ECLI:NL:RBAMS:2021:6338

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.C.J. Meijering
  • L.J.B.G. van Kleef
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in de strafzaak Marengo, gedaan op de regiezittingen van september en oktober 2021

In de strafzaak Marengo heeft de rechtbank Amsterdam op 8 november 2021 beslissingen genomen op verzoeken van de verdediging tijdens regiezittingen op 14 en 21 september en 13 oktober 2021. De rechtbank heeft onder andere verzoeken van de verdediging van de verdachten [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 3] en [verdachte 4] behandeld. De verzoeken betroffen onder meer het verstrekken van vluchtgegevens, beeldmateriaal van de overdracht van verdachte [verdachte 3], en aanvullende informatie over de rechtshulp aan de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). De rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie voldoende informatie heeft verstrekt en dat de verzoeken om verdere informatie niet zijn onderbouwd. De rechtbank heeft ook verzoeken afgewezen die betrekking hadden op de omstandigheden van de aanhouding van verdachte [verdachte 3] en de behandeling van de kroongetuige. De rechtbank benadrukte dat de verzoeken niet relevant waren voor de strafzaak en dat er geen aanleiding was om het Openbaar Ministerie op te dragen aanvullende informatie te verstrekken. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging in zijn geheel afgewezen, met uitzondering van enkele verzoeken die al door het Openbaar Ministerie waren ingewilligd.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in 26Marengo, gedaan op de
regiezitting van 14 en 21 september 2021 en 13 oktober 2021
1. Ter terechtzitting van 14 en 21 september 2021 zijn door het Openbaar Ministerie en de verdediging een vordering respectievelijk verzoeken gedaan. Bij beslissing van 4 oktober 2021 heeft de rechtbank op die vordering en op enkele verzoeken, waarin de re- en dupliek was afgerond, beslist. Ten aanzien van de resterende verzoeken heeft ter terechtzitting van 13 oktober 2021 re- en dupliek plaatsgevonden. De verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft op die zitting een aantal aanvullende verzoeken gedaan waarop het Openbaar Ministerie heeft gereageerd en ten aanzien waarvan eveneens op die zitting re- en dupliek heeft plaatsgevonden. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank op de resterende en aanvullende verzoeken.
In de zaak van verdachte [verdachte 3]

Verzoek met betrekking tot vluchtgegevens [vlucht]

2. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen aan de
verdediging te verstrekken de vluchtgegevens van het vliegtuig waarmee verdachte [verdachte 3] naar Nederland is vervoerd, de [vlucht] , op de heen- en terugreis bij het ophalen van verdachte. Ook is gevraagd aan te geven waar de bemanning vandaan kwam, wanneer dit alles is geregeld en op welk vliegveld de overdracht plaats vond. De verslaglegging van de zijde van het Openbaar Ministerie is volgens de verdediging onvolledig en onjuist.
Oordeel van de rechtbank
3. Het verzoek van de verdediging gaat, evenals het eerder op de regiezitting van 16 april 2021 gedane verzoek op dit punt, uit van de vooronderstelling dat het Openbaar Ministerie – in strijd met de waarheid – volhoudt dat men eerst op 16 december 2019 op de hoogte raakte van de aanhouding van verdachte [verdachte 3] , dat dit een verrassing was en dat men met een lijnvliegtuig op het internationale vliegveld aankwam.
4. De rechtbank is voorshands van oordeel dat het dossier voldoende informatie bevat over het transport van verdachte [verdachte 3] naar Nederland. In de processen-verbaal die in het dossier zijn gevoegd staat dat met twee verschillende vliegtuigen is gevlogen, één voor de heenreis en één voor de terugreis. In die processen-verbaal staat verder dat het transport van verdachte [verdachte 3] is geregeld nadat de Nederlandse diensten op de hoogte zijn gesteld van diens aanhouding op 16 december 2019, waarna de autoriteiten van Dubai aan Nederland hadden verzocht om verdachte [verdachte 3] op te halen en naar Nederland over te brengen. De vraag wanneer het transport geregeld is, is daarmee afdoende beantwoord. De omstandigheid dat het voor de terugreis gebruikte vliegtuig [vlucht] mogelijk al vanaf 12 december 2019 in de Golfregio aanwezig was, maakt niet dat getwijfeld moet worden aan de inhoud van de processen-verbaal. Ook de vraag op welk vliegveld de overdacht van verdachte [verdachte 3] plaatsvond, is beantwoord in die processen-verbaal, namelijk op de internationale luchthaven van Dubai. De enkele stelling van de verdediging, dat een privévliegtuig niet op dezelfde locatie als een lijnvliegtuig mag zijn, is onvoldoende om aan de juistheid van de vermelding in die processen-verbaal te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsbelang bij verdere informatie over de reisbewegingen van het vliegtuig [vlucht] in de dagen voorafgaand aan de (terug)vlucht naar Nederland alsmede over de vraag waar de bemanning van de [vlucht] vandaan kwam, in het licht van deze processen-verbaal onvoldoende is onderbouwd. Het verzoek wordt afgewezen.

Verzoek met betrekking tot beeldmateriaal

5. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen aan de verdediging alle beeldmateriaal (de rechtbank begrijpt: van de overdracht van verdachte [verdachte 3] aan de Nederlandse verbalisanten en van het transport naar Nederland) te verstrekken. Hoewel het Openbaar Ministerie stelt dat alle materiaal is gevoegd, is er aanleiding te vermoeden dat er meer is omdat op de beschikbare foto’s te zien is dat er mensen met mobiele telefoons foto’s nemen en films maken. Bovendien is het in Dubai gebruikelijk om een verdachte te filmen tijdens een arrestatie en is de politie ook uitgerust met filmapparatuur die op de kleding is bevestigd, aldus de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
6. Gelet op de reactie van het Openbaar Ministerie, dat al het beschikbare beeldmateriaal inmiddels in het dossier is gevoegd, kan het verzoek om meer of ander beeldmateriaal aan de verdediging te verstrekken niet worden toegewezen. Voor zover de verdediging doelt op beeldmateriaal dat door de politie in Dubai van verdachte [verdachte 3] zou zijn gemaakt, wijst de rechtbank erop dat hiernaar is gevraagd in het rechtshulpverzoek aan de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE). Concreet is daarin verzocht of er informatie, waaronder foto's en ander beeldmateriaal, kan worden gedeeld met het Openbaar Ministerie en de Nederlandse rechtbank naar aanleiding van de arrestatie, vrijheidsbeneming en eventuele andere bejegening van verdachte [verdachte 3] . Daarop is het (korte) antwoord gekomen dat de bewaring niet gedocumenteerd werd middels foto’s of video’s. Hierop zal hierna, bij de bespreking van het verzoek tot het doen van een aanvullend rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van de VAE, nader worden ingegaan.

Verzoek met betrekking tot de overhandiging van een cadeau/medaille

7. De verdediging heeft naar aanleiding van de in het dossier gevoegde foto’s verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen aan te geven wie aan wie een cadeau (in de visie van de verdediging: een dolk) heeft overhandigd bij de overdracht van verdachte [verdachte 3] , en in welk kader en op grond waarvan dit is gebeurd. Hetzelfde verzoek heeft de verdediging gedaan ten aanzien van de medaille die in februari 2020 door de Nederlandse verbalisanten en het Openbaar Ministerie aan de politie in Dubai in relatie tot verdachte [verdachte 3] werd overhandigd.
8. Volgens het Openbaar Ministerie is het cadeau dat op de desbetreffende foto’s te zien is geen dolk, maar een schaal die de Nederlandse verbalisanten hebben ontvangen. De door de verdediging aangehaalde “medaille” is omstreeks 11 februari 2020 aan de
Dubai policeoverhandigd. Deze cadeaus betreffen de gebruikelijke tegeltjes, bordjes of penningen die door opsporingsdiensten, overheidsinstanties en bedrijven worden uitgereikt aan relaties. Zij vertegenwoordigen geen financiële waarde, aldus het Openbaar Ministerie.
Oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie de vragen van de verdediging heeft beantwoord. De rechtbank ziet geen relevantie voor het strafproces bij verdere informatieverstrekking op dit punt. Het verzoek wordt afgewezen.
In de zaken van alle verdachten

