ECLI:NL:RBAMS:2018:861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
13/752123-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 november 2017 door het Kantongerecht Keulen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1978, is momenteel gedetineerd in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 30 januari 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn rol in de strafbare feiten besproken. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de eisen die aan een EAB worden gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de feiten te summier waren omschreven, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de feiten voldoende duidelijk waren omschreven en dat de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat hij onschuldig was aan de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten was gegeven, dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou mogen ondergaan indien hij in Duitsland tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou worden veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan en dat er geen weigeringsgronden waren die zich tegen de overlevering verzetten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarmee de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752123-17
RK-nummer: 17/7866
Datum uitspraak: 13 februari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 november 2017 (dossiernummer 242 AR 59/17) door de officier van justitie van het Kantongerecht Keulen (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag ] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. L.C. Blok, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 28 oktober 2017 uitgevaardigd door het Kantongerecht Keulen (dossiernummer 501 Gs 2758//17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de feiten te summier zijn omschreven en de rol van de opgeëiste persoon niet specifiek is omschreven.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB onder rubriek e) blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij in de periode van 26 oktober 2013 tot en met 30 september 2013 als hoofdorganisator betrokken was bij de handel in verdovende middelen, waarbij hij die verdovende middelen vanuit Turkije naar Nederland en Keulen liet vervoeren.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB hiermee een voldoende duidelijke omschrijving van de feiten en van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten bevat. Een nadere omschrijving van de rol van de opgeëiste persoon is niet vereist.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. De raadsman heeft aangevoerd dat het Duitse dossier geen concreet bewijs voor betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten bevat. Daarnaast zou de opgeëiste persoon Duitsland jaren niet hebben bezocht, waaronder de periode waarop de feiten zien.
Een dergelijk bewijsverweer zal in de Duitse strafprocedure aan de hand van het strafdossier, waarover de rechtbank gelet op de aard van de overleveringsprocedure niet beschikt, moeten worden beoordeeld. De enkele stelling dat de opgeëiste persoon niet in Duitsland is geweest, is - wat daarvan overigens ook zij - onvoldoende om het verweer te doen slagen.
De onschuldbewering kan niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Public Prosecutorvan
The Chief Public Prosecutorin Keulen heeft bij brief van 23 januari 2018 met betrekking tot
file number242 AR 59/17 de volgende garantie gegeven:
“I would like to assure you that the person sought [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag ] 1978, will be returned unconditionally in the case of a final judgment of conviction in Germany in our proceedings 105 Js 1/17.”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid aanhef onder a OLW

De raadsman heeft erop gewezen dat er direct na de aanhouding een huiszoeking is geweest en er beslag is gelegd op de auto van de echtgenote van de opgeëiste persoon. Volgens de raadsman zijn er derhalve daden van vervolging in Nederland uitgevoerd, zodat er strafvervolging in Nederland gaande is en de overlevering niet kan worden toegestaan. Dat de daden van vervolging zijn gedaan in het kader van een rechtshulpverzoek is volgens de raadsman niet aangetoond.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht dat alle in Nederland uitgevoerde handelingen zijn gedaan in het kader van een rechtshulpverzoek in de Duitse zaak. Dit rechtshulpverzoek maakt geen deel uit van de overleveringsprocedure. De rechtbank acht het ook niet noodzakelijk dat dit rechtshulpverzoek wordt overgelegd. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de door de officier van justitie gegeven toelichting onjuist is. Dat tegen de opgeëiste persoon In Nederland een strafvervolging gaande is voor de feiten ter zake waarvan de overlevering is verzocht, is niet gebleken.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • de vervolging is in Duitsland aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich op Duits grondgebied;
  • de Duitse rechtsorde is aangetast nu het handelen zich mede richtte op de in- en uitvoer van verdovende middelen naar Duitsland.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Duitse autoriteiten en de verdere vervolging in Duitsland de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon is al ruim drie jaar niet in Duitsland geweest. Hij kan daarom fysiek niet de aanwijzingen hebben gegeven zoals vermeld in het EAB of overigens betrokken zijn geweest bij handel in verdovende middelen in Duitsland. Bovendien zijn de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon gediend bij de afhandeling van de zaak in Nederland: hij heeft in Nederland zijn gezin met minderjarige kinderen en er is bestuursdwang aangekondigd inhoudend sluiting van zijn woning voor zes maanden.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen.
Persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon kunnen bij de beoordeling van deze weigeringsgrond geen rol spelen, zoals is bepaald door de Hoge Raad in zijn beide uitspraken van 28 november 2006, NJ 2007/487 (ECLI:NL:HR; 2006:AY6633) en NJ 2007/489 (ECLI:NL:HR:2006:AY6631).Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 9, 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de officier van justitie van het Kantongerecht Keulen ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J. Edgar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]