ECLI:NL:RBAMS:2022:1920

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
RK 22/114
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na beleidssepot in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek van een verdachte, geboren in 1995, die in verband met een strafzaak om schadevergoeding vroeg. De verdachte was op 11 augustus 2020 aangehouden op verdenking van diefstal van een auto en had gedurende zijn inverzekeringstelling schade geleden. Het verzoekschrift voor schadevergoeding werd op 6 januari 2022 ingediend, na het seponeren van de strafzaak op 4 januari 2022 door het Openbaar Ministerie, met een beleidssepot vanwege recente bestraffing. De rechtbank heeft de verzoeker en de officier van justitie gehoord in een openbare raadkamer. De officier van justitie verzet zich tegen de toekenning van de schadevergoeding, stellende dat de verdachte zelf bijgedragen heeft aan de schade door geen medewerking te verlenen aan het politieonderzoek. De raadsman van de verdachte voerde aan dat zijn cliënt onschuldig is en dat de rechtbank geen oordeel mag vellen over de schuld in deze procedure, in strijd met de onschuldpresumptie. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht heeft op schadevergoeding, omdat de zaak was geseponeerd en de verzoeker tijdig had verzocht. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 260,00 voor de schade door inverzekeringstelling en € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. Tevens werd bepaald dat deze bedragen verrekend zouden worden met een openstaande schuld aan de Staat van de verzoeker, tot een totaal van € 940,00. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als de verzoeker.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/206567-20
RK: 22/114
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel,
Verrijn Stuartweg 1, 1112 AW Diemen,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 6 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 1 maart 2022 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 31 maart 2022 de gemachtigde raadsman van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 260,00 voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie (OM), verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaard schadevergoeding.
Verzoeker wordt verdacht van diefstal in vereniging van een personenauto te Amsterdam. Op camerabeelden is te zien dat hij in de gestolen auto rijdt. Verzoeker beroept zich op zijn zwijgrecht tijdens het verhoor door de politie voor zover de vragen betrekking hebben op de ontstane verdenking van de autodiefstal. Het eerste verhoor vond plaats op 11 augustus 2020 en het tweede verhoor op 12 augustus 2020. Door bij herhaling geen medewerking te verlenen aan het politieonderzoek heeft verzoeker zelf bijgedragen aan het ontstaan en vergroten van de schade waarvan hij in deze procedure om vergoeding verzoekt. Door zijn proceshouding is het niet billijk om de gevraagde kosten te vergoeden. Het is een goed recht van verzoeker om geen openheid van zaken te geven, maar de consequenties hiervan, te weten het niet toewijzen van dit verzoek om schadevergoeding, komen dan voor zijn rekening. De zaak is geseponeerd met een beleidssepot 51 (recente bestraffing) op 4 januari 2022. Door te seponeren met een beleidssepot is rekening gehouden met de persoonlijke belangen van verdachte. Het OM is van oordeel dat verzoeker in belangrijke mate het ontstaan en het voortduren van de verdenking aan zichzelf te wijten heeft gehad. De schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering dient dan ook voor zijn rekening en risico te blijven. In het geval het verzoek wordt toegewezen dient verrekening plaats te vinden op grond van artikel 534 lid 3 Sv.

Het standpunt van de raadsman van verzoeker

In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het OM, kort samengevat, aangevoerd dat verzoeker van mening is dat hij onschuldig is. Hij ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan heling. Hij is aangehouden in een auto zonder de sleutel, zodat er absoluut onvoldoende bewijs is voor wetenschap en beschikkingsmacht. De raadsman heeft de rechtbank gewezen op vaste rechtspraak dat in deze procedure niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker. Dat is gelet op de volgende uitspraken in strijd met de onschuldpresumptie: Rechtbank Amsterdam 23 april 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:2271); Rechtbank Amsterdam 12 november 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5738); Rechtbank Amsterdam 8 maart 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1448). De raadsman verzet zich niet tegen verrekening van de vergoeding van € 260,00, maar wel tegen de verrekening van de vergoeding van rechtsbijstand van € 680,00.

De beoordeling

Verzoeker is op 11 augustus 2020 buiten heterdaad aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van overtreding van artikel 310, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal auto 31 oktober 2018, heling auto 30 oktober 2018). Na zijn tweede verhoor op 12 augustus 2020 is de verdachte heengezonden.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker wegens een recente bestraffing onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 4 januari 2022 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 4 januari 2022 onvoorwaardelijk geseponeerd met een beleidssepot (code 51, recente bestraffing). Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 Sv en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank vindt met de raadsman en de officier van justitie dat bij de beoordeling of er gronden van billijkheid zijn, moet worden gekeken naar de inhoud van het dossier en de proceshouding van de verdachte. De raadsman heeft de rechtbank in dit verband gewezen op de jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam.
De rechtbank is van oordeel dat uit de jurisprudentie van het EHRM kan worden afgeleid dat in deze procedure niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie. Verzoeker heeft het feit in deze zaak ontkend en zich verder op zijn zwijgrecht beroepen. De raadsman heeft aangegeven dat verzoeker de verdenking betwist. Dit standpunt had hij op zitting kunnen onderbouwen, welk recht de verdediging is ontnomen nu de zaak is geseponeerd. Gelet hierop vindt de rechtbank dat bij deze stand van zaken niet kan worden geconcludeerd dat de kosten van de inverzekeringstelling niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank acht dan ook gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Verzoeker heeft in totaal 2 dagen op een politiebureau doorgebracht. De rechtbank kent een standaardvergoeding toe van € 130,00 per dag die op het politiebureau is doorgebracht.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
Ten aanzien van het verrekenen ex artikel 534 lid 3 Sv
Indien de rechter naar aanleiding van een verzoek ex artikel 533 Sv beslist tot het toekennen van (schade)vergoeding, wordt op grond van artikel 534 lid 3 Sv, het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is indien die nog niet door hem zijn voldaan.
Uit gegevens van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) blijkt dat verzoeker op grond van een jegens hem uitgesproken, onherroepelijk geworden vonnis (13-680353-16) verplicht is € 21.977,15 aan de Staat te betalen.
De rechtbank zal het toegekende bedrag dan ook verrekenen met de door de verzoeker aan de Staat verschuldigde geldsom, nu voornoemde verrekening op grond van artikel 534 lid 3 Sv een verplichting is. Ten aanzien van de forfaitaire vergoeding die wordt toegekend ter zake van de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift geldt dat deze niet van de verrekening is uitgesloten, nu dat noch uit de tekst van de wet, noch uit de wetgeschiedenis blijkt (Hof Amsterdam 14 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4138).
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 260,00 voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Ten aanzien van de verrekening ex artikel 534 lid 3 Sv:
De (schade)vergoedingsbedragen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker de Staat nog moet betalen met dien verstande dat aan de Staat in de persoon van het CJIB € 940,00 zal worden uitgekeerd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.M. Troost, rechter,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 940,00 op IBAN, [nummer] (Schadevergoedingsmaatregel) ten name van
Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwardenonder vermelding van CJIB-nummer 4052 5426 0025 2966.
Aldus gedaan op 31 maart 2022
door mr. R.M. Troost, rechter.