Het rechtshulpverzoek aan de VAE

10. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft na kennisname van de (vertaalde) uitvoeringsstukken van 31 mei 2021 verzocht om een nieuwe vertaling van deze uitvoeringsstukken en om het Openbaar Ministerie op te dragen een aanvullend rechtshulpverzoek te doen uitgaan waarin de VAE wordt verzocht de vragen uit het rechtshulpverzoek volledig te beantwoorden. Andere raadslieden hebben hierbij aangesloten. Omdat het Openbaar Ministerie al heeft aangegeven de uitvoeringsstukken opnieuw te laten vertalen en een aanvullend rechtshulpverzoek aan de VAE te willen uitdoen, hoeft over deze kwestie nu geen beslissing te worden genomen.
11. De rechtbank heeft een concrete invulling van dit aanvullende rechtshulpverzoek voor ogen en zal deze hieronder uitsplitsen onder de kopjes ‘De Dubai-observatie’ en ‘De omstandigheden rond de aanhouding, detentie en overdracht van verdachte [verdachte 3] ’. Daarbij zijn vragen geformuleerd die de rechtbank beantwoord wenst te zien. Zij is zich er daarbij overigens van bewust dat bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek bepaalde vragen wellicht beter anders geformuleerd kunnen worden of mogelijk zelfs bij voorkeur achterwege blijven. Er is immers een Nederlands belang bij de wijze van bewegen in het internationale politieke en/of diplomatieke verkeer. De Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (hierna: AIRS) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft hierin een adviserende functie. Indien bepaalde vragen in verband met het voorgaande niet in het rechtshulpverzoek kunnen worden opgenomen, verwacht de rechtbank dat daaromtrent verantwoording wordt afgelegd in een aanvullend proces-verbaal. Als het voorgaande herformulering van vragen meebrengt dan kan het Openbaar Ministerie dit doen zonder tussenkomst van de rechtbank.

