In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek van een verdachte, geboren in 1995, die in verband met een strafzaak om schadevergoeding vroeg. De verdachte was op 11 augustus 2020 aangehouden op verdenking van diefstal van een auto en had gedurende zijn inverzekeringstelling schade geleden. Het verzoekschrift voor schadevergoeding werd op 6 januari 2022 ingediend, na het seponeren van de strafzaak op 4 januari 2022 door het Openbaar Ministerie, met een beleidssepot vanwege recente bestraffing. De rechtbank heeft de verzoeker en de officier van justitie gehoord in een openbare raadkamer. De officier van justitie verzet zich tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat de verdachte zelf bijgedragen heeft aan de schade door geen medewerking te verlenen aan het politieonderzoek. De raadsman van de verdachte voerde aan dat zijn cliënt onschuldig is en dat de rechtbank geen oordeel mag vellen over de schuld in deze procedure, in strijd met de onschuldpresumptie. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht heeft op schadevergoeding, omdat de zaak was geseponeerd en de verzoeker tijdig had verzocht. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 260,00 voor de schade door inverzekeringstelling en € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. Tevens werd bepaald dat deze bedragen verrekend zouden worden met een openstaande schuld aan de Staat van de verzoeker, tot een totaal van € 940,00. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker.