ECLI:NL:RBAMS:2022:1608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
13-845061-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens gewoontewitwassen van zeilschepen en contante geldbedragen

Op 31 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een 56-jarige man veroordeeld voor gewoontewitwassen van een zeilschip en contante geldbedragen. De verdachte had in 2017 contante bedragen op zijn rekening gestort en een zeilschip gekocht, waarvan de rechtbank oordeelde dat het geld van misdrijf afkomstig was. Ondanks dat de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden, werd er een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd vanwege persoonlijke omstandigheden van de verdachte en overschrijding van de redelijke termijn. Beide in beslag genomen zeilschepen werden verbeurd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een ander zeilschip en een contant geldbedrag, met een totale waarde van 1.375.000 Deense kronen. De verdachte had geen verifieerbare verklaring voor de herkomst van het geld en de rechtbank concludeerde dat hij een gewoonte had gemaakt van witwassen. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 17 maart 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en verklaarde de in beslag genomen zeilschepen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-845061-18
Datum uitspraak: 31 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2022.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. de Leeuw, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. (gewoonte)witwassen van een zeiljacht type Baltic 45dp met de naam ‘ [naam zeiljacht] ’, een zeiljacht van het type Taling 30 met de naam ‘ [naam zeiljacht] ’ en contante geldbedragen van € 121.220 en € 15.000, subsidiair schuldwitwassen;
2. het medeplegen van witwassen van een zeiljacht type Baltic 63 met de naam ‘ [naam zeiljacht] ’ en een contant geldbedrag (met een totale waarde gelijk aan 1.375.000 Deense kronen), subsidiair schuldwitwassen en meer subsidiair medeplichtigheid aan witwassen door [naam 1] .
2.2.
De tenlastelegging staat in de bijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis.
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk te verklaren. Dit omdat het zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ eigendom is van [naam 1] en hij niet wordt vervolgd voor witwassen.
3.2.
De officier van justitie heeft gezegd dat [naam 1] vastzat op de Azoren omdat hij verdachte is in een Spaans drugsonderzoek, dat berechting in Nederland waarschijnlijk nog lang op zich laten wachten en hij daarom (vooralsnog) niet is vervolgd in Nederland.
3.3.
De rechtbank begrijpt dat de raadsman een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. Op grond van artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie tot vervolging over te gaan, leent zich alleen in beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat alleen in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. [1] Alleen als de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsbepalingen of met beginselen van een goede procesorde – waaronder het gelijkheidsbeginsel – kan sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en kan de rechter om die reden beslissen tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. [2] De enkele omstandigheid dat een ander die een soortgelijk feit heeft begaan, niet wordt vervolgd, brengt niet zonder meer mee dat de vervolging in strijd zou zijn met beginselen van behoorlijke procesorde. [3]
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat, onder de door de officier van justitie genoemde omstandigheden, de beslissing alleen de verdachte te vervolgen voor het medeplegen van witwassen en niet ook [naam 1] geen strijd met beginselen van een goede procesorde oplevert. Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

4.Juridisch kader (gewoonte)witwassen

4.1.
Aan de verdachte is onder 1 primair en 2 primair kort gezegd (gewoonte)witwassen ten laste gelegd, artikel 420bis, eerste lid, onder b, in verbinding met artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.
Gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en in het licht van de wetsgeschiedenis, is het voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel dat een voorwerp (of geldbedrag) “afkomstig uit enig misdrijf”, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Uit de bewijsmiddelen behoeft dus niet te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is wel vereist dat (met voldoende mate van zekerheid) vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
4.3.
Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf kan toch bewezen worden geacht dat een in de tenlastelegging genoemd voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
4.5.
Als de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
4.6.
Als de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder deze tot stand is gekomen (het moment en de wijze waarop) een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. [4]
4.7.
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een “gewoonte”, als bedoeld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, maar ook aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. De eis dat wordt vastgesteld of dat die gedragingen zich met een bepaalde minimumfrequentie hebben voorgedaan geldt daarbij niet. [5]