De Dubai-observatie

12. De antwoorden van de autoriteiten van de VAE op de in het rechtshulpverzoek van 11 december 2020 gestelde open vragen over de Dubai-observatie, zijn erg summier en geven geen inzicht in wat zich heeft afgespeeld in Dubai tijdens de observatie van mrs. Meijering en Van Kleef. De rechtbank heeft daarom voor ogen dat in het aanvullende rechtshulpverzoek wordt aangegeven dat de uitvoeringsstukken tot een aantal nieuwe vragen hebben geleid en dat deze vragen vervolgens zo concreet mogelijk worden geformuleerd.
13. De rechtbank stelt zich voor dat met betrekking tot de Dubai-observatie de volgende vragen worden gesteld:
Op basis van welke informatie heeft de observatie van mrs. N.C.J. Meijering en L.J.B.G. van Kleef plaatsgevonden?
Op welke datum en welk tijdstip is de observatie aangevangen?
Hoe vaak en hoe lang is geobserveerd?
Op welke datum en welk tijdstip is de observatie geëindigd?
Op welke plaatsen is precies geobserveerd? Is er op meer plekken dan de lobby van een hotel geobserveerd en zo ja, waar nog meer?
Is er een schriftelijk verslag gemaakt van observatie? Indien het antwoord ja is, kan dit schriftelijk verslag aan de rechtbank worden verstrekt?
Zijn er – los van de reeds gedeelde foto’s – nog andere foto’s van de observatie gemaakt?
Zijn er (film)beelden van de observatie gemaakt?
Zijn er andere technische hulpmiddelen gebruikt bij de observatie? Indien het antwoord ja is, kunnen deze foto’s, filmbeelden of resultaten van het gebruik van andere technische hulpmiddelen aan de rechtbank worden verstrekt?
Is er andere informatie beschikbaar over de observatie die aan de rechtbank kan worden verstrekt?
14. Het is uiteraard mogelijk dat hetgeen de
liaison officerop korte termijn zal gaan verklaren aanleiding geeft voor verdere aanvullende vragen. In verband met de voortgang op dit punt stelt de rechtbank zich voor dat het Openbaar Ministerie deze vragen formuleert en toevoegt aan het op te stellen aanvullende rechtshulpverzoek. Eventuele suggesties voor vragen die de verdediging doet, kan het Openbaar Ministerie desgewenst daarbij betrekken. Deze vragen dienen te passen binnen het kader dat inzicht wordt verkregen in wat er precies in Dubai tijdens de observatie is gebeurd.
In de zaak van verdachte [verdachte 3]
De omstandigheden rond de aanhouding, detentie en overdracht van verdachte [verdachte 3]
15. De rechtbank heeft geconstateerd dat de beantwoording van de in het rechtshulpverzoek van 11 december 2020 gestelde vragen over dit onderwerp ook weinig specifiek en vrij summier is. Nu er hoe dan ook een aanvullend rechtshulpverzoek naar de VAE zal uitgaan, stelt de rechtbank zich voor in dit rechtshulpverzoek aan te geven dat de uitvoeringsstukken ook voor wat betreft deze kwestie tot een aantal nieuwe vragen hebben geleid en dat deze vragen vervolgens zo concreet mogelijk worden geformuleerd. De rechtbank zal haar vragen hierna formuleren aan de hand van de door de verdediging aangedragen onderwerpen.
Voorgehouden en/of ondertekende documenten
16. De VAE hebben op de vraag of er door verdachte [verdachte 3] documenten zijn ondertekend en of daarover de beschikking kon worden verkregen, geantwoord dat slechts één document door hem is ondertekend en dat dit een ‘verklaring van geen bezwaar’ tegen de uitlevering aan de Nederlandse autoriteiten was. De verdediging heeft thans verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen de vraagstelling aan de VAE uit te breiden met de vraag of andere documenten (de rechtbank begrijpt: anders dan die ‘verklaring van geen bezwaar’) zijn opgesteld en verdachte [verdachte 3] voorgehouden al of niet ter ondertekening, onder welke omstandigheden, door wie en wanneer dat heeft plaats gevonden. Daarbij kan worden gewezen op de stelling van verdachte [verdachte 3] dat hij door de autoriteiten in Dubai is bevraagd over dossiers en personen die deel uitmaken van het Marengo-onderzoek, aldus de verdediging.
17. De rechtbank acht het, nu er toch al een nieuw rechtshulpverzoek zal uitgaan, niet bezwaarlijk om de vraagstelling met een deel van deze nieuwe vragen uit te breiden. De vraag “onder welke omstandigheden, door wie en wanneer dat heeft plaats gevonden” neemt de rechtbank daarin in niet op. Het eerste deel “onder welke omstandigheden” is in de uitvoeringsstukken al aan de orde gekomen en bovendien te onbepaald. Het tweede en derde deel “door wie en wanneer dat heeft plaats gevonden” acht de rechtbank niet van belang voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
18. De rechtbank komt voor dit onderwerp tot de volgende vraagstelling:
In uw antwoord van 31 mei 2021 heeft u op de vraag of er door verdachte [verdachte 3] documenten zijn ondertekend en of daarover de beschikking kon worden verkregen, geantwoord dat slechts een document door hem is ondertekend en dat dit een ‘verklaring van geen bezwaar’ tegen de uitlevering aan de Nederlandse autoriteiten was. Dit antwoord leidt tot de volgende (vervolg)vragen:
Zijn er wellicht andere documenten, al dan niet ter ondertekening, aan hem voorgehouden?
Indien dit het geval is, is het dan mogelijk dat (afschriften van) deze documenten worden verstrekt?
Indien verstrekking niet mogelijk is, kan dan worden beschreven wat de inhoud van die documenten is?
Is verdachte [verdachte 3] door de politie in Dubai ondervraagd over dossiers en personen die deel uitmaken van het Marengo-onderzoek?
Indien dit het geval is en deze verhoren op papier zijn gezet, is het dan mogelijk dat (afschriften van) deze documenten worden verstrekt?
Indien verstrekking niet mogelijk is, kan dan worden beschreven wat de inhoud van die verhoren was?

