ECLI:NL:RBAMS:2022:2349

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
13/752322-21, RK 22/1006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; beoordeling van detentieomstandigheden en genoegzaamheidsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 en gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 7 april 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw aanwezig waren.

De raadsvrouw voerde aan dat de omschrijving van de feiten in het EAB ongenoegzaam was en dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege de detentieomstandigheden in België. De officier van justitie betoogde echter dat de omschrijving voldoende was en dat de detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldeed aan de vereisten. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon, indien hij in België tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, deze straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsvrouw en besloot de overlevering toe te staan, waarbij de detentieomstandigheden in België als voldoende gewaarborgd werden beschouwd. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking binnen de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752322-21
RK nummer: 22/1006
Datum uitspraak: 21 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 november 2021 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993.
ingeschreven in de basisregistratiepersonen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Önemli, advocaat te Utrecht, als waarnemer voor mr. R. Zilver, tevens advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel van 26 november 2021 tot aanhouding bij verstek, afgeleverd door een onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (referentienummer: OR 2021/088).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de omschrijving van de feiten ongenoegzaam is. Uit het EAB blijkt volgens haar namelijk niet waaruit de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bestaat. Ter onderbouwing verwijst de raadsvrouw naar een uitspraak van deze rechtbank. [1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB genoegzaam is. Het is duidelijk waarvoor de overlevering wordt gevraagd. De opgeëiste persoon wordt verdacht van wapenbezit en deelname aan een criminele organisatie. In het dossier is een uitgebreide omschrijving te vinden van de verdenking. In dit stadium van het onderzoek is de gegeven omschrijving voldoende. Het specialiteitsbeginsel is daarmee gewaarborgd. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank. [2]
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB is te lezen dat er op 22 mei 2021 een controle heeft plaatsgevonden in Antwerpen van twee voertuigen, waarbij automatische wapens, munitie, handschoenen en bivakmutsen zijn aangetroffen. De inzittenden worden gelinkt aan de motorclub ‘No Surrender’. Zij waren mogelijk op weg naar een afrekening. De opgeëiste persoon zou daartoe opdracht hebben gegeven. De opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en (het medeplegen van) wapenbezit.
De rechtbank is van oordeel dat met deze omschrijving is voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten en dat ook het specialiteitsbeginsel daarmee gewaarborgd is. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat nog sprake is van een strafrechtelijk onderzoek. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van een deel van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit een deel van de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaat met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2° of onderdeel 7°, meermalen gepleegd.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings van het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout, heeft bij brief van 22 maart 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens - betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [3] heeft de rechtbank in een andere zaak geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden van het Belgische ministerie van Justitie een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
  • De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoorden aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [4] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd nu er voor de opgeëiste persoon na overlevering aan België, gelet op de detentieomstandigheden daar, een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw verwezen naar een nieuwsbericht over de detentieomstandigheden in Belgische detentie-instellingen, waarin het overbevolkingsprobleem wordt benadrukt. [5] Gelet op dit nieuwsbericht is de afgegeven algemene detentiegarantie volgens de raadsvrouw niet meer voldoende.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met voornoemde algemene detentiegarantie het gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de verstrekte detentiegarantie. [6] De rechtbank is van oordeel dat het gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee is weggenomen voor de opgeëiste persoon.
Het nieuwsbericht waarnaar de raadsvrouw verwijst, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit nieuwsbericht laat enkel zien dat, zoals eerder door de rechtbank is geoordeeld, er een reëel gevaar bestaat dat personen die in België zijn gedetineerd in de hiervoor genoemde instellingen, onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dat de rechtbank niet kan uitgaan van de door de Belgische autoriteiten verstrekte garantie, blijkt daar echter niet uit. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat niet blijkt dat – als de feiten al zouden zijn gepleegd door de opgeëiste persoon – de feiten niet op Nederlands grondgebied zijn gepleegd.
De rechtbank overweegt dat zij op basis van de informatie in het EAB geen aanleiding heeft om aan te nemen dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De weigeringsgrond in artikel 13 OLW is daarom niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 17 september 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN8262.
2.Rechtbank Amsterdam 13 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:861.
3.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
4.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
5.VRT NWS 1 april 2022,
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak