713784 / FA RK 22-905:
3.6.
deelt aan de man toe zijn kleding en lijfsieraden en deelt aan de vrouw toe haar kleding en lijfsieraden;
3.7.
deelt aan ieder van partijen de helft van de inboedel toe, waarbij partijen om en om, de vrouw als eerste en de man als tweede enzovoorts, een inboedelgoed mogen kiezen en bepaalt dat ter zake van de inboedel geen verrekening meer hoeft plaats te vinden;
3.8.
gelast als wijze van verdeling van de aandelen [naam bv] B.V. dat de aandelen aan de vrouw worden toegedeeld, waarbij partijen binnen twee weken na deze beschikking opdracht zullen geven aan Deloitte Accountancy & Advies B.V. om de aandelen bindend te waarderen tegen de waarde per datum van deze beschikking op dezelfde wijze als gedaan in de door de vrouw als productie 19 overgelegde indicatie waarde per 31 december 2020 en waarbij de vrouw de helft van deze waarde, verminderd met de belastinglatentie, aan de man zal vergoeden;
3.9.
deelt de vordering op [naam 1] toe aan de vrouw onder de verplichting van de vrouw € 125.000,- aan de man te vergoeden;
3.10.
gelast als wijze van verdeling van de bankrekeningen dat de bankrekeningen op naam van de vrouw aan de vrouw, de bankrekeningen [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 5] aan de vrouw en de bankrekening [rekeningnummer 4] aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting de saldi per 25 oktober 2021 te verdelen en waarbij partijen binnen twee weken na deze beschikking bankafschriften aan de andere partij over zullen leggen waaruit het saldo per 25 oktober 2021 blijkt;
3.11.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.12.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.13.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C.M. Oude Hengel, voorzitter, mr. M.M. Breugem en mr. P.R. De Geus, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 29 juni 2022.
De griffier is buiten staat deze
beschikking te ondertekenen
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.