Beeldmateriaal arrestatie, detentie en overdracht op het vliegveld

19. De VAE hebben op de vraag of er informatie (foto’s, ander beeldmateriaal, documenten) kan worden gedeeld naar aanleiding van de arrestatie, vrijheidsbeneming en eventuele andere bejegening van verdachte [verdachte 3] , geantwoord dat de bewaring niet werd gedocumenteerd middels foto’s en video’s. De verdediging heeft aangevoerd dat geen antwoord is gegeven op de vraag of er beeldmateriaal is gemaakt van de aanhouding, terwijl daar wel sterke aanwijzingen voor zijn. Ook persisteert de verdediging kennelijk bij het verzoek om eventuele opgenomen beelden van de overbrenging van verdachte [verdachte 3] naar het bureau en diens overdracht op het vliegveld aan de Nederlandse autoriteiten en daarbij aan te geven op welk vliegveld dat was.
20. Het is de rechtbank niet duidelijk of het begrip “de bewaring” in de VAE alleen de detentie omvat, of meer dan dat, zoals de arrestatie en de overdracht op het vliegveld aan Nederland. De rechtbank acht het, nu er toch al een nieuw rechtshulpverzoek zal uitgaan, niet bezwaarlijk om de vraagstelling met een deel van deze nieuwe vragen uit te breiden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vraag “op welk vliegveld dat was” hierbij op te nemen, nu hierover al processen-verbaal zijn opgemaakt en de rechtbank voorshands geen reden heeft om aan de inhoud hiervan te twijfelen.
21. De rechtbank komt voor dit onderwerp tot de volgende vraagstelling:
Dit leidt tot de volgende vervolgvragen:
7. In uw antwoord van 31 mei 2021 heeft u op de vraag of er informatie (foto’s, ander beeldmateriaal, documenten) kan worden gedeeld naar aanleiding van de arrestatie, vrijheidsbeneming en eventuele andere bejegening van verdachte [verdachte 3] , geantwoord dat de inbewaringstelling niet werd gedocumenteerd middels foto’s en video’s. Het is de rechtbank niet duidelijk of dit ook geldt voor de aanhouding, de overbrenging naar het politiebureau en de overdracht aan de Nederlandse autoriteiten op het vliegveld. Zijn er tijdens de aanhouding van verdachte [verdachte 3] in de woning, zijn overbrenging naar het politiebureau en zijn overdracht aan de Nederlandse autoriteiten op het vliegveld wellicht wel foto’s of films gemaakt?
8. Indien dit het geval is, is het dan mogelijk dat hier een kopie van wordt verstrekt?
9. Tijdens de vlucht van verdachte [verdachte 3] naar Nederland vanaf Dubai is door een arts geconstateerd dat hij een gezwollen neus had en verkleurde oogkassen. Bij nader onderzoek op 19 december 2019 door een andere arts in Nederland bleek zijn neus gebroken. Daarnaast is door die arts vastgesteld dat de huid van het voorhoofd en de slaap was verkleurd in een gebied van circa 10 x 7 cm. Dit gebied reikte van de rechter wenkbrauw tot in de haargrens van het voorhoofd en zijwaarts tot onder- en buiten de rechterooghoek. Ook zijn aan de romp (bij de schouder en de rechterbil) enkele huidbeschadigingen aangetroffen die wat betreft afstand en omvang zouden kunnen passen bij het gebruik van een
taser. Bij de huid van de billen in de onderste binnenste kwadrant is een huidverkleuring vastgesteld. Aan de achterzijde van beide onderbenen zijn huidbeschadigingen vastgesteld. Kunt u verklaren hoe en wanneer het letsel bij verdachte [verdachte 3] is ontstaan? Indien dit het geval is, is het dan mogelijk hiervan een schriftelijk verslag aan de rechtbank te doen toekomen?
Informatie over eerste contact over arrestatie verdachte [verdachte 3] en afspraken over behandeling verdachte [verdachte 3]
22. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een nader rechtshulpverzoek aan de VAE te richten met de vraag of, en zo ja wanneer, voor het eerst door Dubai met Nederland contact is geweest voorafgaand aan de arrestatie van verdachte [verdachte 3] over diens op handen zijnde arrestatie, en of en zo ja welke afspraken over zijn bejegening zijn gemaakt.
23. De rechtbank wijst dit verzoek af. Voorshands is voldoende verantwoording afgelegd over de wijze waarop de contacten met de autoriteiten van Dubai over de aanhouding en overbrenging van verdachte [verdachte 3] zijn verlopen. Dat daarbij afspraken zouden zijn gemaakt over de behandeling van verdachte [verdachte 3] – en dat de processen-verbaal hieromtrent dus deels onjuist of onvolledig zouden zijn – is niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen aan de autoriteiten van de VAE.
Opvragen en vertalen wetteksten VAE
24. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een nader rechtshulpverzoek aan de VAE te richten ter verkrijging van de tekst van de wettelijke regelingen (van strafvordering) waarop Dubai een beroep doet bij de beantwoording van het Nederlandse rechtshulpverzoek en deze (door een beëdigd vertaler vertaalde) tekst aan de verdediging te verstrekken.
25. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd dat hier enig belang bij bestaat in het kader van de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In zijn algemeenheid ligt bij internationale rechtshulp de vraag of een buitenlandse autoriteit zich aan haar eigen regels heeft gehouden, niet aan de Nederlandse rechter ter beoordeling voor.
Aanvullend verzoek met betrekking tot protocol Samenwerking bij Internationale Rechtshulp
26. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen de volgende gegevens aan de verdediging te doen verstrekken:
  • of dit of een gelijksoortig protocol is gevolgd door de Nederlandse autoriteiten bij de samenwerking met of de uitvoering van de
  • wat de uitkomsten zijn geweest van dit onderzoek door AIRS, en
  • wat de inhoud van het advies aan de Minister van Justitie en Veiligheid is geweest met betrekking tot de vraag of het wenselijk is om met Dubai/VAE justitieel samen te werken, en
  • of de risico’s ten aanzien van Dubai/VAE bij die samenwerking of uitvoering van die
27. Het Openbaar Ministerie heeft op de terechtzitting met betrekking tot dit punt als volgt gereageerd: “
Overigens geldt ten aanzien van het protocol Samenwerking bij Internationale Rechtshulp dat dit pas sinds 1 maart 2020 van kracht is, dus ruim na de aanhouding en overdracht van [verdachte 3] op 16 en 19 december 2019. Dit protocol benoemt een aantal checks and balances voor de afwegingen rondom het vragen van internationale rechtshulp aan landen buiten de Europese Unie. Op basis van dit protocol moet de rechtshulp besproken worden met (L)IRC die een eerste toets uitvoert. Indien de samenwerking met het betreffende land niet direct uitgesloten wordt, wordt contact opgenomen met AIRS die dan samen met het (L)IRC toetst of de samenwerking juridisch mogelijk is en of die samenwerking wellicht onwenselijk is gezien eventuele consequenties. In dit kader kan worden vermeld dat de rechtshulp in deze zaak ook heeft plaatsgevonden via het (L)IRC en AIRS. Uit het feit dat Nederland inmiddels een verdrag heeft gesloten met de VAE kan worden afgeleid dat er sprake is van een land waarmee de samenwerking mogelijk is en niet onwenselijk wordt geacht.”
28. Naar het oordeel van de rechtbank zijn hiermee de vragen van de verdediging afdoende beantwoord. Verdere discussie over dit punt kan desgewenst bij requisitoir en pleidooi plaatsvinden. Het verzoek wordt afgewezen.