5.De waardering van het bewijs

5.1.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde (gewoonte)witwassen van de ‘ [naam zeiljacht] ’ en van de contante geldbedragen en van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen van de ‘ [naam zeiljacht] ’ en het contante geldbedrag. Zij heeft vrijspraak gevorderd van de beschuldiging dat de verdachte ook de ‘ [naam zeiljacht] ’ en een contant geldbedrag van € 15.000, heeft witgewassen.
5.2.1.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde en daartoe samengevat het volgende aangevoerd. De verdachte heeft zowel voor de zeilschepen als de geldbedragen een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd. Ten aanzien van de ‘ [naam zeiljacht] ’ geldt dat er, gelet op de afgelegde verklaringen en de aanschafprijs/waarde van dit schip, geen redelijk vermoeden van schuld is dat het schip uit enig misdrijf afkomstig is. Als dat vermoeden er wel is, dan geldt dat er een concrete min of meer verifieerbare verklaring is afgelegd waarvan in ieder geval niet is gebleken dat zij onjuist of ongeloofwaardig is gebleken.
5.2.3.
Verder heeft de raadsman opgemerkt dat de lengte van de periode tussen de aanschafdatum van de ‘ [naam zeiljacht] ’ tot aan de datum van inbeslagname van de ‘ [naam zeiljacht] ’, niet maakt dat gewoontewitwassen bewezen kan worden verklaard. De koop van de ‘ [naam zeiljacht] ’ speelde zich in een korte periode af: oktober 2017, en dat is onvoldoende om van het maken van een gewoonte te spreken.
5.2.4.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat [naam 1] de eigenaar van het zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ is. De verdachte heeft de ‘ [naam zeiljacht] ’ niet verworven en hij heeft ook geen verhullende of verbergende handelingen verricht. Het geld voor het schip was afkomstig van [naam 1] . Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten onderzoek naar de herkomst van dit geld te doen. [naam 1] heeft een verklaring afgelegd, maar niet is gebleken of die verklaring is geverifieerd. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Vrijspraak ten aanzien van de ‘ [naam zeiljacht] ’ en € 15.000
5.3.1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de ‘ [naam zeiljacht] ’ en het contante geldbedrag van € 15.000 heeft witgewassen zodat zij de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Bewezenverklaring ten aanzien van de ‘ [naam zeiljacht] ’ en € 121.220
5.3.2
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [6]
5.3.3.
Op 15 maart 2017 wordt ten name van de verdachte een rekening bij de ING geopend ( [nummer] ). [7] In de periode van 24 april 2017 tot en met 8 november 2017 wordt in 16 keer een bedrag van € 121.200 op deze rekening gestort. [8] Op 1 oktober 2017 heeft de verdachte een koopcontract van het zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ getekend. [9] In de periode van 2 tot en met 26 oktober 2017 wordt in 5 transacties in totaal € 100.000 overgeboekt naar de derdenrekening ten name van eSailing, [10] een makelaar in zeiljachten. [11] In de omschrijving staat telkens ‘ [naam zeiljacht] / [naam zeiljacht] ’. [12] Op 28 oktober 2017 is de ‘ [naam zeiljacht] ’ aan de verdachte geleverd. [13]
5.3.4.
Uit de systemen van de Belastingdienst blijkt dat de verdachte sinds 2006 geen aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend en dat hij in de jaren 2008 tot en met 2015 een UWV-uitkering heeft ontvangen van ongeveer € 14.500 per jaar. In 2016 heeft hij alleen over de eerste twee maanden een UWV-uitkering ontvangen van in totaal € 2.441. [14]
5.3.5.
Onderzoek naar de verdachte wijst uit dat hij antecedenten heeft op het gebied van (handel en/of vervoer) in softdrugs in 2006 en (bezit) van harddrugs in 2003 en 2010. [15] Verder is uit onderzoek gebleken dat ten aanzien van de verdachte een aantal transacties als verdacht aan de FIU Nederland zijn gemeld. [16]
5.3.6.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat geldbedragen die op de rekening van de verdachte zijn gestort en de met dat geld aangeschafte zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ uit enig misdrijf afkomstig zijn. Er is immers in korte tijd in totaal € 121.200 aan contante geldbedragen op de rekening van de verdachte gestort en hij heeft daarmee een zeewaardig zeilschip ter waarde van ruim € 100.00 aangeschaft, terwijl hij al geruime tijd geen aantoonbaar legaal inkomen genoot of anderszins aantoonbaar legaal verkregen vermogen had dat de stortingen op zijn bankrekening zou kunnen verklaren. Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit blijkt dat de voorwerpen en geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Heeft de verdachte ten aanzien van de ‘ [naam zeiljacht] ’ een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd?
5.3.7.
De verdachte heeft in april 2019 bij de FIOD verklaard dat hij de ‘ [naam zeiljacht] ’ had gekocht met geld van de verkoop van een andere zeilboot die hij al jaren had en flink had opgeknapt. Hij had die boot voor minder dan € 20.000 gekocht en de opbrengst in meerdere stortingen op zijn bankrekening gestort. Hij wist niet meer wanneer hij deze eerste boot had verkocht, maar het was in het buitenland. Hij wist toen nog helemaal niet dat hij de ‘ [naam zeiljacht] ’ zou kopen. Hij had er vier of vijf jaar over gedaan om deze boot op te knappen. Er waren ook mensen die hem wat geld hebben gegeven voor de aankoop. De verdachte heeft verder verklaard dat hij ‘personen met klusjes en werkzaamheden’ en dat zij hem dan ‘voor deze klusjes en werkzaamheden betalen’. Over zijn inkomen in de laatste jaren heeft de verdachte verklaard dat hij na zijn uitkering in 2016 is gaan klussen en dat dit altijd met boten is geweest. Het was niet echt iets vasts. In een handgeschreven schriftelijke verklaring, overgelegd in mei 2019, in zijn tweede verhoor in oktober 2019 en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij boten opknapt om te verkopen en hij daar zijn geld mee verdient. Dit geld werd voor hem bewaard door achtereenvolgens [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] .
5.3.8.
Volgens zijn handgeschreven verklaring heeft de verdachte in 2017 met advieswerkzaamheden in Riga € 40.000 verdiend. In zijn tweede verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij in Riga geld had gekregen voor bepaalde kennis die hij bezat. Ook verklaarde hij dat [naam 4] uit Riga hem € 100.000 had geleend om een project op te starten, maar dat dit geld was opgegaan aan de ‘ [naam zeiljacht] ’ en aan de ‘ [naam zeiljacht] ’ en dat hij dit geld niet hoefde terug te betalen. Enkele dagen voorafgaand aan de zitting heeft de verdachte een schriftelijke verklaring van [naam 4] overgelegd. In deze verklaring staat dat [naam 4] de verdachte € 40.000 in cash heeft geleend voor de aankoop van de ‘ [naam zeiljacht] ’ en dat deze lening niet is terugbetaald. De lening van € 100.000 aan de verdachte zou in 2018 zijn terugbetaald.
5.3.9.
[naam 2] en [naam 1] hebben als getuigen bij de rechter-commissaris bevestigd dat zij contante geldbedragen van de verdachte hebben gekregen om voor hem te bewaren. Ook [naam 3] heeft dat als getuige bij de politie bevestigd. Zij verklaren echter niet (uit eigen waarneming) om hoeveel geld dit ging en hoe en wanneer dit geld weer in handen van de verdachte zou zijn gekomen. De verdachte heeft op nadere vragen van de rechtbank naar de door de verdachte opgeknapte en verkochte boten geantwoord dat hij geen voorbeelden kan noemen, op een voor [naam 2] opgeknapte woonboot en een in de Cariben voor een Amerikaan opgeknapte boot na. Zijn verklaring dat hij in Riga € 40.000 heeft verdiend, komt niet overeen met de verklaring van [naam 4] dat het om een lening voor de aankoop van de ‘ [naam zeiljacht] ’ ging. Ook de verklaringen van de verdachte en [naam 4] met betrekking tot de lening van € 100.000,- komen niet met elkaar overeen.
