ECLI:NL:RBAMS:2021:2585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. de Vries
  • M.J. van der Meer
  • G. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen op onderzoekswensen in de strafzaak Marengo, gedaan op de regiezitting van 16 april 2021

Op 16 april 2021 vond een regiezitting plaats in de strafzaak Marengo, waarbij de rechtbank beslissingen nam op verschillende onderzoekswensen van de verdediging. De verdediging had op verschillende momenten verzoeken ingediend om aanvullende onderzoeksinformatie, waaronder de inhoud van de iPhone van de kroongetuige, en om het horen van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging beoordeeld en in een aantal gevallen afgewezen, onder andere omdat de verdediging al voldoende inzage had in relevante informatie. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van de iPhone, voor zover deze niet onder geheimhouderscommunicatie viel, aan het dossier zou worden toegevoegd, maar dat de verzoeken om het horen van de rechter-commissaris en om aanvullende informatie over de kroongetuige niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat de verdediging de mogelijkheid had om op een later moment opnieuw verzoeken in te dienen indien nieuwe informatie beschikbaar kwam. De zitting was een belangrijk moment in de procedure, waarbij de rechtbank de balans zocht tussen de rechten van de verdediging en de belangen van het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op de onderzoekswensen in 26Marengo, gedaan op de regiezitting van 16 april 2021
Procesverloop
1. Aan de regiezitting van 16 april 2021 is een schriftelijke ronde voorafgegaan. Mr. Meijering heeft in de eerste termijn op 30 maart 2021 namens verdachte [verdachte 1] onderzoekswensen ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft op 13 april 2021 op deze onderzoekswensen gereageerd.
2. Mr. Heuvelmans heeft in de eerste termijn op 19 februari 2021 namens verdachte [verdachte 2] onderzoekswensen ingediend en mr. G.N. Weski heeft namens verdachte [verdachte 6] in de eerste termijn op 17 maart 2021 onderzoekswensen ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft op deze onderzoekswensen gereageerd op respectievelijk 13 en 14 april 2021.
3. Mr. I.N. Weski heeft in de eerste termijn op 1 april 2021 onderzoekswensen ingediend namens verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] . Zij heeft in e-mailberichten van 11 april 2021 en 14 april 2021 mede namens mr. G.N. Weski voor verdachte [verdachte 6] nog aanvullende onderzoekswensen ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft op 13 april 2021 op de onderzoekswensen van 1 april 2021 gereageerd. Op 15 april 2021 heeft het Openbaar Ministerie gereageerd op de aanvullende onderzoekswensen uit het e-mailbericht van 11 april 2021 en daarbij tevens een reactie gegeven op de opdrachten die de rechtbank heeft gegeven in de beslissingen van 1 april 2021 [1] naar aanleiding van de PGP-regiezitting van 12 maart 2021. Ter zitting van 16 april 2021 heeft het Openbaar Ministerie aan de hand van een schriftelijk stuk nog gereageerd op de aanvullende onderzoekswensen uit het e-mailbericht van 14 april 2021.
4. Op 16 april 2021 heeft ter openbare zitting de mondelinge bespreking van de onderzoekswensen in tweede termijn plaatsgehad. Bij die gelegenheid is door mr. Meijering namens verdachten [verdachte 1] , [verdachte 7] , [verdachte 8] en [verdachte 9] een aantal aanvullende onderzoekswensen gedaan, waar diverse raadslieden zich bij hebben aangesloten. Daarop is door het Openbaar Ministerie ter zitting gereageerd. In de zaken van verdachten [verdachte 3] , [verdachte 5] , [verdachte 4] en [verdachte 6] is het door tijdgebrek niet gelukt om de repliek volledig af te ronden en heeft evenmin een dupliek plaatsgevonden.
5. Ten aanzien van de onderzoekswensen waarvan de mondelinge behandeling op 16 april 2021 is afgerond, te weten de verzoeken van mrs. Heuvelmans en G.N. Weski en een gedeelte van de onderzoekswensen van mr. Meijering, heeft de rechtbank reeds beslist op 22 april 2021. [2] In een e-mailbericht aan de procespartijen van 22 april 2021 heeft de rechtbank geschreven dat de rechtbank op de overige in het e-mailbericht van mr. Meijering van 30 maart 2021 genoemde onderwerpen, gezien de reactie van het Openbaar Ministerie, thans niet hoeft te beslissen. In datzelfde e-mailbericht van 22 april 2021 heeft de rechtbank procespartijen de mogelijkheid geboden om de resterende termijnen schriftelijk af te ronden dan wel om deze op een volgende openbare zitting te bespreken. In het geval procespartijen voor de schriftelijke ronde zouden kiezen is de verdediging tot uiterlijk 30 april 2021 de tijd gegeven haar schriftelijke standpunt in te dienen. Het Openbaar Ministerie had vervolgens tot uiterlijk 7 mei 2021 de tijd voor dupliek. De rechtbank heeft geschreven dat als procespartijen er de voorkeur aan geven om de (resterende termijnen met betrekking tot de) onderzoekswensen op de openbare zitting te bespreken, daar op zijn vroegst op 29 juni (met uitloop naar 30 juni) 2021 gelegenheid voor zal zijn.
6. Mrs. I.N. Weski, Boersma en G.N. Weski hebben namens verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] op 26 april 2021 en 30 april 2021 schriftelijk gerepliceerd. Mrs. Meijering en Flokstra hebben op 30 april 2021 namens verdachten [verdachte 1] , [verdachte 7] en [verdachte 9] schriftelijk gerepliceerd. Het Openbaar Ministerie heeft bij afzonderlijke reacties van 6 mei 2021 op deze repliek van mrs. Weski c.s. en Meijering c.s. gereageerd. Na de termijn voor dupliek van 7 mei 2021 heeft de rechtbank nog e-mailberichten van mr. I.N. Weski ontvangen op 8 mei 2021 en 14 mei 2021. De rechtbank heeft bij haar beslissingen hier geen acht meer op geslagen.
7. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank op de gedane verzoeken.
Beslissingen

In de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 8] , [verdachte 7] en [verdachte 9]

Verzoeken met betrekking tot de iPhone van de kroongetuige
Standpunt verdediging
8. De verdediging verzoekt de rechtbank om het Openbaar Ministerie op te dragen de inhoud van de iPhone van de kroongetuige (ontdaan van geheimhoudersgesprekken) toe te voegen aan het dossier. Verder wordt verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen de vorderingen permanente onthouding en de machtigingen die vervolgens van de rechter-commissaris zijn verkregen toe te voegen aan het dossier. Tevens wordt verzocht om het horen van de rechter-commissaris [nummer] .
9. Daartoe heeft de verdediging gesteld, samengevat, dat volgens haar uit de nu reeds verstrekte berichten tussen de kroongetuige en zijn partner afkomstig uit de iPhone is gebleken dat de kroongetuige niet de waarheid heeft gesproken voor wat betreft (een deel van) de totstandkoming van de deal. De kroongetuige heeft immers verklaard dat de doorslag tot het meenemen van de [broers] in de deal zou hebben gegeven dat hij tot de conclusie was gekomen dat verdachte [verdachte 1] tegen hem zou hebben gelogen en dat hij de kroongetuige zou hebben willen vermoorden. Echter, uit het nu vrijgegeven bericht uit de iPhone: ‘Enige wat voor mij duidelijk is is dat [verdachte 1] niet loog. Die zal mij nooit wat aan doen’ volgt dat de kroongetuige niet naar waarheid heeft verklaard. Dit bericht is negen dagen voor het tekenen van de overeenkomst verzonden. De inhoud van de iPhone dient dan ook aan het dossier te worden toegevoegd om de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige te kunnen toetsen. De geboden inzage doet geen recht aan de belangen van de verdediging, omdat de berichten uit de iPhone steeds gelezen moeten worden naar aanleiding van verklaringen van de kroongetuige en opnieuw gelezen moeten worden als dat nieuwe inzichten oplevert, en daarnaast ook omdat verdachte [verdachte 1] zelf als geen ander de berichten kan begrijpen en plaatsen. Bovendien zal ook de rechtbank de berichten beschikbaar moeten hebben ten behoeve van de verhoren van de kroongetuige, het onderzoek ter terechtzitting en ter beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige. De verdediging wenst de rechter-commissaris [nummer] te horen omdat, kort samengevat, uit het proces-verbaal van deze rechter-commissaris van 9 april 2021 blijkt dat deze rechter-commissaris zelf geen rol heeft gespeeld bij de noodzakelijke toets inzake permanente verwijdering van (TGB)-informatie, maar die rol overlaat aan het Openbaar Ministerie. De verdediging wil de rechter-commissaris ondervragen om te bezien in hoeverre de waarheidsvinding mogelijk is belemmerd.
Standpunt Openbaar Ministerie
10. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot voeging van de inhoud van de iPhone aan het dossier moet worden afgewezen. De verdediging krijgt reeds inzage in de inhoud van de iPhone, met uitzondering van de informatie die met machtiging van de rechter-commissaris is onthouden of die, omdat het geheimhouderscommunicatie betreft, is verwijderd. De inhoud van de iPhone bevat veel niet relevante informatie en alleen de relevante inhoud van de telefoon zal worden gevoegd in het dossier. Als de verdediging verdere voeging van andere inhoud van de telefoon noodzakelijk vindt, kan daartoe een verzoek worden gedaan. De gevraagde vorderingen en machtigingen zullen bij de eerstvolgende aanvulling op het dossier worden verstrekt. Het verzoek tot het horen van de rechter-commissaris moet worden afgewezen, omdat dit verzoek feitelijke grondslag mist. De gang van zaken rond de USB-stick is beschreven in het proces-verbaal van de rechter-commissaris. Het komt erop neer dat het onderzoeksteam op de aangeleverde USB-stick informatie had aangetroffen waarvan werd vermoed dat dit onder de toegewezen vordering onthouding gedaan door de officier van justitie van het Team Bijzondere Getuigen (hierna: TBG) viel, wat het geval bleek te zijn. De USB-stick is retour gegaan naar de rechter-commissaris in wiens opdracht die informatie alsnog is verwijderd. Het gaat dus om informatie waar de eerdere machtiging al op zag, aldus ten slotte het Openbaar Ministerie.
Oordeel rechtbank
11. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de inmiddels beschikbare berichten tussen de kroongetuige en zijn partner geen aanleiding om te bepalen dat de inhoud van de iPhone (met uitzondering van de met machtiging van de rechter-commissaris onthouden informatie en verwijderde geheimhouderscommunicatie) aan het dossier moet worden toegevoegd. De verdediging krijgt inzage in de inhoud van de iPhone, overeenkomstig de toezegging van het Openbaar Ministerie. Mede in het licht van de aankondiging van het Openbaar Ministerie dat het een proces-verbaal op zal (doen) maken van de relevante overige inhoud van de iPhone, ziet de rechtbank niet in wat het belang is bij toewijzing van het verzoek van de verdediging voor de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Mocht de verdediging voeging van andere berichten relevant vinden, dan kan zij daar gemotiveerd om verzoeken.
12. Aan het verzoek tot voeging aan het dossier van de vorderingen onthouding en de machtigingen van de rechter-commissaris zal worden voldaan, zodat de rechtbank hierop geen beslissing meer hoeft te nemen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de desbetreffende stukken – de vordering van 15 september 2020 en de machtiging van 8 oktober 2020 (p. 1230 en verder) evenals de vordering van 15 april 2021 en de machtiging van 3 mei 2021 (p. 1261 en verder) – bij de recente aanvulling op het dossier van 10 mei 2021 zijn gevoegd.
13. Het verzoek tot het horen als getuige van de rechter-commissaris [nummer] wordt afgewezen, nu onvoldoende is onderbouwd waarom het horen van deze getuige van belang is voor enig te nemen beslissing in het kader van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv. Uit de aangehaalde passage uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 9 april 2021 leidt de rechtbank af dat de verdediging doelt op de met machtiging van de rechter-commissaris onthouden informatie van het Team Getuigen Bescherming (hierna: TGB). Uit dat proces-verbaal leidt de rechtbank namelijk voorshands af dat het hier gaat om reeds door de rechter-commissaris beoordeelde TGB-informatie waarvoor een machtiging onthouding was verstrekt, maar waarvan was gebleken dat die toch nog op de blauwe USB-stick was blijven staan. Voorshands valt daarom niet in te zien dat er belang is bij het door de rechter-commissaris opnieuw – en zelf – beoordelen of deze informatie onthouden moet worden. Het verzoek wordt afgewezen.
Omvang verhoor partner kroongetuige
14. De verdediging heeft op de pro formazitting van augustus/september 2020 het verzoek gedaan om de partner van de kroongetuige te horen over telefoons die de kroongetuige (mogelijk) in zijn cel heeft gehad in 2017 en over haar wetenschap met betrekking tot de betrokkenheid van de kroongetuige bij de feiten uit de zaaksdossiers Roos/Doorn. Bij beslissing van 29 september 2020 [3] heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen aangezien het verdedigingsbelang daarbij voldoende is onderbouwd.
15. De verdediging heeft de rechtbank thans verzocht te bepalen dat de partner van de kroongetuige ook mag worden ondervraagd over de
inhoudvan de iPhone. Andere raadslieden hebben zich bij dit verzoek aangesloten en verzocht te bepalen dat zij bij het verhoor van de partner van de kroongetuige mogen aansluiten. De rechtbank wijst deze verzoeken op dit moment af. Een beslissing over de vraag of de verdediging daarbij belang heeft kan namelijk pas genomen worden nadat de kroongetuige zelf over de inhoud van de iPhone is gehoord. Dit is in lijn met de eerdere beslissing van de rechtbank, die reeds in een e-mailbericht van 22 april 2021 aan procespartijen is medegedeeld. In dat e-mailbericht heeft de rechtbank namelijk aan procespartijen laten weten dat ook zij naar aanleiding van de recent verspreide chatgesprekken tussen de kroongetuige en zijn partner, afkomstig van de iPhone, nadere vragen aan de kroongetuige heeft, maar het in de rede vindt liggen dat daarmee wordt gewacht tot het volledige proces-verbaal over deze telefoon – overeenkomstig de toezegging van het Openbaar Ministerie – verspreid is. In dat e-mailbericht heeft de rechtbank verder geschreven dat de rechtbank het voorshands bovendien niet zinvol acht dat het verhoor van de partner van de kroongetuige bij de rechter-commissaris plaatsvindt, zolang de kroongetuige niet gehoord is over de (inhoud van de) iPhone. Een beslissing daarover (en daarmee een beslissing op de verzoeken van alle raadslieden om bij dit verhoor te mogen aansluiten) kan worden besproken op een volgende regiezitting. Om die redenen heeft de rechtbank op 16 april 2021 besloten en aan procespartijen meegedeeld dat het geplande verhoor van de partner van de kroongetuige van 20 april 2021 geen doorgang zou vinden. Zolang de kroongetuige niet is gehoord over de inhoud van de iPhone, ziet de rechtbank geen aanleiding om reeds op voorhand te bepalen dat de partner ook over dit onderwerp kan worden bevraagd. Het verzoek wordt daarom thans afgewezen. De verdediging kan dit verzoek opnieuw doen als het verhoor van de kroongetuige over de inhoud van de iPhone daartoe aanleiding geeft.
Verzoek opmaken proces-verbaal met betrekking tot de bekendmaking van de deal en voorovereenkomst
Standpunt verdediging
16. De verdediging heeft verzocht, samengevat, het Openbaar Ministerie op te dragen een proces-verbaal op te maken met betrekking tot de bekendmaking dat er een deal was met een kroongetuige. Het belang van de verdediging is gelegen in het kunnen toetsen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige. Hij heeft namelijk ernstige beschuldigingen aan het adres van het Openbaar Ministerie geuit, waaronder dat het Openbaar Ministerie in strijd met afspraken en toezeggingen alsook waarschuwingen en smeekbedes van de kroongetuige om de deal niet naar buiten te brengen voordat de veiligheid was geregeld en/of de hoofdverdachte was aangehouden, (toch) is overgegaan tot vervroegde bekendmaking van de deal met als gevolg dat de broer van de kroongetuige is vermoord. Het belang klemt temeer nu de kroongetuige zijn leugen over de iPhone in direct verband heeft gebracht met deze gestelde schending van afspraken. Daarnaast is het belang van de verdediging erin gelegen, dat zij ten volle verweer wenst te voeren op de totstandkoming van de deal. In dit verband wijst de verdediging erop dat de kroongetuige ook heeft beweerd dat het Openbaar Ministerie in de week van de liquidatiepoging op verdachte [verdachte 1] heeft besloten verdachte [verdachte 1] aan te houden zonder met hem (de kroongetuige) te overleggen, ‘omdat ze wisten dat hij niet zou tekenen’. Als blijkt dat de kroongetuige gelijk heeft en hij tegen de afspraken in en onder druk gedwongen zou zijn om te tekenen, ziet de verdediging dit als bouwsteen voor het verweer dat de deal onrechtmatig tot stand is gekomen. De verdediging stelt in repliek nog dat het Openbaar Ministerie het toetsingskader juist ten onrechte versmalt door te stellen dat de toetsing naar de betrouwbaarheid zich alleen kan uitstrekken tot de verklaringen over de feiten in de overeenkomst. Bovendien legt het die toets dan alleen aan voor de verdediging en niet voor zichzelf omdat het zelf het zogenoemde 26Koper-proces-verbaal heeft ingebracht – naar eigen zeggen – in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige en dit proces-verbaal (ook) geen betrekking had op strafbare feiten uit de overeenkomst.
17. Verder heeft de verdediging verzocht om informatie over en een kopie van de voorovereenkomst waar de kroongetuige over heeft verklaard. In reactie op het Openbaar Ministerie heeft de verdediging erop gewezen dat de kroongetuige niet over een ‘conceptovereenkomst’ spreekt maar over een ‘voorovereenkomst’ die hij bovendien al in november 2017 zou hebben ondertekend. De kroongetuige heeft verklaard dat hij niet wilde tekenen, dat hij heeft getwijfeld en dat de doorslag om te tekenen heeft gegeven dat hij tot de overtuiging is gekomen dat verdachte [verdachte 1] gelogen zou hebben en hem (de kroongetuige) dood zou hebben gewenst. Daarom is van belang om in de tijd te bezien wanneer de kroongetuige de voorovereenkomst heeft getekend en aldus al akkoord is gegaan, aldus ten slotte de verdediging.
Standpunt Openbaar Ministerie
18. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Daartoe heeft het aangevoerd, samengevat (onder verwijzing naar rechtsoverweging 1.6.3 van het gerechtshof Amsterdam in de zaak Passage [4] ), dat de verdediging het belang van de toetsing van de betrouwbaarheid van de kroongetuige ten onrechte veel uitgebreider maakt dan hoe die toetsing hoort te zijn, namelijk toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige over de strafbare feiten die onder de overeenkomst vallen. Reeds hierom moet een verzoek dat ziet op toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige over gesprekken die met hem zouden zijn gevoerd over het naar buiten brengen van de overeenkomst worden afgewezen. Op de zitting van 6 februari 2019 hebben de zaaksofficieren van justitie bovendien al uitgebreid toegelicht hoe het Openbaar Ministerie tot de beslissing is gekomen van het bekendmaken van de overeenkomst. Ook valt niet in te zien welk belang de verdediging van verdachte [verdachte 1] (of andere verdachten) heeft bij beantwoording van de vraag welke afspraken destijds zijn gemaakt over het naar buiten brengen van de overeenkomst.
19. De verzoeken met betrekking tot de voorovereenkomst waarover de kroongetuige heeft verklaard, moeten eveneens worden afgewezen. De TBG-officier van justitie heeft in het verhoor bij de rechter-commissaris van 9 januari 2020 melding gemaakt van de voorovereenkomst en verklaard: “Wij hebben op een gegeven moment een conceptovereenkomst voorgelegd waar zowel de feiten waar het over ging als de hoogte van de te eisen straf in stond en dat is verder geen onderwerp geweest van gesprekken of van onderhandeling.” De kroongetuige heeft al verklaard dat dit (vrijwel) dezelfde overeenkomst is geweest als de uiteindelijke overeenkomst die hij in december 2017 heeft ondertekend. Nu zowel de TBG-officier van justitie als de kroongetuige heeft verklaard dat er een conceptovereenkomst is geweest en deze verder geen onderwerp is geweest van gesprekken of van onderhandeling, is er geen reden of noodzaak voor een nadere toelichting of verstrekking van die overeenkomst, ook niet voor zover het alleen zou gaan om de datum van de ondertekening, aldus ten slotte het Openbaar Ministerie.
Oordeel rechtbank
20. De kroongetuige heeft een overeenkomst gesloten met de Staat, en uit zijn proceshouding maakt de rechtbank op dat hij zich nog steeds aan die overeenkomst gebonden acht. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat een proces-verbaal met betrekking tot de bekendmaking van de deal met de kroongetuige van belang is voor de beoordeling van de vragen van 348 en 350 Sv in de zaken van de door de verdediging bijgestane verdachten.
21. De verzoeken met betrekking tot de voorovereenkomst worden eveneens afgewezen. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de voorovereenkomst iets anders is dan de conceptovereenkomst onderschrijft de rechtbank dit voorshands niet. Daartoe wijst de rechtbank erop dat de term ‘voorovereenkomst’ in het verhoor van de kroongetuige ter zitting van 12 april 2021 door de kroongetuige pas werd gebruikt nadat deze term door de verdediging van verdachte [verdachte 1] was verwerkt in een (inleiding op een) vraag aan de kroongetuige, te weten: “U zegt mij dat ik eerder al een soort voorovereenkomst heb getekend” waarop de kroongetuige antwoordt: “Ja, in november 2017.” In het verdere verloop van dit verhoor ter zitting van 12 april 2021 verklaart de kroongetuige dat die overeenkomst ongeveer hetzelfde was als het exemplaar in het dossier, dat alleen namen en data niet (jaren wel) waren ingevuld, dat hij alleen zelf heeft getekend en dat dit eigenlijk een soort voor-handtekening was. De rechtbank gaat er daarom voorshands van uit dat de kroongetuige (en de TBG-officier van justitie) het in hun verhoren over dezelfde (concept)overeenkomst hebben. In het licht van de reeds beschikbare verklaringen van de kroongetuige en de TBG-officier van justitie over deze conceptovereenkomst acht de rechtbank het verdedigingsbelang bij de verzoeken onvoldoende onderbouwd. De verzoeken worden daarom afgewezen.
In de zaken van verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 1] , [verdachte 7] , [verdachte 8] en [verdachte 9]
Verzoeken omtrent de nieuwe VI-regeling
Standpunt verdediging
22. De verdediging van verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] heeft naar aanleiding van het verhoor van de kroongetuige ter zitting van 12 april 2021 in de tweede aanvulling op de schriftelijke ronde (e-mailbericht van 14 april 2021) verzocht om het verstrekken van e-mailberichten en verslaglegging over besprekingen en eventuele afspraken die met de kroongetuige zijn gemaakt over de nieuwe regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (de VI-regeling). De verdediging wenst te onderzoeken in hoeverre de besprekingen waarover de kroongetuige heeft verklaard als aanvullende toezegging zijn aan te merken die in het dossier hadden moeten worden verantwoord. De verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 7] , [verdachte 8] en [verdachte 9] heeft zich bij dit verzoek aangesloten. In repliek heeft de verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 7] en [verdachte 9] daarbij nog aangevoerd dat, anders dan het Openbaar Ministerie heeft betoogd, niet gewacht hoeft te worden op het proces-verbaal van de zitting van 12 april 2021 om te bezien wat de kroongetuige exact heeft verklaard, omdat al duidelijk is dat hij heeft verklaard dat een mogelijke wijziging van de VI-regeling onderdeel heeft uitgemaakt van de onderhandelingen en dat er e-mailberichten over gewisseld zijn. Het is daarom de vraag of er sprake is van een toezegging aan de kroongetuige en het Openbaar Ministerie dient daarom alle relevante feiten rond dit thema te produceren, aldus de verdediging.
Standpunt Openbaar Ministerie
23. In reactie op de onderzoekswensen in het e-mailbericht van de verdediging van 14 april 2021 heeft het Openbaar Ministerie schriftelijk geantwoord, samengevat, dat de kroongetuige heeft verklaard dat over dit onderwerp geen concrete afspraken zijn gemaakt. Dat kon ook niet omdat de nieuwe VI-regeling op dat moment nog niet was vastgesteld of was ingegaan volgens de kroongetuige. Het enige dat volgens de kroongetuige is besproken, is dat het aan de rechter zal worden voorgelegd. Zodra het proces-verbaal van de zitting van 12 april 2021 gereed is en duidelijk is wat de kroongetuige precies heeft verklaard, zal het Openbaar Ministerie bij de TBG-officier van justitie navragen wat er over dit onderwerp is besproken. Bij dupliek heeft het Openbaar Ministerie geschreven dat de TBG-officier van justitie inmiddels aan het zaaks-Openbaar Ministerie heeft laten weten dat de raadslieden van de kroongetuige voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst mondeling aandacht hebben gevraagd voor een passage uit het regeerakkoord waarin werd gesproken over het kabinetsvoornemen om te komen met wetgeving waarmee de bestaande VI-regeling zou moeten worden versoberd. De raadslieden hebben toen gevraagd wat de gevolgen van een eventuele wetswijziging zouden zijn voor de met de kroongetuige te sluiten overeenkomst. Daarop heeft de TBG-officier van justitie aan de raadslieden laten weten dat wat het Openbaar Ministerie betreft het algemene strafvorderlijke beginsel heeft te gelden dat tussentijdse aanpassing van de regels nooit in het nadeel zou mogen werken van een verdachte met wie afspraken zijn gemaakt in het kader van artikel 226g Sv. Daarbij heeft de TBG-officier van justitie tevens opgemerkt dat het laatste woord uiteraard aan de rechter is. Het verzoek om alle communicatie die over dit onderwerp is gevoerd door de TBG-officier van justitie over te leggen dient te worden afgewezen. Als er nadere informatie op dit punt verschaft moet worden, kan de TBG-officier van justitie gevraagd worden een proces-verbaal daarvan op te maken.
Oordeel rechtbank
24. De rechtbank heeft geconstateerd dat de TBG-officier van justitie als getuige bij de rechter-commissaris van 15 januari 2020 (p. 9 van het verhoor door mr. Meijering en p. 29
door mr. Koers) is bevraagd over, kort gezegd, de onderhandelingen met de kroongetuige, waaronder de mogelijke verandering van wetgeving ten aanzien van het maximale kortingspercentage voor kroongetuigen en de invloed die dat voor de kroongetuige zou hebben. In dat verhoor van 15 januari 2020 is niet ter sprake gekomen dat bij die onderhandelingen is gesproken over de mogelijkheid dat de geldende VI-regeling zou gaan versoberen en welke consequenties dat in dat geval zou hebben voor de (overeenkomst met de) kroongetuige. Nu de kroongetuige ter zitting van 12 april 2021 heeft verklaard dat over de mogelijke wijziging van de VI-regeling is gesproken, dat daarbij de afspraak is gemaakt dat op zitting zou worden aangebracht dat die nieuwe VI-regeling niet op hem (de kroongetuige) ziet en dat die afspraak in een e-mailbericht is vastgelegd, acht de rechtbank het van belang dat hierover verantwoording in het dossier wordt afgelegd. Dit met het oog op de vraag of mogelijk sprake is van gunstbetoon waarvan op grond van artikel 226g, vierde lid, Sv een proces-verbaal opgemaakt had moeten worden. De rechtbank draagt het Openbaar Ministerie daarom op een proces-verbaal hieromtrent op te (laten) maken waarin wordt ingegaan op de vragen wat er ten aanzien van de VI-regeling is besproken en wat daarover eventueel met de kroongetuige is afgesproken. In zoverre wordt het verzoek van de verdediging toegewezen. Voor het overige wordt het verzoek afgewezen, nu de rechtbank van oordeel is dat een proces-verbaal thans volstaat en er onvoldoende aanleiding bestaat om te bepalen dat alle eventuele correspondentie hierover wordt verstrekt.

In de zaken van verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6]

Bezwaar verdediging
25. De verdediging heeft er bezwaar tegen gemaakt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om op de (nadere) stellingen van het Openbaar Ministerie op een openbare zitting te reageren. Zoals hiervoor onder het procesverloop is beschreven, wijst de rechtbank erop dat de verdediging in het e-mailbericht van 22 april 2021 de mogelijkheid is geboden de resterende termijnen met betrekking tot de in het e-mailbericht van 22 april 2021 genoemde onderzoekswensen schriftelijk af te concluderen, zodat er op korte termijn beslist kan worden op de verzoeken. Daarbij heeft de rechtbank geschreven dat aan het belang van openbaarheid in dat geval tegemoet kan worden gekomen door de standpunten van partijen uitgebreid in de beslissing weer te geven en deze – zoals gebruikelijk – te publiceren op www.rechtspraak.nl.
26. In dat e-mailbericht is echter ook een alternatief geboden voor het geval procespartijen er de voorkeur aan geven om de (resterende termijnen met betrekking tot de) onderzoekswensen op de openbare zitting te bespreken. De rechtbank heeft in dat e-mailbericht laten weten dat daar op zijn vroegst op 29 juni (met uitloop naar 30 juni) 2021 gelegenheid voor is.
27. Uit de omstandigheid dat de verdediging van de gelegenheid tot schriftelijk afconcluderen gebruikt heeft gemaakt, leidt de rechtbank af dat zij daar ook mee instemt. Waar de verdediging dan ook bezwaar heeft gemaakt en/of een voorbehoud heeft gemaakt dat zij alsnog haar onderzoekswensen mondeling wenst toe te lichten, gaat de rechtbank hieraan voorbij en zal de rechtbank thans op de ingediende onderzoekswensen beslissen.
28. De rechtbank merkt daarbij voor de goede orde op dat de behandeling van de zaak Marengo nog gaande is en dat er nog regiedagen zijn ingepland en ook later nog zullen worden ingepland. Op die momenten heeft de verdediging vanzelfsprekend de mogelijkheid mondeling regie- of onderzoekswensen naar voren te brengen.
PGP-verzoeken
29. De rechtbank zal hierna de kopjes (A-H) aanhouden die de verdediging in haar stukken heeft aangehouden ten aanzien van de PGP-verzoeken.
A. Vragen met betrekking tot schendingen van privacyregelgeving
Standpunt verdediging
30. De verdediging heeft het Openbaar Ministerie verzocht de taakverdeling (de rechtbank begrijpt: met betrekking tot de verwerking van PGP-data) tussen het Openbaar Ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), voor zover deze bestaat, toe te lichten en eventuele verwerkersovereenkomsten met het NFI en/of andere verwerkers in dit kader te verstrekken. Ook verzoekt de verdediging het Openbaar Ministerie een overzicht te verstrekken van alle berichten uit de dataset die onderdeel zijn geworden van, dan wel zijn opgenomen in het procesdossier waaruit op te maken is hoeveel berichten dit zijn in verhouding tot de complete dataset waartoe het Openbaar Ministerie en politie in Marengo toegang hebben gekregen. De verdediging verzoekt de rechtbank, voor zover het Openbaar Ministerie hieraan geen gevolg geeft, het Openbaar Ministerie op te dragen de verzochte informatie aan het dossier toe te voegen.
31. De verdediging heeft daartoe gewezen op de door haar bij gelegenheid van de regiezitting van 12 maart 2021 overgelegde notitie van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) van 4 maart 2018 waarin onder meer staat dat de taakverdeling tussen het Openbaar Ministerie als verantwoordelijke voor de persoonsgegevens en het NFI als verwerker van de persoonsgegevens onvoldoende geregeld lijkt. Volgens de verdediging zijn ook commerciële derden ingeschakeld voor de verwerking van data en heeft het onderzoeksteam de in te zetten technische instellingen en methoden bepaald. Ook vormverzuimen die zich in de onderzoeken De Vink en Sassenheim hebben voorgedaan ten aanzien van de verkrijging en verwerking van de data, kunnen relevant zijn in Marengo. [naam 1] heeft verder de vragen gesteld of sprake is van veralgemeende toegang en of aan de beginselen van doelbinding wordt voldaan. In dit verband heeft de verdediging erop gewezen dat in de kwestie rond Encrochat volgens haar is gebleken dat een smoes rond witwassen is gebruikt, terwijl het eigenlijke doel was informatie over de gebruikers te verkrijgen. Hetzelfde is volgens de verdediging gebeurd ten aanzien van de data van Ennetcom en PGP-safe. De verdediging heeft onder andere nog gewezen op een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna ook: HvJ EU) van 2 maart 2021 (C-746/18, H.K./Prokuratuur) waarin het Hof heeft geoordeeld dat vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid en onpartijdigheid het Openbaar Ministerie als opsporende instantie niet de aangewezen instantie is om toestemming te geven tot het verkrijgen van toegang tot verkeers- en locatiegegevens. Een dergelijke toestemming dient vooraf te worden verleend door een derde, onafhankelijke autoriteit. Volgens de verdediging is de verzochte informatie noodzakelijk om de aard en omvang van gesignaleerde verzuimen te kunnen duiden in het kader van de daaraan te verbinden rechtsgevolgen in het licht van de artikelen 348 en 350 Sv. Naar aanleiding van de reactie van het Openbaar Ministerie dat bij benadering 10.000 berichten hun weg naar het dossier hebben gevonden, verzoekt de verdediging voorts om een toelichting op deze stelling en dit aantal en deze stelling te specificeren.
Standpunt Openbaar Ministerie
32. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. De verwijzing naar de uitspraak H.K./Prokuratuur gaat niet op nu die uitspraak ziet op een andere kwestie, namelijk de wettelijke bewaarplicht voor verkeers- en locatiegegevens. Hieruit kan niet volgen dat de in Marengo gevolgde werkwijze ten aanzien van de PGP-data onhoudbaar is. De data in de onderzoeken De Vink en Sassenheim zijn bovendien wel verkregen na rechterlijke toetsing in respectievelijk Canada en Costa Rica, waarbij verder geldt dat voor de ter beschikkingstelling van die data aan Marengo ook door de Nederlandse rechter voorafgaand toestemming is gegeven. Verder valt niet in te zien hoe de vermeende gang van zaken rond Encrochat relevant kan zijn voor Marengo. Ten overvloede heeft het Openbaar Ministerie er nog op gewezen dat de doelbinding blijkt uit de vorderingen, machtigingen en plannen van aanpak ex artikel 181 Sv. Het aantal berichten dat zijn weg heeft gevonden naar het dossier betreft zo’n 10.000 berichten. Bij dupliek heeft het Openbaar Ministerie nog verwezen naar de eerdere reacties van 5 maart 2021 en 12 maart 2021 in het kader van de PGP-regiezitting. In die reacties is het al ingegaan op het standpunt van de verdediging, dat bij de verkrijging van het PGP-materiaal in strijd met de wet zou zijn gehandeld, wat niet het geval is, aldus ten slotte het Openbaar Ministerie.
Oordeel rechtbank
33. De rechtbank stelt vast dat de verdediging opnieuw verzoeken doet met het oog op gestelde privacyschendingen. Deze verzoeken worden onderbouwd met verwijzingen naar eerder ingenomen stellingen omtrent de rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van de PGP-data in De Vink, Sassenheim en Marengo en de eerder ingebrachte notitie van [naam 1] . Daarnaast worden deze verzoeken onderbouwd met verwijzing naar jurisprudentie over de kennisneming van processtukken, de uitspraak H.K./Prokuratuur en een algemene stelling over de wijze waarop Encrochat-data zouden zijn verkregen. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet de rechtbank echter geen aanleiding om de verzoeken toe te wijzen. Zoals in de beslissing van de rechtbank van 1 april 2021 reeds is overwogen, zullen de vragen inzake de rechtmatigheid van de verkrijging van de PGP-data, en of sprake is van vormverzuimen waaraan in de zaken van verdachten gevolgen verbonden moeten worden, ongetwijfeld onderwerp van het debat ter zitting worden en zal de rechtbank daarover dan bij vonnis moeten beslissen. Het gaat hier echter om rechtsvragen die de rechtbank in het kader van die te voeren verweren zal moeten beantwoorden. Dat voeging van de verzochte informatie in het belang is van de verdediging om deze verweren te kunnen voeren, acht de rechtbank in het licht van de zich reeds in het dossier bevindende stukken onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de verzochte toelichting en specificering op de stelling van het Openbaar Ministerie dat bij benadering 10.000 berichten hun weg naar het dossier hebben gevonden.
B. Ontwikkeling gebruik Hansken door advocatuur op eigen kantoor en/of cliënten, ook vanuit het huis van bewaring
Standpunt verdediging
34. De verdediging heeft onder B allereerst de rechtbank verzocht om een correctie althans aanvulling op het proces-verbaal van de zitting van 12 maart 2021.
35. Ten tweede heeft de verdediging verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen om een schriftelijke toelichting te verstrekken op de ontwikkelingen van de mogelijkheid van contra-expertise/toegang tot Hansken voor de verdediging, evenals de mogelijkheid voor cliënten om in het huis van bewaring gebruik te kunnen maken van de software van Hansken met betrekking tot de ter inzage verstrekte Ennetcom- en PGP-safe-data. In de toelichting verzoekt de verdediging antwoord op de vragen wanneer overleg met wie van de advocatuur heeft plaatsgevonden en daar een proces-verbaal van bevindingen of anderszins verslaglegging van te verstrekken; welke technische en andere bezwaren er aan deze mogelijkheid nog in de weg staan; waarom dit zo lang duurt nu Hansken al sinds 2012 wordt ontwikkeld en wel al voor de politie op politiebureaus een dergelijke mogelijkheid bestaat; welke tijdlijn er bestaat voor de ontwikkeling en wanneer deze dus gereed is. Bovendien heeft de verdediging de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen de technische mogelijkheid voor de verdediging zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen.
36. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de inhoudelijke behandeling nog geruime tijd zal duren. In het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is voor de verdediging van belang dat zij zelfstandig gebruik kan maken van de software van Hansken, zonder afhankelijk te zijn van de kantooruren van het NFI, en daarbij de mogelijkheid te hebben om met de cliënt of eigen deskundigen met Hansken inzage te hebben. De verdediging heeft ook verwezen naar de problemen waar zij bij de inzage tegenaan loopt, zoals geschetst tijdens de zittingen van 11 en 12 maart 2021.
37. In reactie op het standpunt van het Openbaar Ministerie heeft de verdediging een e-mailbericht van de Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten (hierna: NVSA) van 15 april 2021 overgelegd, waarin staat dat het overleg met de NVSA niet ziet op zaken met grote hoeveelheden berichten. Daarom verzoekt de verdediging het Openbaar Ministerie om opheldering op dit punt en ook het Openbaar Ministerie een toelichting te doen verstrekken waarom dit overleg niet met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) plaatsvindt nu dat de formele vertegenwoordiger is van de advocatuur. Ook verzoekt de verdediging het Openbaar Ministerie te doen toelichten waarom, zoals de NVSA stelt, de door het NFI opgemaakte documenten niet mogen worden verspreid. De verdediging heeft verder naar aanleiding van bijlage 6 bij de reactie van het Openbaar Ministerie, waarin sprake is van een project over inzage door advocaten met Hansken via een beveiligde verbinding zodat dit op afstand kan plaatsvinden, verzocht in de nadere toelichting te vernemen of dat dan een ander project is dan waar met de NVSA over wordt overlegd en, zo ja, wat dat project inhoudt. Tenslotte vraagt de verdediging nog toelichting op een in diezelfde bijlage 6 genoemde reden waarom vooralsnog inzage bij het NFI wordt georganiseerd, te weten dat de brondata niet volledig uitgeleverd kunnen worden omdat die ook data van uitgefilterde sporen zou bevatten en het nog niet mogelijk is om enkel de inhoud van de sporen in zo’n deelverzameling uit de brondata te halen. De verdediging verzoekt toelichting op de vraag waarom door de politie op locatie (dus niet bij het NFI) wel wordt gewerkt met Hansken en door de advocatuur niet.
Standpunt Openbaar Ministerie
38. Het Openbaar Ministerie heeft verwezen naar de eerdere toelichting over de mogelijkheden van een zogenoemde
remote accessen wijst in aanvulling daarop op een bij de reactie als bijlage 6 gevoegd informatieblad van het NFI waarin wordt ingegaan op de overwegingen die een rol spelen bij de ontwikkeling van de
remote accessmogelijkheden. In dit kader wordt onder andere overlegd met de NVSA zoals al eerder toegelicht. In dupliek heeft het Openbaar Ministerie betwist dat het de verdediging en de rechtbank onjuist heeft voorgelicht met betrekking tot de ontwikkeling van de inzagefunctie in Hansken. Dit volgt ook niet uit de overgelegde correspondentie. Het Openbaar Ministerie heeft ter zitting van 12 maart 2021 toegelicht dat er op dit moment overleg plaatsvindt met de NVSA over de
remote accessfaciliteit voor Hansken. Dat is ook precies wat er in het e-mailbericht van de NVSA staat.
Bij het ontwikkelen van die
remote accessfunctionaliteit wordt allereerst gezocht naar een oplossing voor de veelvoorkomende gevallen, waarin het bijvoorbeeld gaat om inzage in de gegevensdragers van de eigen cliënt. Hierbij spelen vragen van juridische en praktische aard, alsmede diverse veiligheidsoverwegingen, zo blijkt uit het informatieblad. Dit heeft het Openbaar Ministerie in de reactie van 15 april 2021 onder 3.3 ook toegelicht en in het e-mailbericht van de NVSA wordt dit ook bevestigd. Nadat voor deze vragen in het project een oplossing is gevonden, kan vanuit daar onderzocht worden hoe het maatwerk kan worden geleverd dat nodig is om ook in de grote strafzaken de inzage via
remote accesste verlenen, aldus ten slotte het Openbaar Ministerie.
Oordeel rechtbank
39. Het (eerste) verzoek, om aanvulling van het proces-verbaal van de zitting van 12 maart 2021, wordt afgewezen. De bedoelde passage waarin de rechtbank een vraag heeft gesteld aan het Openbaar Ministerie, staat immers wel opgenomen in het proces-verbaal. De rechtbank wijst op pagina 62, waar de voorzitter naar aanleiding van de passage in de dupliek van het Openbaar Ministerie – over de inzage in Hansken vanaf het eigen kantoor waaraan wordt gewerkt maar het zover nog niet is –, vraagt of er zicht is op een einddatum. Op die vraag heeft het Openbaar Ministerie onder andere geantwoord dat dat er nog niet is, dat dit nog is nagevraagd en er overleg plaatsvindt met de NVSA, maar een inzagemogelijkheid simpelweg nog niet beschikbaar is.
40. Ten aanzien van het tweede verzoek stelt de rechtbank vast dat het Openbaar Ministerie inhoudelijk antwoord heeft gegeven op de vragen ten aanzien van de ontwikkeling van een zogenoemde
remote accessmogelijkheid voor de verdediging. De beantwoording is duidelijk: een dergelijke voorziening is er nog niet voor grote strafzaken, en dus niet voor – naar de rechtbank begrijpt – Marengo. De omstandigheid dat de verdediging met dit antwoord geen genoegen kan nemen, onder andere – zo begrijpt de rechtbank – omdat de ontwikkeling veel te lang zou duren terwijl [naam 2] er jaren geleden al over sprak en het Openbaar Ministerie ondertussen blijft doorgaan met werken met zogenoemde bulkdata, maakt niet dat het antwoord op zichzelf aanleiding geeft om (aanvullende) onderzoekswensen op dit punt toe wijzen. Dat het verstrekken van de verzochte informatie van belang is voor de beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv kan de rechtbank bij de huidige onderbouwing niet inzien.
C. Gegevens ten aanzien van ontwikkeling/totstandkoming Hansken
Standpunt verdediging
41. De verdediging heeft verzocht om de communicatie en/of verslaglegging van de ontwikkeling van Hansken door het NFI in opdracht van het Openbaar Ministerie en/of de politie door het Openbaar Ministerie te doen verstrekken en in het verlengde daarvan om de algoritmes van Hansken te doen verstrekken aan de verdediging.
42. De verdediging stelt daartoe dat de rechtbank in haar beslissing van 1 april 2021 onder 20. wel heeft overwogen dat de verdediging kan beschikken over antwoorden op algemene vragen over Hansken, maar daarmee heeft de verdediging geen, althans onvoldoende informatie. De verdediging wenst de betrouwbaarheid van de technische werking en tactische toepassing van Hansken waarmee de kern van het bewijsmateriaal jegens cliënten is verkregen, te kunnen toetsen, reden waarom de verzochte informatie noodzakelijk is.
Standpunt Openbaar Ministerie
43. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Op geen enkele wijze is onderbouwd waarom er reden zou zijn te twijfelen aan de zorgvuldigheid van Hansken. Ook het vele onderzoek dat tot op heden steeds is verricht in diverse zaken naar de werking en betrouwbaarheid van Hansken heeft op dat punt geen begin van aannemelijkheid opgeleverd.
Oordeel rechtbank
44. Het verzoek onder C komt neer op een herhaling van het verzoek dat is gedaan op de PGP-regiezitting van 12 maart 2021. De rechtbank heeft daarop reeds beslist op 1 april 2021. De rechtbank verwijst naar die beslissing. De verdediging heeft geen wezenlijk andere argumenten aangevoerd die maken dat de rechtbank daarover nu anders oordeelt. Het verzoek wordt afgewezen.
D. Recht op contra-expertise
Standpunt verdediging
45. De verdediging heeft verzocht de op de PGP-regiezitting van 12 maart 2021 gedane verzoeken met betrekking tot het recht op contra-expertise alsnog toe te wijzen. Daartoe heeft de verdediging gesteld, kort gezegd, dat de beslissing van de rechtbank van 1 april 2021 onbegrijpelijk is en niet passend bij de gedane verzoeken. Volgens de verdediging zijn alle resultaten uit Hansken gelijk te stellen met middels deskundigen verkregen materiaal dat de verdediging effectief en onafhankelijk wenst te controleren en te toetsen op betrouwbaarheid. Als de rechtbank uit de stukken wel kan opmaken hoe Hansken functioneert en hoe de verdediging dit effectief kan controleren, verzoekt de verdediging de rechtbank dit aan de verdediging uit te leggen.
Standpunt Openbaar Ministerie
46. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat sprake is van een herhaald verzoek zonder nadere onderbouwing, zodat dit moet worden afgewezen.
Oordeel rechtbank
47. Op de verzoeken die onder D zijn herhaald heeft de rechtbank al op 1 april 2021 beslist. In hetgeen de verdediging nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding de verzoeken alsnog toe te wijzen. Het is, anders dan de verdediging kennelijk meent, niet aan de rechtbank om de verdediging uit te leggen hoe Hansken werkt. De rechtbank verwijst de verdediging voor de werking van Hansken naar de beschikbare stukken, waaronder de twee wetenschappelijke artikelen over Hansken, in het dossier.
E. Onderzoek conform vakbijlage
Standpunt verdediging
48. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen alle berichten die in het procesdossier worden gebruikt/genoemd te laten onderzoeken door de verdediging middels andere software zoals de vakbijlage Hansken adviseert en waarvan de resultaten eventueel zullen worden verzocht te voegen in het dossier.
Standpunt Openbaar Ministerie
49. Het Openbaar Ministerie heeft zich, onder verwijzing naar pagina 17 van zijn reactie van 5 maart 2021, op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. In die reactie van 5 maart 2021 heeft het de passage in de vakbijlage Hansken ‘dat resultaten die van belang zijn voor het onderzoek altijd dienen te worden gecontroleerd met andere software’ uitgelegd. Het heeft erop gewezen dat de vakbijlage controle achteraf bedoelt, namelijk bij het verbaliseren of op een andere wijze rapporteren van resultaten die van belang zijn voor het onderzoek. Het controleren van resultaten met verschillende forensische
toolsis een van de
best practicesin de forensische wereld. Tijdens de ontwikkeling van Hansken wordt de
outputvoortdurend vergeleken met handmatige interpretatie of interpretatie door een ander programma. In het specifieke geval van e-mailcommunicatie in de Ennetcom- en PGP-safe- data in Hansken zijn de onderzoeksmethodes getest tijdens de ontwikkeling met referentie-experimenten en in die fase vergeleken met handmatige interpretatie. Daarnaast is
geautomatiseerd voor alle berichten gecontroleerd of de informatie uit de e-mail-metadata
consistent is met de PGP-metadata. Vanuit deze achtergrond ligt het niet voor de hand
om alle berichten met de hand te onderzoeken of met een tweede forensische
toolte
onderzoeken. Maar als er gerede twijfel is gerezen over een specifiek e-mailbericht dan
kan nader onderzoek worden gedaan, aldus het Openbaar Ministerie.
Oordeel rechtbank
50. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie de door de verdediging aangehaalde passage uit de vakbijlage heeft uitgelegd. In het licht van die uitleg is onvoldoende onderbouwd waarom een algemeen onderzoek naar alle gebruikte berichten nodig is. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
F. Informatie verzoek registratie ontwikkeling Hansken
Standpunt verdediging
51. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen om de verdediging en de rechtbank te informeren of wordt uitgesloten dat in de registratie van de (door)ontwikkeling van Hansken en de daarbij geconstateerde
bugs, fouten of voortschrijdende inzichten, sprake is van enige ontwikkeling/constatering van
bugsof voortschrijdend inzicht dat van invloed is op de eigenschappen en inhoud van de in het dossier opgenomen Ennetcom- of PGP-safe-data en ter inzage beschikbaar gestelde dataset. Tevens is het verzoek daarbij dat het Openbaar Ministerie wordt opgedragen aan te geven of die registratie volledig is. De verdediging heeft daarbij nog gesteld dat het verzoek zich niet enkel richt op fouten in de decryptie en dus op de inhoud van de berichten, maar ook op de weergegeven informatie over een bericht zoals afzender, ontvanger, locatie, tijdstip et cetera. Het belang van dit verzoek is gelegen in de werking van Hansken als zoekmachine en als software die digitale gegevens inzichtelijk maakt/analyseert aan de hand van door het onderzoeksteam ingegeven stellingen en technische
tools. De verdediging acht het voor de controle op de betrouwbaarheid van de data en dus van het kernbewijs relevant om vast te stellen of er meer van dit soort problemen zijn ontdekt of dat kan worden uitgesloten dat deze zich hebben voorgedaan, of wellicht nog voordoen maar nog niet zijn ontdekt.
Standpunt Openbaar Ministerie
52. Het Openbaar Ministerie heeft verwezen naar de reactie van 5 maart 2021 waarin het heeft toegelicht dat de ontsleuteling van de berichten door Hansken plaatsvindt aan de hand van private sleutels en dat de berichten geheel worden ontcijferd of geheel niet. De kans dat een bericht wordt ontsleuteld met een verkeerde private sleutel een leesbare tekst oplevert, is extreem klein. Het is dan ook nagenoeg uitgesloten dat een (nieuwe)
bug, eventuele doorontwikkeling of voortschrijdend inzicht invloed zal hebben op de inhoud van de berichten. Zoals ter zitting van 12 maart 2021 al is toegelicht, zijn er op dit moment geen initiatieven om nieuwe technieken in Hansken te ontwikkelen. Dit sluit niet uit dat in de toekomst een mogelijkheid ontstaat waardoor men wel in staat zou kunnen zijn meer sporen te lezen die nu nog niet zichtbaar of leesbaar zijn. Mocht daar sprake van zijn, dan zal de dataset om die reden mogelijk ook meer resultaten kunnen bevatten.
Oordeel rechtbank
53. De rechtbank acht de vragen van de verdediging met de door het Openbaar Ministerie gegeven toelichting voldoende beantwoord en ziet daarom geen verdedigingsbelang bij toewijzing van het verzoek tot het verstrekken van de verzochte informatie. Het verzoek wordt afgewezen.
G. Horen Canadese rechter als getuige
Standpunt verdediging
54. De verdediging heeft de rechtbank naar aanleiding van de beslissingen van de rechtbank van 1 april 2021 allereerst verzocht aan te geven of de rechtbank onder 40. heeft willen zeggen dat de rechtbank de mening van het Openbaar Ministerie deelt dat door de verdediging niet gesteld zou zijn dat in strijd met de Canadese voorwaarde is gehandeld. Verder heeft de verdediging verzocht de betrokken Canadese rechter als getuige te horen omtrent diens uitleg van de betreffende voorwaarde en tevens daartoe een onafhankelijke tolk/vertaler de betrokken passage te doen hervertalen. De verdediging wijst erop dat het onderzoek in Tandem ten behoeve van Marengo verder ging dan het enkel stuiten op potentieel relevante data waarna werd verzocht om toestemming om die data te delen. Onder de vlag van het Tandem-onderzoek werd aan de hand van die berichten en PGP-adressen uitgebreid onderzoek naar identificatie van gebruikers gedaan en de resultaten van dat onderzoek vastgelegd. Dit gebruik van de data is zowel strijdig met de (Engelse) tekst van de Canadese voorwaarden als met de internationale beginselen ten aanzien van de inbreuken op de privacy die dergelijk onderzoek met zich brengen, namelijk dat deze enkel kunnen plaatsvinden op grond van een voorzienbare wettelijke procedure waarbij onder andere voorafgaand en effectief rechterlijk toezicht is geregeld. Van die strijdigheid is hier systematisch en structureel en opzettelijk overduidelijk sprake, in Tandem en daarvoor al in De Vink en ook in Marengo. De stelling van het Openbaar Ministerie, dat overduidelijk uit de overwegingen van de Canadese rechter zou blijken dat de voorwaarde slechts tot doel heeft dat derden worden beschermd tegen de toegang tot hun informatie zonder de juiste justitiële machtiging, miskent die overwegingen van de Canadese rechter, maar overigens ook de Nederlandse wet en de internationale privacy verdragen en jurisprudentie. De verdediging heeft met name nog gewezen op de overweging onder 16 waarin de Canadese rechter duidelijk maakt dat het niet de bedoeling is dat de Nederlandse autoriteiten gaan vissen in de data naar bewijs voor andere criminele activiteiten door andere personen die niet in relatie staan tot in het rechtshulpverzoek genoemde onderzoeken. De Canadese rechter acht zich verplicht om bescherming te bieden tegen dit risico. Sterker nog: hij uit meermalen zijn vrees voor juist dit gedrag van het Openbaar Ministerie waartegen deze rechter meende waarborgen in te bouwen die, zoals inmiddels blijkt, vruchteloos bleken, aldus ten slotte de verdediging.
Standpunt Openbaar Ministerie
55. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat door het onderzoek Marengo geen onderzoek is gedaan in de dataset Tandem II zonder dat daarvoor rechterlijke toestemming is verleend en heeft in dat verband verwezen naar in het dossier gevoegde stukken. Zowel de Engelse tekst als de Nederlandse vertaling van het vonnis en de
Sending Orderbieden geen steun voor het standpunt van de verdediging dat het de officieren van justitie in Tandem II niet vrijstond om informatie die zij relevant achtten voor het onderzoek Marengo na toestemming van de rechter-commissaris met het onderzoek Marengo te delen. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat zij hun ogen voor deze informatie hadden moeten sluiten, omdat zij rechtmatig toegang hadden tot deze informatie. De beperking die de Canadese rechter heeft verwoord heeft slechts tot doel dat derden beschermd worden tegen de toegang tot hun informatie zonder de juiste justitiële machtiging. Die machtiging was er in Tandem II en ook in Marengo. Daarom is er geen aanleiding om de Canadese rechter te horen, aldus het Openbaar Ministerie.
