ECLI:NL:HR:2021:691

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
5 mei 2021
Zaaknummer
19/05166
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen zonder vastgesteld grondmisdrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van witwassen van twee grote geldbedragen, te weten 218.405 euro en 90.675 Britse pond, die hij op 30 juli 2016 in zijn auto voorhanden had. De verdachte stelde dat het geld afkomstig was van zijn werkgever, een Engelse juwelier, en dat hij het had ontvangen voor de aankoop van goud en juwelen. Het hof had echter geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet in staat was geweest om de legale herkomst van het geld te ontzenuwen, en dat het vermoeden van witwassen niet was weggenomen.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over het bewijs van de herkomst van geld in witwaszaken. De Hoge Raad oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de legale herkomst van het geld, ondersteund door verschillende bewijsmiddelen zoals APPRO notes en verklaringen van zijn werkgever, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was. Het hof had onvoldoende rekening gehouden met deze verklaringen en de resultaten van het door het OM verrichte nadere onderzoek. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de verklaringen van de verdachte en de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de legale herkomst van geldbedragen in witwaszaken. De Hoge Raad bevestigde dat het aan het OM is om bewijs te leveren dat het geld uit een misdrijf afkomstig is, en dat de verdachte niet hoeft te bewijzen dat het geld legaal is verkregen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05166
Datum11 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 november 2019, nummer 23-001951-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.W. van Gemert, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen het bewezenverklaarde witwassen van geldbedragen van in totaal 218.405 Euro en 90.675 Britse pond, die de verdachte voorhanden heeft gehad.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 30 juli 2016, te Amsterdam, 218.405,00 euro en 90.675,00 Britse pond voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1300-2016164913-4 van 30 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 4-6.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Wij verklaren het volgende:
Op zaterdag 30 juli 2016 omstreeks 7:05 uur bevonden wij ons op de [a-straat] te Amsterdam. Voor ons reed een zwartkleurige Mercedes Benz Cls 220 AMG voorzien van kenteken: [kenteken] . Wij zagen dat deze de [b-straat] in reed. Dit betreft een doodlopend straatje welke via een onderdoorgang onder een flat uitmondt op een parkeerplaats.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vorderde de bestuurder zijn rijbewijs ter inzage. De bestuurder overhandigde mij een Brits paspoort. De bestuurder bleek te zijn genaamd [verdachte] .
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , opende de kofferbak en zag dat er diverse rugzakken en plastic tassen in de kofferbak lagen. Ik opende een (1) van de plastic tassen en zag dat hier een grote hoeveelheid euro biljetten in zat. Ik zag dat er dikke stapels biljetten van 50 euro, 100 euro en 200 euro in zaten. [verdachte] verklaarde ons het volgende: “Er zit twee ton euro’s in de auto en 85 duizend Engelse pond.” Ik zag dat er in diverse tassen en tasjes grote geldbedragen lagen. Ik zag dat er grote stapels met eurobiljetten en grote stapels Engelse ponden in de tassen lagen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016164913-9 van 30 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren D. Janssen en C. de Kemp, doorgenummerde pagina 22-23
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 30 juli 2016 bevonden wij ons op het politiebureau te Amsterdam. Wij kregen de opdracht te gaan naar [b-straat] . Bij de staande gehouden man zou een grote hoeveelheid geld zijn aangetroffen. Wij zagen bij de oprit richting het [b-straat] een man staan. Wij zagen ook een zwartkleurige Mercedes voorzien van Engels kenteken [kenteken] . De man gaf later op te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] in Duitsland .
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1300-2016164913-38 van 2 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina 35-36.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 1 augustus 2016 heb ik een groot in beslag genomen geldbedrag overgebracht naar de Centrale Kas.
Totaalbedragen:
90.675,00 Engelse ponden
218.405,00 Euro.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Deze zaak is eigenlijk een vrij eenvoudige witwaszaak.