5.3.10.
De rechtbank is daarom van oordeel dat – mede gelet op de aanzienlijke hoogte van de bedragen in kwestie – van een concrete, verifieerbare verklaring van de verdachte ten aanzien van herkomst van het geld geen sprake is, zodat het voor gehouden moet worden dat het niet anders kan dan dat de contant gestorte geldbedragen op zijn bankrekening en het zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ – onmiddellijk of middellijk – (mede) van misdrijf afkomstig zijn.
Gewoontewitwassen
5.3.11.
De verdachte heeft van 24 april 2017 tot en met 8 november 2017 16 keer contante geldbedragen op zijn rekening gestort. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd zijn de stortingen niet allemaal gerelateerd aan de aankoop van de ‘ [naam zeiljacht] ’ in oktober 2017. Immers, een aantal stortingen heeft al maanden voor de aankoop van de ‘ [naam zeiljacht] ’ plaatsgevonden en de verdachte heeft ook na de aankoop van dit schip nog geld op de rekening gestort. Bovendien is niet het hele gestorte bedrag van € 121.200 aangewend voor de aankoop van de ‘ [naam zeiljacht] ’. Het gaat dus om meerdere stortingen – niet alleen voor de aankoop van de [naam zeiljacht] – over een langere periode. Voor al die bedragen geldt dat de verdachte niet in staat is geweest de verdenking van witwassen te ontzenuwen. Gelet op het aantal stortingen en de periode waarin dat is gebeurd is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
Bewezenverklaring ten aanzien van de ‘ [naam zeiljacht] ’
5.3.12.
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
5.3.13.
[naam 5] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat de boot ‘ [naam zeiljacht] ’ is verkocht aan [naam 1] . De verdachte was de contactpersoon, had de boot bezichtigd en had, nadat er in Spanje € 20.000 euro voor de boot was betaald door [naam 1] , voor betaling van het resterende bedrag van 1.200.000 Deense kronen aan de verkoper gezorgd. In de twee weken tussen de ondertekening van de overeenkomst en de overdracht van de boot had de verkoper contact met [naam 1] , die vertelde dat de verdachte het bedrag contant zou betalen. [17]
5.3.14.
[naam 6] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat een vriend van de potentiële koper de boot zou komen bezichtigen. De man die hij uiteindelijk de boot liet zien, heette [verdachte] en kwam uit Nederland. Nadat er in Spanje € 20.000 euro als borg voor de boot was betaald door [naam 1] , werd er een afspraak gemaakt dat verdachte zou komen betalen voor de boot. Op 2 februari 2018 trof [naam 6] de verdachte bij de boot. De verdachte had een plastic zak bij zich waar het geld in zat. Het geld bestond uit briefjes van 50, 100, 200, 500 en 1000 Deense kronen. Ze hebben het geld ter plekke geteld, er zat 1.200.000 Deense kronen in. De boot bleef tot 6 april 2018 in de haven liggen, toen [naam 1] en de verdachte met 3 of 4 mannen naar de haven kwamen. [naam 1] vertrok uit de haven met een auto en verdachte met de boot. [18]
5.3.15.
[naam 1] heeft over de ‘ [naam zeiljacht] ’ verklaard dat het zijn schip is dat hij in het voorjaar van 2018 heeft aangekocht. De verdachte had het schip gevonden. [naam 1] heeft in Alicante een aanbetaling gedaan aan een makelaar van de verkopende partij en later is dat schip door de verdachte contant afgerekend in Denemarken. De verdachte heeft het geld, ongeveer anderhalve ton in euro’s, betaald aan de verkopende partij in Denemarken. [naam 1] heeft op 21 april 2021 verklaard dat hij al bijna twee jaar op de Azoren zit en acht maanden in een soort voorlopige hechtenis heeft gezeten in verband met een drugszaak; hij was op een schip waar cocaïne is aangetroffen. [19]