Oordeel rechtbank
56. De rechtbank wijst de verdediging er allereerst op dat de door de verdediging aangehaalde passage onder 40. in de beslissingen van 1 april 2021, te weten:
“De verdediging heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat in Marengo in strijd met de voorschriften van de Canadese rechter is gehandeld, laat staan dat dit het gevolg is van een incorrecte vertaling, aldus het Openbaar Ministerie”,geen oordeel van de rechtbank betreft maar een weergave van het standpunt van het Openbaar Ministerie.
57. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de Canadese rechter alsook het verzoek om een hervertaling af, nu onvoldoende is onderbouwd wat het belang daarbij is voor enig te nemen beslissing in het kader van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv. De stelling dat in strijd met de voorschriften van de Canadese rechter is gehandeld, kan naar voorlopig oordeel van de rechtbank ook zonder het horen van de desbetreffende rechter en zonder een hervertaling door de verdediging worden bepleit en na inhoudelijk debat worden beoordeeld door de rechtbank.
H. Verzoek tot het horen van [naam 3]
Standpunt verdediging
58. De verdediging heeft opnieuw verzocht om [naam 3] als getuige te horen. Volgens de verdediging is de rechtbank in de beslissing van 1 april 2021 niet ingegaan op het hergebruik van e-mailadressen en ook daarover wenst de verdediging de getuige te bevragen. Verder acht de verdediging de overwegingen van de rechtbank in de beslissing van 1 april 2021, dat niet voldoende onderbouwd zou zijn dat [naam 3] kan verklaren over de consequenties van de problemen die zich bij Ennetcom hebben voorgedaan voor de integriteit en betrouwbaarheid van de zich in het dossier bevindende PGP-berichten, onbegrijpelijk. De verdediging meent dat zij beide aspecten, namelijk dat [naam 3] die kennis heeft én dat technische problemen gevolgen kunnen hebben voor de bewijswaarde van de berichten, voldoende heeft toegelicht. Bij repliek heeft de verdediging bovendien nog een verklaring van [naam 4] overgelegd die uitdrukkelijk over het hergebruik van emailadressen spreekt en over het feit, dat [naam 3] ook vanuit diens functie binnen het bedrijf bij uitstek daarvan kennis draagt.
Standpunt Openbaar Ministerie
59. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een herhaald verzoek betreft dat moet worden afgewezen. Bij dupliek heeft het Openbaar Ministerie verwezen naar de reactie van 5 maart 2021 op de PGP-onderzoekswensen (onder 4.3.4) waarin het uiteen heeft gezet dat het hergebruiken van een BES-licentie, een telefoon of een simkaart niet hetzelfde is als het hergebruiken van een e-mailadres door een eerder uitgegeven e-mailadres op een later moment aan een andere klant in gebruik te geven. Het heeft daarin ook toegelicht waarom de schriftelijke verklaring van [naam 5] van 28 oktober 2019 die de verdediging als bijlage 4 bij de brief van 18 februari 2021 heeft gevoegd, niet serieus te nemen is. De schriftelijke verklaring op naam van [naam 4] die de verdediging nu heeft overgelegd maakt dat beeld niet anders. In die verklaring staat niet meer dan dat hij weet dat er e-mailadressen hergebruikt werden. Details over wat dat hergebruik dan zou inhouden (hergebruik door dezelfde klant op een andere telefoon, of hergebruik door uitgifte aan een nieuwe klant zonder akkoord oude klant?), ontbreken. Ook wordt niet duidelijk hoe [naam 4] dat dan weet. In dat verband heeft het Openbaar Ministerie er ook nog op gewezen dat [naam 4] in onderzoek De Vink op 20 november 2020 in dat onderzoek bij de rechter-commissaris als getuige is gehoord in de zaken van zijn medeverdachten [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] en dat in dat verhoor aan hem geen enkele vraag over dit onderwerp is gesteld, terwijl het verhoor ruim een jaar plaatsvond na de verklaring van [naam 5] van 28 oktober 2019 waarin [naam 5] het hergebruik van e-mailadressen heeft genoemd.
Oordeel rechtbank
60. De rechtbank stelt vast dat de verdediging een herhaald verzoek heeft gedaan met dezelfde argumentatie, zij het dat ter verdere ondersteuning van de stelling dat sprake was van het (her)gebruik van e-mailadressen, nu een verklaring van [naam 4] is overgelegd. De rechtbank ziet hierin echter ook nu niet het belang van de verdediging om [naam 3] als getuige te horen. Het herhaalde verzoek is daarmee onvoldoende onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
Nog geen beslissing
61. De verdediging heeft bij repliek van 26 april 2021 – naar aanleiding van de reactie van het Openbaar Ministerie van 15 april 2021 met bijlagen onder 3 en bijlage 2 en onder 4.1 en bijlage 3 – nog aanvullende (PGP-gerelateerde) verzoeken gedaan, waarop het Openbaar Ministerie nog niet heeft gereageerd. Hierop zal de rechtbank dan ook nog niet beslissen.
Verzoeken ten aanzien van [naam 8]
Standpunt verdediging
62. De verdediging van verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] heeft in de schriftelijke termijn van 1 april 2021 verzocht om de tolk die aanwezig was bij het verhoor van [naam 8] alsnog als getuige ter zitting op te roepen. Tevens is aan het Openbaar Ministerie verzocht mee te delen of het naar aanleiding van de brieven van [naam 8] en de door zijn zuster geposte Facebookverslagen en rapporten ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Marokko tot op heden enigerlei onderzoek naar de bejegening van [naam 8] heeft verricht, bijvoorbeeld via de consul in Marokko en de resultaten daarvan aan de verdediging te verstrekken ter eventuele voeging in het dossier. Ter onderbouwing van dit verzoek is aangevoerd, samengevat, dat de gang van zaken tijdens het verhoor van [naam 8] aan de hand van de verhoren van de inmiddels gehoorde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet eenduidig en volledig kan worden gereconstrueerd. Ook een deel van de communicatie kon niet worden vertaald door de tolk.
63. De verdediging van verdachte [verdachte 6] heeft zich bij dit verzoek aangesloten en bij repliek de verzoeken namens verdachte [verdachte 6] nader onderbouwd. De verdediging wil onderzoek doen naar de schendingen van de artikelen 3 en 6 EVRM, omdat de verdediging meent dat door middel van ongeoorloofde druk, vernedering en onmenselijke behandeling een belastende verklaring tot stand is gekomen. Omdat [naam 8] zelf niet kan worden gehoord door de verdediging en zijn verklaring in zaaksdossier Zeilboot
sole and decisiveis, moeten op grond van jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) voldoende zogenoemde
counterbalancingfactoren worden geboden. Het horen van de tolk is de enige
counterbalancingfactor, omdat uit het verhoor van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat – in tegenstelling tot het verslag van het verhoor – [naam 8] blijkbaar vanaf het begin wel degelijk gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht, maar na meerdere keren te hebben gehuild en met stemverheffing te zijn toegesproken pas is gaan verklaren. Uit de verhoren van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] volgt dat het gehele verhoor in het Marokkaans is gevoerd, het verhoor zeer snel ging en de tolk niet alles heeft kunnen volgen. De enige die mogelijk kan vertellen wat er tegen [naam 8] is gezegd en wat [naam 8] zelf heeft gezegd is de tolk, nu [verbalisant 2] en [verbalisant 1] geen Arabisch spreken en dus over het schakelmoment tussen zwijgen en verklaren niets kunnen zeggen. Wat de Marokkaanse verbalisanten [naam 8] dus hebben verteld waardoor hij is gaan verklaren kan enkel door de tolk worden gereproduceerd. Ook het niet verlenen van de cautie kan mogelijke gevolgen hebben voor de bruikbaarheid van zijn verklaring net als het geen bijstand krijgen van een advocaat tijdens zijn verhoor, nu [naam 8] als verdachte is gehoord. [naam 8] zelf stelt in zijn brieven dat hij daar om heeft gevraagd maar dat hem dit werd geweigerd. Als hij dat gevraagd heeft kan ook in dat geval alleen de tolk dit reproduceren nu het verhoor in het Arabisch is verlopen, aldus ten slotte de verdediging.
Standpunt Openbaar Ministerie
64. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld, samengevat, dat het verzoek tot het horen van de tolk moet worden afgewezen. Er is al veel onderzoek gedaan naar de omstandigheden waaronder [naam 8] in Marokko is gehoord. De beide verbalisanten die daarbij aanwezig waren hebben afzonderlijk van elkaar een verslag gemaakt en zijn beiden verhoord bij de rechter-commissaris waar de verdediging hen heeft kunnen ondervragen. Uit de verhoren blijkt dat er geen enkele aanwijzing is dat [naam 8] onder druk is gezet of zou zijn mishandeld. Over de vraag of onderzoek is gedaan naar de bejegening van [naam 8] in Marokko en over het verzoek de resultaten daarvan toe te voegen aan het dossier stelt het Openbaar Ministerie dat daarvoor in Marengo geen aanleiding is omdat [naam 8] geen verdachte in Marengo is. Ten overvloede geldt dat dit soort informatie van een getuige privacygevoelige informatie betreft die zich niet leent voor voeging in dossiers van derden.
65. Bij dupliek heeft het Openbaar Ministerie allereerst opgemerkt dat de repliek alleen is gedaan in zaak van verdachte [verdachte 6] en dat het, gezien de aard van de verzoeken, ervan uitgaat dat de verzoeken alleen betrekking hebben op verdachten [verdachte 6] en [verdachte 3] . Voor zover ze ook betrekking hebben op de andere verdachten namens wie de verzoeken oorspronkelijk zijn ingediend, verzoekt het Openbaar Ministerie de dupliek ook aan te merken als mede in die zaken te zijn ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft bij dupliek geschreven dat het de argumenten van de verdediging niet onderschrijft. Daarbij heeft het onder meer gesteld dat het meest belastende deel van het verhoor van [naam 8] (over de opdracht van verdachte [verdachte 3] ) in het Nederlands is verklaard, dat uit de verhoren van de verbalisanten niet blijkt dat essentiële delen van het verhoor niet zouden zijn vertaald, dat uit die verhoren volgt dat de emotie bij [naam 8] een wezenlijk andere was dan zoals de verdediging die schetst, namelijk dat [naam 8] verschrikkelijk bang was dat zijn familie iets zou worden aangedaan en voorts dat [naam 8] wel degelijk de cautie is gegeven. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens gepersisteerd bij het standpunt dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
Oordeel rechtbank
66. De rechtbank gaat ervan uit dat de verzoeken zijn gedaan door de verdediging namens de bovengenoemde verdachten. De rechtbank beschouwt de dupliek dan ook, zoals verzocht, tevens gedaan in de zaken van verdachten [verdachte 4] en [verdachte 5] , ook al komt het ook de rechtbank voor dat de verzoeken voornamelijk relevant zijn in de zaken van verdachten [verdachte 6] en [verdachte 3] .
67. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie inhoudelijk antwoord heeft gegeven op de vragen van de verdediging aan het Openbaar Ministerie over verricht onderzoek naar de bejegening van [naam 8] in Marokko. Op dit punt hoeft dan ook geen beslissing te volgen.
68. Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de tolk overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals de rechtbank in de beslissing op onderzoekswensen van 17 november 2020 [5] al heeft geoordeeld zijn de verklaringen die getuige [naam 8] op 21 en 22 maart 2018 in Marokko heeft afgelegd zeer belastend voor verschillende verdachten en heeft de verdediging [naam 8] tot op heden niet als getuige kunnen ondervragen. Bij die beslissing heeft de rechtbank ook geoordeeld dat er aanleiding is (enig) nader onderzoek te doen naar de omstandigheden van deze verhoren, omdat de bruikbaarheid van het bewijs kan wegvallen als bij de verkrijging daarvan sprake was van foltering of van onmenselijke of vernederende
behandeling, vgl. EHRM 5 november 2020, 31454/10 ( [partij] tegen Polen). De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de bij die verhoren aanwezige Nederlandse verbalisanten gehoord worden door de rechter-commissaris. Deze verbalisanten zijn inmiddels bij de rechter-commissaris gehoord.
69. Bij de beoordeling van de vraag of thans ook aanleiding bestaat om de bij de verhoren van 21 en 22 maart 2018 aanwezige tolk uit Nederland te horen merkt de rechtbank allereerst het volgende op. Uit de door de verdediging overgelegde twee handgeschreven brieven van een persoon die zich [naam 8] noemt lijkt nog niet zonder meer te volgen dat de daarin door die persoon beschreven bejegening heeft plaatsgevonden tijdens (een van) de verhoren van 21 en 22 maart 2018. De eerste van die twee brieven begint namelijk met de zinsnede: “Ik, [naam 8] , verklaar: de tweede keer dat recherche uit NLD kwam. (…)”. De tweede handgeschreven brief bevat geen referentie naar een specifiek verhoor. Inmiddels is bekend dat Nederlandse politieambtenaren in maart 2018 en in oktober 2018 in Marokko zijn geweest voor verhoor van [naam 8] . De in die brieven beschreven bejegening lijkt dan ook betrekking te hebben op het latere verhoor van [naam 8] in Marokko in oktober 2018 met betrekking tot zaaksdossier Ster. Dat was immers de tweede keer dat Nederlandse agenten in Marokko waren voor verhoor van [naam 8] . Het verhoor van oktober 2018 heeft plaatsgevonden in het kader van een rechtshulpverzoek waarvan de resultaten (nog) niet beschikbaar zijn gekomen.
70. Omdat het niet mogelijk is om [naam 8] te horen, kan hij ook hierover geen opheldering geven. De rechtbank moet er daarom rekening mee houden dat de inhoud van de brieven mogelijk wel op de verhoren van 21 en 22 maart 2018 betrekking heeft. Daarom acht de rechtbank het in het kader van het bieden van compenserende maatregelen voor het niet kunnen horen van getuige [naam 8] geboden dat thans ook de bij die verhoren aanwezige tolk die met de Nederlandse delegatie is meegekomen wordt gehoord door de rechter-commissaris. Het onderwerp van dat verhoor dient te zijn de (verbale) bejegening van [naam 8] in de Arabische taal door de Marokkaanse verhoorders tijdens de verhoren van 21 en 22 maart 2018, onder andere ten aanzien van het door de verdediging beschreven ‘kantelpunt’ – wat daar verder ook van zij – waarop [naam 8] zou zijn gekomen van zwijgen tot (belastend) verklaren. De rechtbank realiseert zich daarbij dat de positie van een tolk kwetsbaar kan zijn en dat het denkbaar is dat het op een normale wijze gehoord worden als getuige door de rechter-commissaris ertoe kan leiden dat hij overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep wordt belemmerd. De rechtbank vertrouwt erop dat de rechter-commissaris in dat geval in het belang van de getuige de noodzakelijke (veiligheids-)maatregelen voor het verhoor van deze getuige zal nemen, een en ander overeenkomstig artikel 190, derde lid, Sv. In zoverre wordt het verzoek toegewezen.

In de zaken van verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5]

Verzoeken naar aanleiding van verhoor [verdachte 10/kroongetuige] ter zitting van 9 april 2021
71. De verdediging heeft een reeks verzoeken gedaan met betrekking tot – kort gezegd – het mapje met PGP-berichten waarover [verdachte 10/kroongetuige] heeft verklaard, waaronder het horen van de TBG-officier van justitie over dit onderwerp. Het Openbaar Ministerie heeft op deze verzoeken inhoudelijk gereageerd en daarbij tevens (in bijlage) drie bestanden overgelegd die ook al eerder per e-mail aan procespartijen en de rechtbank waren gezonden. De rechtbank is van oordeel dat met deze inhoudelijke reactie voldoende tegemoet is gekomen aan deze verzoeken. Voor zover de verdediging deze verzoeken heeft gehandhaafd, worden deze daarom afgewezen.

Verzoeken ten aanzien van het verificatiejournaal

72. De verdediging heeft in de schriftelijke termijn van 1 april 2021 (opnieuw) verzocht het zogenoemde verificatiejournaal aan de verdediging te verstrekken ter eventuele voeging in het dossier. Het Openbaar Ministerie heeft hierop inhoudelijk gereageerd, namelijk – kort gezegd – dat dit journaal naar aanleiding van de beslissing van de rechtbank van 29 januari 2021 ter inzage aan de verdediging wordt verstrekt op een door het Openbaar Ministerie te bepalen wijze, namelijk door middel van inzage op een laptop op het politiebureau. De rechtbank gaat ervan uit dat hierover dan ook nu geen beslissing meer wordt gevraagd.

In de zaak van verdachte [verdachte 3]

73. De rechtbank zal in het navolgende de door de verdediging gehanteerde kopjes aanhouden. In de pleitaantekeningen van de verdediging staat dat onderstaande verzoeken eveneens betrekking hebben op verdachten [verdachte 4] en [verdachte 5] , maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de onderstaande onderwerpen slechts verdachte [verdachte 3] betreffen.
Inzake (565 Sv en Marengo) BOB-stukken
Standpunt verdediging
74. De verdediging heeft verzocht (de rechtbank begrijpt: het Openbaar Ministerie op te dragen) – samengevat – alle vorderingen en toestemmingen van de ingezette (artikel 565 Sv en Marengo) BOB-middelen op digitaal toegankelijke wijze aan de verdediging ter beschikking te stellen door verstrekking op een gegevensdrager, ter eventuele voeging in het dossier.
75. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat zij getracht heeft de digitale bestanden in te zien en met pen en papier aantekeningen te maken (zonder de mogelijkheid van raadpleging van het dossier of de cliënt), hetgeen ondoenlijk was. Voorts maakt de verdediging bezwaar tegen de permanente onthouding van een grote hoeveelheid van deze BOB-stukken. De omstandigheid dat die BOB-middelen voor andere onderzoeken van belang zouden zijn en mogelijk nimmer openbaar zouden kunnen worden, onderbouwt de disproportionaliteit van de inzet van die middelen en de noodzaak van controle van de resultaten daarvan. De verdediging stelt daarbij dat het Openbaar Ministerie bij de inzet van opsporingsmiddelen in strijd met wetgeving en jurisprudentie wenst te handelen en dat daarbij sprake is van omzeiling van rechterlijk toezicht en soevereiniteit. Het Openbaar Ministerie merkt deze BOB-stukken ten onrechte niet als processtukken aan en de stelling dat de door de rechter-commissaris onthouden stukken niet ontlastend zouden zijn is onbegrijpelijk, nu dit oordeel toekomt aan de verdediging en de rechtbank. De onthouding van het overgrote deel van de stukken wegens opsporingsbelangen is onbegrijpelijk, nu het vermeende doel, de aanhouding van cliënt, al was bereikt, aldus steeds de verdediging.
Standpunt Openbaar Ministerie
76. Volgens het Openbaar Ministerie dient het verzoek om verstrekking (op een gegevensdrager) van alle artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken te worden afgewezen. De verdediging heeft geen ongeclausuleerd recht om de gebruikte opsporingsmethoden en verkregen onderzoeksresultaten te controleren. De verdediging heeft recht op toegang tot het procesdossier en het recht om bewijs effectief te kunnen betwisten. De artikel 565 Sv (oud) BOB-middelen zijn ingezet met het oog op het achterhalen van de verblijfplaats van verdachte [verdachte 3] en niet met het oog op de waarheidsvinding. Deze BOB-middelen en de daaruit verkregen resultaten zijn geen opsporingsmiddelen in de zin van artikel 6 EVRM, zodat een verzoek om inzage of verstrekking van die stukken niet op dat artikel gebaseerd kan worden. Dat recht volgt ook niet uit artikel 7 van de EU richtlijn 2012/13/EU. Bij dergelijke verzoeken moet sprake zijn van enige relevantie in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv, maar de verdediging maakt die niet concreet. De machtiging permanente onthouding van de rechter-commissaris verzet zich tegen verstrekking van het gedeelte van de artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken dat thans is onthouden. De verdediging heeft onvoldoende aangevoerd dat dit anders maakt. Er wordt slechts verwezen naar artikel 6 EVRM en het recht op verstrekking van processtukken. Ten aanzien van de artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken waarin reeds inzage is gegeven is geen reden om van de huidige wijze van inzage af te wijken. De verdediging voert hier niet iets voor aan. Het Openbaar Ministerie zal wel de index van de artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken aan de verdediging verstrekken.
Oordeel rechtbank
77. De rechtbank heeft naar aanleiding van verzoeken met betrekking tot de ‘Dubai-observatie’ in haar beslissing van 29 september 2020 overwogen dat het Openbaar Ministerie bij de inzet van BOB-middelen en bij opsporing in bredere zin – of dit nu in het kader van artikel 6:1:7 Sv (artikel 565 (oud) Sv) gebeurt of in het vooronderzoek – altijd dient te blijven binnen de grenzen van het recht, waaronder de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts heeft de rechtbank toen beslist dat de verdediging van [verdachte 3] de mogelijkheid diende te krijgen inzage te hebben in de artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken. De achtergrond van die beslissing is dat de verdediging daarmee de mogelijkheid krijgt om te kunnen controleren of bij de zoektocht naar verdachte [verdachte 3] binnen de hiervoor genoemde grenzen is gebleven. Uit de onthoudingsbeslissing van de rechter-commissaris en het verzoek van de verdediging leidt de rechtbank af dat er naast de artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken ook inzage is verleend (en deels is onthouden) in Marengo BOB-stukken in de zaak van verdachte [verdachte 3] . Voor de leesbaarheid zal de rechtbank in het navolgende al deze stukken aanduiden met ‘de 565 Sv (oud) BOB-stukken’.
78. De 565 Sv (oud) BOB-stukken zijn op dit moment geen processtukken. De algemene stelling van de verdediging dat dit anders zou moeten zijn, kan de rechtbank niet volgen.
79. Op de voet van het bepaalde in artikel 149a Sv is de officier van justitie primair verantwoordelijk voor de samenstelling van het procesdossier. De verdediging heeft zoals gezegd na de beslissing van de rechtbank van 29 september 2020 wel recht op inzage. Deze stelt de verdediging in staat te beoordelen of er specifieke stukken zijn die zij toegevoegd zou willen zien aan de processtukken, omdat ze van belang zouden zijn voor de beantwoording van de vragen genoemd in de artikelen 348 en 350 Sv. De wet schrijft echter niet voor dat ten behoeve van deze beoordeling aan de verdachte en zijn advocaat een afschrift zou moeten worden verstrekt van de 565 Sv (oud) BOB-stukken. De officier van justitie heeft, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 6 van het Besluit processtukken in strafzaken, een centrale rol als het gaat om de voorwaarden waaronder inzage in niet tot de processtukken horende stukken kan plaatsvinden. Dat de huidige wijze van inzage niet voldoet is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank begrijpt op zichzelf dat het tijd kost om zonder enige voorinformatie een grote hoeveelheid (digitale) informatie op een politiebureau te bekijken, maar met de toegezegde verstrekking aan de verdediging van een index wordt hieraan tegemoet gekomen. Het verzoek om digitale verstrekking van de 565 Sv (oud) BOB-stukken aan de verdediging wordt afgewezen.
80. Het verzoek van de verdediging om de verstrekking dan wel inzage uit te breiden met de stukken die op vordering van de officier van justitie permanent zijn onthouden door de rechter-commissaris wordt ook afgewezen. De rechters-commissaris hebben in hun beslissing van 18 december 2020 aangegeven dat kennisneming van die stukken moet worden geweigerd, omdat dit onverenigbaar is met een van de in artikel 187d, eerste lid, Sv genoemde belangen. Daarbij worden een zwaarwegend opsporingsbelang en het belang om opsporingsmethoden, strategieën en of technieken aan de openbaarheid te onttrekken concreet genoemd. Het verzoek van de verdediging is op niet veel meer gebaseerd dan de algemene, naar het oordeel van de rechtbank onjuiste, stelling dat deze stukken ten onrechte niet als processtukken zijn aangemerkt. Daarmee is het verzoek onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om te veronderstellen dat de beslissing van de rechters-commissaris onjuist zou zijn of op onjuiste gronden zou zijn genomen. In zijn algemeenheid is het begrijpelijk dat door het Openbaar Ministerie bij een zoektocht naar iemand die ervan wordt verdacht leiding te hebben gegeven aan een organisatie die betrokken is bij een groot aantal liquidaties, naar alle toegestane middelen wordt gegrepen, en er dus veel BOB-middelen worden ingezet op mensen in de (vermoede) omgeving van deze verdachte. Ook is niet onbegrijpelijk dat daar veel informatie uitkomt die niets met het doel van de inzet van de BOB-middelen te maken heeft, te weten het vinden van de verdachte. Aldus verkregen informatie kan mogelijk wel strafrechtelijk relevant zijn en kan informatie bevatten over opsporingsmethoden, strategieën en of technieken. De overweging ten overvloede van de rechters-commissaris dat de onthouden stukken voor geen van de 17 Marengo-verdachten ontlastend materiaal bevatten of gegevens van, over of met betrekking tot enige advocaat, al dan niet werkzaam binnen Marengo, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk, maar daarentegen nuttig. Daarmee geven de rechters-commissaris immers enig zicht op hun belangenafweging, nu bij voor enige verdachte ontlastend materiaal dat gegeven mogelijk tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden voor dat specifieke materiaal. En dat geen advocaat in de onthouden stukken voorkomt is een nuttige toevoeging in het licht van de aanleiding van de inzage, namelijk de ‘Dubai-observatie’.
Resultaten van de ingezette middelen
81. De verdediging heeft naar aanleiding van haar inzage in de 565 Sv (oud) BOB-stukken over een aantal concrete onderwerpen verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een groot aantal vragen te beantwoorden en/of nadere stukken te doen verstrekken. Het betreft de onderwerpen “Routergegevens betreffende familielid cliënt opvragen”, “FBI”, “Spotify”, “Google/Microsoft”, “SKY-telefoons”, “de netwerkmeting rond mijn advocatenkantoor in het centrum van Rotterdam en een vermeende “dodenlijst” [naam dodenlijst] ”.
82. De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie in de schriftelijke reactie van 13 april 2021 een toelichting heeft gegeven op al deze onderwerpen. Het betreft – kennelijk, de rechtbank kent deze stukken niet – telkens situaties waarbij BOB-middelen zijn ingezet om de verblijfplaats van verdachte [verdachte 3] vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging het belang bij verstrekking van nadere stukken respectievelijk de beantwoording van nadere vragen over deze onderwerpen – alles in het licht van de in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te beantwoorden vragen – onvoldoende onderbouwd. Dit leidt tot afwijzing van de verzoeken.
Inzake processen-verbaal informatie gedeeld met Dubai
83. Naar aanleiding van het proces-verbaal van 22 februari 2021 betreffende de “Informatiedeling Verenigde Arabische Emiraten met betrekking tot [verdachte 3] ” (PD [verdachte 3] , pagina 1447 en verder) en het proces-verbaal van 25 januari 2021 betreffende “bevindingen met betrekking werkbezoek Dubai” (PD [verdachte 3] , pagina 1439 en verder) heeft de verdediging verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een groot aantal vragen te doen beantwoorden en nadere stukken te doen verstrekken.
84. De rechtbank constateert dat het grootste deel van de vragen dan wel verzoeken over deze processen-verbaal uitgaan van de vooronderstelling bij de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet het achterste van zijn tong laat zien, met name ten aanzien van de informatie die met de autoriteiten van Dubai gedeeld zou zijn over de vermeende connectie van verdachte [verdachte 3] met Iran. Dat deze vooronderstelling juist is – en het Openbaar Ministerie dus bewust informatie hieromtrent zou achterhouden – acht de rechtbank voorshands onvoldoende onderbouwd. Vooralsnog acht de rechtbank deze processen-verbaal voldoende gedetailleerd en is het belang bij de verzoeken om nadere stukken respectievelijk bij de beantwoording van nadere vragen in aanvullende processen-verbaal – alles in het licht van het bepaalde in de artikelen 348 en 350 Sv – onvoldoende onderbouwd.
85. De rechtbank constateert dat een groot deel van de vragen die kennelijk leven bij de verdediging gaat over de keuzes die door de Nederlandse autoriteiten gemaakt zijn bij samenwerking met de Verenigde Arabische Emiraten. De rechtbank begrijpt op zichzelf dat de verdediging daarover en over de praktische kant van die samenwerking vragen heeft. Uit het procesdossier maakt de rechtbank op dat de toenmalige
liaison officerin Dubai daarbij een centrale rol heeft vervuld.
86. De rechtbank vindt het daarom in de rede liggen dat deze
liaison officerop enig moment door de rechter-commissaris als getuige zal worden gehoord over deze onderwerpen in de zaak van verdachte [verdachte 3] . Daarnaast ligt het in de rede dat deze getuige op enig (en wellicht een ander) moment in alle zaken wordt gehoord omtrent het onderwerp ‘Dubai-observatie’. De rechtbank stelt zich voor om hieromtrent op de komende regiezitting van 29 (en/of 30) juni 2021 met de procespartijen van gedachten te wisselen.
Inzake (trauma)arts
87. Op verzoek van de verdediging zal de rechtbank nog niet op dit onderdeel beslissen.
Inzake vliegtuig
88. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen nadere stukken te doen verstrekken die betrekking hebben op de vlucht van verdachte [verdachte 3] naar Nederland, en met name op het vliegtuig dat daarbij gebruikt is. De verzoeken van de verdediging gaan uit van de vooronderstelling dat het Openbaar Ministerie – in strijd met de waarheid – volhoudt dat men eerst op 16 december 2019 op de hoogte kwam van de aanhouding van verdachte [verdachte 3] , dat dit een verrassing was, dat er vóór zijn aanhouding geen Nederlanders in Dubai waren in verband daarmee en dat men met een lijnvliegtuig op het internationale vliegveld aankwam.
89. De rechtbank constateert dat de verdediging weliswaar uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de bewegingen van het vliegtuig dat voor het ophalen van verdachte [verdachte 3] gebruikt is voor het richting Dubai vloog, maar dat dat eigen onderzoek niet leidt tot de hierboven genoemde conclusies van de verdediging (en dus tot de vaststelling dat de verslaglegging tot op heden van de zijde van het Openbaar Ministerie onjuist en/of onvolledig zou zijn). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie voorshands voldoende informatie verstrekt over de vliegreis van Dubai naar Nederland. Dit leidt tot afwijzing van de verzoeken.
90. Het eveneens onder dit kopje geformuleerde verzoek om het Openbaar Ministerie op te dragen aan te geven of Marokko (ondanks eerdere ontkenningen) wel degelijk een rol heeft gespeeld bij de opsporing, arrestatie, bejegening en overbrenging van verdachte [verdachte 3] is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De stelling van de verdediging dat dit volgt uit het gegeven dat met de autoriteiten van de VAE is gesproken over een verdenking tegen [verdachte 3] in Marokko, kan de rechtbank niet volgen. Ook dit verzoek wordt afgewezen.
Verzoeken naar aanleiding van bericht op Crimesite d.d. 14 april 2021 inzake NCTV
91. Naar aanleiding van bovengenoemde publicatie op Crimesite heeft de verdediging verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen toe te lichten of en zo ja in welke zin de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (hierna: de NCTV) in het onderzoek ten aanzien van verdachte [verdachte 3] is ingezet en wat de resultaten daarvan zijn.
92. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat daarvan geen sprake is en met stukken onderbouwd dat een medewerker van de NCTV van 16 tot 18 december 2019 te Dubai heeft deelgenomen aan
ICAO Working Group.
93. De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie de suggestie van de verdediging dat een medewerker of medewerkers van de NCTV voor de aanhouding van verdachte [verdachte 3] reeds in Dubai was/waren vanwege een op handen zijnde aanhouding van verdachte [verdachte 3] heeft weersproken en daartoe een stuk van de zijde van de NCTV heeft ingebracht. De rechtbank acht de vragen van de verdediging daarmee afdoende beantwoord. De verzoeken worden daarom afgewezen.

Losse verzoeken

94. Tijdens de openbare behandeling ter zitting van 16 april 2021 is nog een aantal losse verzoeken gedaan. Het Openbaar Ministerie heeft verzocht om de persoon wiens naam door de kroongetuige op een aan de rechtbank overhandigd briefje is geschreven, als getuige te (doen) horen bij de rechter-commissaris. De verdediging van verdachte [verdachte 10/kroongetuige] heeft daarnaast gevraagd om een aanvullend proces-verbaal, nu de handleiding verwerking geheimhoudersinformatie met betrekking tot de iPhone niet correct lijkt te zijn gevolgd. Voorts heeft de verdediging van verdachte [verdachte 10/kroongetuige] gevraagd wanneer verdachte [verdachte 1] als getuige gehoord zal worden. In een e-mailbericht van 22 april 2021 aan de procespartijen heeft de rechtbank hen inmiddels laten weten dat dit allemaal onderwerpen betreft waarover het debat onvoldoende is gevoerd en welke desgewenst (wederom) op de regiezitting van 29 (en 30) juni 2021 aan de orde kunnen komen. De rechtbank zal hierop nu dan ook geen beslissing nemen.