Áls er al sprake zou zijn van een witwasvermoeden, dan mag van mijn cliënt een verklaring worden verwacht. Mijn cliënt heeft een vrij duidelijke verklaring gegeven:
‘Het geld is afkomstig van [A] . Het daar aanwezige geld is afkomstig van een bank van verkoop van juwelen.’
II - Onderzoek openbaar ministerie
Nu er een concrete en verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring is gegeven, volgt uit de jurisprudentie duidelijk een opdracht aan het OM om nader onderzoek te doen naar de verklaringen van de verdachte.
(...)
Herkomst geld
Voorts stelt cliënt zeer gemotiveerd dat het geld afkomstig is van [A] .
Dat het geld van dit bedrijf afkomstig is, blijkt onder andere uit:
- Kwitanties van de eigenaar van [A] . (zogenaamde APPRO notes).
- Camerabeelden waarop te zien is dat cliënt de avond voor zijn aanhouding een grote hoeveelheid contant geld krijgt.
- Bankafschriften waarop te zien is dat het bedrijf grote hoeveelheden contact geld inkoopt van een bank.
- Het feit dat een deel van het geld verpakt was in bankwikkels afkomstig van dezelfde bank als waar het contact geld door [A] . werd besteld.
- Een foto van het in beslag genomen geld, waaruit blijkt dat een deel van het geld voorzien was van bankwikkels.
- Een verklaring van de registeraccountant dat cliënt vaak de beschikking kreeg over grote geldbedragen.
- De verklaring van [betrokkene 1] .
- De verklaring van de curatoren die uit hun onderzoek constateren dat cliënt grote hoeveelheden contanten geld van [A] . ter beschikking kreeg om daarmee inkopen te doen.
(...)
Conclusie
Cliënt heeft een vrij heldere verklaring gegeven voor de herkomst van zijn geld.
Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om hier onderzoek naar te doen. (...)
II - Uitsluiten van legale herkomst
(...)
Het Openbaar Ministerie stelt dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Dat zou iets te maken hebben met cocaïne, tabak, alcohol of accijnsfraude.
De vraag is: kan het ook anders zijn?
Nou, het kan zeker anders!
Het zou zomaar kunnen zijn dat het geld van de werkgever afkomstig is. En het zou ook wel eens kunnen dat de werkgever dit geld niet uit misdrijf heeft verkregen:
Het is maar een kleine kans hoor, maar hier zijn wat bewijsmiddelen:
o Mijn cliënt zegt dat het geld van [A] . is;
o De directeur van [A] . zegt dat het geld inderdaad van zijn bedrijf afkomstig is;
o In het beslag treffen we APPRO notes waaruit cliënt veel cash van [A] . krijgt;
o Uit een van deze APPRO notes blijkt dat cliënt de dag voor zijn aanhouding een groot aantal Euro's en Pond heeft ontvangen;
o Uit de camerabeelden blijkt ook dat de directeur van [A] . op diezelfde dag een grote hoeveelheid cash aan cliënt geeft;
o Het in beslag genomen geld is voor een deel verpakt in bankwikkels;
o Uit de bankbescheiden blijkt dat [A] . voor grote bedragen cash besteld;
o Uit de verklaring van de registeraccountant blijkt dat [A] . in grote bedragen met cash handelt;
o Uit diezelfde verklaring van de registeraccountant blijkt dat cliënt vaak geld van [A] krijgt voor zakelijke inkopen;
o Uit de verklaring van de curatoren blijkt dat cliënt inderdaad veel cash geld van [A] . ontving om aankopen in België te doen.
Uit deze bewijsmiddelen volgt dat het dus zomaar zou kunnen dat het geld een legale herkomst heeft.”
2.2.4
Het hof heeft het aangevoerde als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair vrijspraak bepleit van hetgeen de verdachte is ten laste gelegd. Hij heeft daartoe - tot de kern samengevat - aangevoerd dat het geld in de auto van de verdachte is aangetroffen, aantoonbaar een legale herkomst heeft en dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de gevolgtrekking dat het geld een andere herkomst heeft dan de verdediging heeft betoogd.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij grote geldbedragen voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Nu het dossier geen direct bewijs voor een concreet gronddelict bevat, zal allereerst moeten worden vastgesteld of er in de gegeven omstandigheden sprake is van een duidelijk vermoeden van witwassen.