5.3.16.
Op 19 augustus 2019 is bij van [naam 7] in Kats het zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ onder de verdachte in beslag genomen. [20]
5.3.17.
Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat [naam 1] over de jaren 2008 tot en met 2019, op een niet noemenswaardige uitzondering na, geen looninkomsten heeft ontvangen. Hij heeft met zijn eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’ in 2015 en 2016 iets meer dan € 20.000,- omgezet. In 2017 was de omzet bijna € 50.000. Einde 2017 was het maximale spaartegoed van [naam 1] € 10.564,-. Hij is de afgelopen tien jaar niet in het bezit geweest van vastgoed en ook uit andere ondernemingen waar hij een zakelijk relatie mee heeft worden geen inkomsten behaald. [21]
5.3.18.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de ‘ [naam zeiljacht] ’ contant heeft betaald. Hij was kort daarvoor in Kopenhagen naar een hotel gegaan en heeft daar een plastic zak met contant geld in ontvangst genomen. Het enige dat hij moest doen was een code en een wachtwoord noemen. [22]
5.3.19.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een vermoeden van witwassen. De boot zou zijn gekocht door [naam 1] terwijl zijn legale inkomsten de koop van een dure boot niet kunnen rechtvaardigen. Daarnaast blijkt de boot betaald te zijn in contanten, die door de verdachte in een plastic tas aan de verkoper is overhandigd. Een dermate groot bedrag, in verschillende coupures gestopt in een plastic tas kan niet anders dan als een witwasindicator worden bestempeld. Door [naam 1] noch door de verdachte is een concrete en verifieerbare verklaring gegeven voor het geld waarmee de ‘ [naam zeiljacht] ’ is aangeschaft. Op grond hiervan kan een legale herkomst van geldbedragen met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten. Het kan dan ook niet anders dan dat de geldbedragen die voor de ‘ [naam zeiljacht] ’ zijn betaald uit enig misdrijf afkomstig zijn.
5.3.20.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [naam 1] de ‘ [naam zeiljacht] ’ heeft gekocht met contant geld met een totale waarde gelijk aan 1.375.000 Deense kronen. De verdachte was van begin tot het eind betrokken bij de koop van het schip. Hij heeft het schip bezichtigd, gecommuniceerd met [naam 5] , de eigenaar van [naam zeiljacht] waar de ‘ [naam zeiljacht] ’ lag, een contant geldbedrag opgehaald en daarmee het resterende aankoopbedrag voor het schip betaald. Ten slotte is hij met het schip van Denemarken naar Nederland gezeild. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft hij minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ is betaald met geld dat van enig misdrijf afkomstig was en dat hij zich dus schuldig zou maken aan witwassen.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 april 2017 tot en met 3 april 2019, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij
  • een zeiljacht van het type Baltic 45dp met de naam ‘ [naam zeiljacht] ’ en
  • contante geldbedragen (
verworven, voorhanden gehad, en/of omgezet en van voornoemde voorwerpen gebruikgemaakt terwijl hij wist dat deze voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
2. hij in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 19 augustus 2019, te Kats, in Spanje en in Denemarken, tezamen en in vereniging met een ander, een zeiljacht van het type Baltic 63 met de naam ‘ [naam zeiljacht] ’ en een contant geldbedrag met een totale waarde gelijk aan 1.375.000 Deense Kronen heeft verworven, voorhanden gehad, en/of omgezet, en van een zeiljacht van het type Baltic 63 met de naam ‘ [naam zeiljacht] ’ en een contant geldbedrag met een totale waarde gelijk aan 1.375.000 Deense Kronen, heeft gebruikgemaakt, terwijl hij wist dat deze voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.

7.Het bewijs

De rechtbank heeft haar overtuiging dat de verdachte de bewezen feiten heeft begaan, gekregen door de inhoud van de bewijsmiddelen die staan vermeld in (de voetnoten bij) hoofdstuk 5.

8.De strafbaarheid van het feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

10.Voorwaardelijke gevangenisstraf

10.1.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.
10.2.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat naar voren gebracht dat het oude feiten betreft en hij heeft gewezen op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die blijken uit de informatie van onder andere [naam 8] . De raadsman heeft verzocht de straf te beperken tot een voorwaardelijke straf of eventueel een taakstraf.
10.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
10.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
10.3.3.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen; hij heeft contante geldbedragen op zijn rekening gestort en van een deel van dat geld een zeilschip met een waarde van ruim € 100.000 gekocht. Samen met een ander heeft hij van crimineel verkregen geld ook nog een ander zeilschip gekocht. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging voor de legale economie. Het bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
10.3.4.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad [23] van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder (onherroepelijk) is veroordeeld. De rechtbank weegt dit ten nadele van de verdachte mee. Uit het strafblad blijkt ook dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens witwassen. Gelet op de bewezen verklaarde periode en omvang van het witwassen, legt dit echter niet veel gewicht in de schaal.
10.3.5.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat het gaat om feiten uit 2017 en 2018. Op 3 april 2019 is de verdachte voor het eerst gehoord en is de ‘ [naam zeiljacht] ’ onder hem in beslag genomen. De redelijke termijn is toen aangevangen. De FIOD heeft het onderzoek op 15 januari 2020 afgerond en op 31 maart 2022 wordt vonnis gewezen. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn met een jaar is overschreden.
10.3.6.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van [naam 8] , sociaal domein en forensische zorg, van 15 maart 2022. Hieruit wordt duidelijk dat de verdachte geen makkelijk leven heeft, een zeer belaste jeugd met veel instabiliteit en emotionele verwaarlozing heeft gehad en nu kampt met psychische klachten. De verdachte heeft hulp gezocht en gevonden en het gaat nu naar omstandigheden goed.
10.3.7.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de zaak en het strafblad van de verdachte het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Zij zal echter, gelet op de ouderdom van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf van drie maanden opleggen, maar bevelen dat die niet ten uitvoer gelegd zal worden tenzij de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt. De proeftijd die hieraan wordt verbonden, duurt twee jaar. De rechtbank betrekt bij haar beslissing om te volstaan met een geheel voorwaardelijke veroordeling tevens de omstandigheid dat aan verdachte ook de bijkomende straf van verbeurdverklaring zal worden opgelegd.

11.Verbeurdverklaring

11.1
Onder de verdachte zijn twee zeilschepen in beslag genomen:
  • een wit zeilschip Baltic 45DP met blauwe rand genaamd ‘ [naam zeiljacht] ’.
  • een rood zeilschip Baltic 63 genaamd ‘ [naam zeiljacht] ’.
11.2
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide schepen worden verbeurd verklaard.
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’, dat aan de verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en dat het daarvoor vatbaar is, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan. Hetzelfde geldt voor het in beslag genomen en niet teruggegeven zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ aangezien met betrekking tot dit schip het onder 2 bewezen geachte is begaan. De rechtbank stelt vast dat [naam 1] , aan wie het zeilschip de ‘ [naam zeiljacht] ’ toebehoort, bekend was met de verkrijging door middel van het strafbare feit. De rechtbank zal beide schepen dan ook verbeurdverklaren en heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in hoofdstuk 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
medeplegen van witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
  • een witte zeilboot Baltic 45DP met blauwe rand genaamd ‘ [naam zeiljacht] ’;
  • een rode zeilboot Baltic 63 genaamd ‘ [naam zeiljacht] ’.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2022.

Voetnoten

1.HR 6 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1563 en HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280,
2.HR 13 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC8319
3.HR 30 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5728,
4.HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:691 en HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352,
5.HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702,
6.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met ‘DOC’ en ‘G’ aangeduide bewijsmiddelen zijn telkens geschriften.
7.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 maart 2022.
8.DOC-068.
9.DOC-033.
10.DOC-069.
11.DOC-025.
12.DOC-069.
13.DOC-034.
14.D0C-017.
15.DOC-019, pagina 8 tot en met 12.
16.AMB-002.
17.G-008a.
18.G-007a.
19.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] van 20 april 2021 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
20.IBN-03-01.
21.AMB-020.
22.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 maart 2022.
23.Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 januari 2022.