Indien zulk een geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van de geldbedragen.
De verdachte is op 30 juli 2016 door de politie in zijn auto aangetroffen bij een parkeerplaats aan het [b-straat] in Amsterdam-West. Bij zijn aanhouding bleek dat hij, verpakt in rugtassen en plastic tassen, een grote hoeveelheid contant geld in zijn auto vervoerde, namelijk € 218.405,- en 90.675,- Britse ponden.
Over zijn aanwezigheid op het [b-straat] heeft verdachte aanvankelijk tegenover de politie verklaard vanuit Brussel op weg te zijn geweest naar Schiphol om zijn baas op te halen, en op het [b-straat] terecht te zijn gekomen doordat hij de juiste afslag had gemist. Verbalisanten hebben opgemerkt dat gezien de ligging van het [b-straat] ten opzichte van de luchthaven Schiphol het zeer onwaarschijnlijk was dat hij daar per ongeluk terecht was gekomen. In de geschiedenis van de door de verbalisant onderzochte navigatie van de verdachte bleek bovendien het [b-straat] als bestemming te zijn ingevoerd. Ook bleek de baas van de verdachte die dag niet op Schiphol te zijn, maar op zijn kantoor in Birmingham. Hij verklaarde telefonisch aan de politie geen idee te hebben waarom de verdachte in Amsterdam was.
De grote hoeveelheden contant geld en de op het eerste gezicht leugenachtige verklaring van de verdachte maken dat er een gerechtvaardigd vermoeden is ontstaan dat de verdachte zich schuldig maakte aan witwassen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vervoeren van grote bedragen in contanten in een personenauto een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en bovendien zeer ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen.
Als gevolg van dit gerechtvaardigd vermoeden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft omtrent de herkomst van het geld. Dit houdt niet in dat van de verdachte mag worden gevergd dat deze verklaring volledig sluitend is ‑ de verdachte hoeft niet zijn onschuld te bewijzen - maar anderzijds mag deze verklaring ook niet zo onwaarschijnlijk zijn dat daar bij voorbaat aan voorbij kan worden gegaan.
De verdachte heeft over de herkomst van het geld het volgende verklaard. De verdachte was werkzaam bij [A] . in Birmingham, een bedrijf dat handelde in goud en juwelen. De verdachte reisde hiervoor wekelijks naar Brussel waar het bedrijf een winkel, genaamd [B] , had. Van daaruit werden relaties en (antiek)markten bezocht, waaronder de nabijgelegen The Sablon markt, voor het doen van aankopen. Vaak gebeurde dat door betaling in contanten. Het in zijn auto aangetroffen geld had de verdachte in Birmingham meegekregen van zijn baas, [betrokkene 1] , om inkopen te doen. Een deel van het geld was nog geseald en afkomstig van de NatWest Bank in Birmingham. Verder had de verdachte een bedrag van hem persoonlijk van ongeveer 3.000 Euro of Engelse ponden bij zich. De verdachte lijkt hiermee een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld te geven.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van de verdachte. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de bedragen op de APPRO notes, die bij de verdachte zijn aangetroffen, niet corresponderen met de bedragen die hij bij zich had. Daar komt bij dat een afschrift van deze APPRO notes op 27 maart 2018 niet (meer) in de administratie was terug te vinden van [A] , hetgeen wel gebruikelijk is, zoals ook [betrokkene 1] heeft verklaard bij de rechtbank op 7 mei 2018. Ook overigens is het bij de verdachte aangetroffen geld niet één op één terug te leiden naar de overgelegde bankafschriften of de administratie van [A] .
Daar komt bij dat op de zich in het dossier bevindende videobeelden weliswaar te zien is dat er geld wordt overhandigd aan de verdachte, maar dit bewijst niet dat dit het geld betreft dat bij de verdachte in de auto is aangetroffen.
Verder heeft de verdachte ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij de bedragen die hij over de grens meenam altijd meldde bij de douane, maar dat hij dat deze keer niet heeft gedaan omdat het nacht was en hij geen zin had in gedoe.
Dan blijft enkel de verklaring van [betrokkene 1] over als ondersteuning van verdachtes verklaring. [betrokkene 1] heeft verklaard dat het bij de verdachte aangetroffen geld van het bedrijf [A] afkomstig is en dat hij de APPRO notes heeft ondertekend. Het hof acht deze verklaring, nu dit op geen enkele wijze met stukken is onderbouwd, onvoldoende om de verklaring van de verdachte dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is van voornoemd bedrijf, aannemelijk te achten.
Het hof acht de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd en dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de ten laste gelegde gelden onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen.”
2.3.1
Het gaat bij dit cassatiemiddel om het bewijs van het bestanddeel “afkomstig is uit enig misdrijf”, zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (artikel 420bis e.v. van het Wetboek van Strafrecht). Eerdere rechtspraak van de Hoge Raad over dit thema kan als volgt worden samengevat.
2.3.2
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
2.4.1
Het hof heeft geoordeeld dat wat namens de verdachte is aangevoerd over de legale herkomst van het contante geld kan worden aangemerkt als een verklaring in de hiervoor bedoelde zin. Die verklaring van de verdachte houdt, kort gezegd, in dat de verdachte het contante geld, althans een groot deel daarvan, uit hoofde van zijn werk voor de Engelse juwelier [A] . uit Birmingham voorhanden had voor de aankoop van goud en juwelen. Ter ondersteuning van die verklaring is namens de verdachte onder meer gewezen op zogenoemde APPRO notes waaruit blijkt dat de verdachte de dag voor zijn aanhouding een groot bedrag aan contant geld van [A] . heeft ontvangen, op camerabeelden waarop te zien is dat de verdachte de avond voor zijn aanhouding een grote hoeveelheid contant geld krijgt overhandigd van de directeur van [A] ., op een verklaring van de directeur van [A] ., [betrokkene 1] , die inhoudt dat het bij de verdachte aangetroffen geld van zijn bedrijf afkomstig is en dat hij de APPRO notes heeft ondertekend, op bankbescheiden waaruit blijkt dat [A] . voor grote bedragen contant geld bestelt bij de NatWest Bank, en op het dossier waaruit blijkt dat een deel van het bij de verdachte aangetroffen geld was voorzien van bankwikkels afkomstig van de NatWest Bank in Birmingham.
2.4.2
Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat het openbaar ministerie nader onderzoek heeft gedaan naar de verklaring van de verdachte en geoordeeld dat “de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard [zijn] dat het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd en dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de ten laste gelegde gelden onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn”. Dat oordeel is in het licht van de vastgestelde feiten en hetgeen namens de verdachte is aangevoerd niet zonder meer begrijpelijk. Zo heeft de werkgever van de verdachte verklaard dat het bij de verdachte aangetroffen geld van het bedrijf [A] . afkomstig is en dat hij de APPRO notes heeft ondertekend. Weliswaar heeft het hof overwogen dat het bedrag van de APPRO notes niet correspondeert met het bedrag dat de verdachte bij zich had, maar het hof heeft de juistheid in het midden gelaten van de door de verdachte aangevoerde omstandigheid dat een deel van het bij hem aangetroffen geld was voorzien van bankwikkels afkomstig van de NatWest Bank in Birmingham terwijl uit bankbescheiden blijkt dat [A] . voor grote bedragen contant geld bestelt bij deze bank. In het licht daarvan is het oordeel van het hof dat de verklaring van de werkgever op geen enkele manier is onderbouwd niet zonder meer begrijpelijk, en brengen ook de door het hof wel in aanmerking genomen omstandigheden dat de bedragen op de APPRO notes niet corresponderen met de aangetroffen geldbedragen en dat deze notes niet in de administratie terug te vinden zijn, nog niet mee dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat al het aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de uitspraak die hierna volgt, is bespreking van het tweede en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 mei 2021.