Verzoek tot afsplitsing van de zaak van verdachte [verdachte 3]

29. De verdediging heeft verzocht de zaak van verdachte [verdachte 3] af te splitsen van de zaken van de overige verdachten. Zij voert daartoe aan dat de aandacht voor verdachte [verdachte 3] disproportioneel is, met extreme beveiligingsmaatregelen en extreme media-aandacht, en dat dit de rust van het proces niet ten goede komt.
30. De rechtbank stelt voorop dat splitsing, zoals bedoeld in artikel 285 Sv, mogelijk is als zaken gevoegd worden behandeld. Dat is hier niet het geval. Er is slechts sprake van een (gedeeltelijk) gelijktijdige behandeling van de zaken van de verschillende verdachten in het onderzoek Marengo. De rechtbank begrijpt dit verzoek daarom als een verzoek om de zaak van verdachte [verdachte 3] niet langer gelijktijdig te behandelen met de zaken van medeverdachten. De zaak van verdachte [verdachte 3] wordt gelijktijdig behandeld met die van medeverdachten vanaf 10 juli 2019, het moment dat hij voor het eerst is gedagvaard. Er zijn sindsdien vele zittingsdagen geweest en op 22 maart 2021 heeft de inhoudelijke behandeling een aanvang genomen. Op de zittingsdagen tot op heden zijn overigens niet steeds de zaken van alle verdachten aan de orde geweest. Er zijn ook zittingsdagen geweest met minder verdachten en er zijn zelfs dagen geweest waarin alleen de zaak van verdachte [verdachte 3] aan de orde was. Dat zal, als dat dienstig is, in de toekomst mogelijk weer gebeuren. Het creëren van rust in het proces is zonder meer nastrevenswaardig. Anderzijds heeft gelijktijdige behandeling ook voordelen, omdat de zaken van de verschillende verdachten met elkaar samenhangen. Het belang om de verschillende zaken (deels) gelijktijdig te blijven behandelen weegt naar het oordeel van de rechtbank nog steeds zwaarder dan het door de verdediging aangevoerde belang om de zaken gescheiden te behandelen. Het verzoek wordt afgewezen.
In de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3]
Verzoek om een proces-verbaal van de officier van justitie van het Team Getuigen Bescherming (hierna: TGB-officier van justitie)
31. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een proces-verbaal op laten te maken door de TGB-officier van justitie over de ter terechtzitting van 9 april 2021 aan de kroongetuige gestelde vraag of de kroongetuige op dat moment beschikte over een (heimelijke) telefoon in detentie en of de kroongetuige deze vraag mag beantwoorden.
Oordeel van de rechtbank
32. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie de laatste vraag van de verdediging al heeft beantwoord ter terechtzitting van 29 juni 2021. Het Team Getuigen Bescherming (hierna: TGB) heeft namelijk laten weten dat het de kroongetuige niet vrij staat vragen over communicatiemiddelen waarover hij kon en kan beschikken te beantwoorden, omdat het voor hem niet te overzien is in hoeverre het beantwoorden van vragen hierover de getroffen veiligheidsmaatregelen kan schaden. Verder heeft het Openbaar Ministerie op die zitting toegelicht dat de kroongetuige op zijn huidige detentielocatie niet beschikt over een mobiele telefoon, met uitzondering van de mobiele telefoon die hij tijdelijk had in de periode vanaf het eerste kwartaal 2018 tot begin 2020. Op die telefoon kon alleen door zijn partner worden ingebeld en die gesprekken werden gemonitord. Over de communicatiemogelijkheden van de kroongetuige bevat het dossier al een proces-verbaal van de officier van justitie van het Team Bijzondere Getuigen (hierna: TBG-officier van justitie) over het bezit van een PGP-toestel door de kroongetuige in november 2017. Ook bevat het dossier stukken van de onder de Deken inbeslaggenomen iPhone die de kroongetuige van september 2017 tot februari 2018 (tijdens detentie) in gebruik heeft gehad. Recent is hier het proces-verbaal van de TGB-officier van justitie van 19 september 2021 aan toegevoegd. Daarmee is voldoende tegemoet gekomen aan het verzoek van de verdediging en is het opmaken van een aanvullend proces-verbaal niet nodig. Het verzoek wordt afgewezen.
Verzoek met betrekking tot het verstrekken alle onthouden en ontbrekende (delen van) berichten van de iPhone en (aanvullend) nadere informatie over de wijze van onderzoek
33. De verdediging heeft verzocht om alle niet formeel onthouden berichten en ontbrekende delen van berichten van de iPhone van de kroongetuige ter inzage te verstrekken. Bij repliek is aanvullend verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen aan te geven hoe en met welke resultaten is onderzocht dat er geen berichten van voor 14 november 2017 zijn teruggevonden.
Oordeel van de rechtbank
34. De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen omdat uit de reactie van het Openbaar Ministerie volgt dat geen sprake is van berichten die zonder machtiging van de rechter-commissaris van inzage worden onthouden, ook niet het door de verdediging aangehaalde bericht met nummer 7471. Het dossier bevat al een aanvullend proces-verbaal (van 20 juli 2021, zie derde aanvulling einddossier, pagina’s 1894 en 1895) over de mogelijke verklaringen voor het ontbreken van berichten uit de periode 15 september 2017 tot 14 november 2017 en het feit dat er alleen zoekslagen zichtbaar zijn van 23 september 2017. Uit dit proces-verbaal blijkt dat voor het onderzoek aan de iPhone zogenoemde uitlees
softwareis gebruikt. De vraag is daarmee voldoende beantwoord en daarom wordt het verzoek afgewezen.

Verzoek met betrekking tot apps/screenshots

35. Het verzoek van de verdediging om het Openbaar Ministerie op te dragen informatie te geven over welke
appsde
screenshotsgenereren die de kroongetuige doorstuurt naar onder andere zijn partner, is te algemeen om te kunnen worden toegewezen. Het Openbaar Ministerie heeft toegezegd dat als de verdediging van een specifiek
screenshotwil weten van welke
appdit afkomstig is, het deze vraag kan voorleggen aan het politieteam. Het verzoek wordt afgewezen.

Verzoek met betrekking tot overige foto’s en video’s van de iPhone

36. De verdediging heeft verzocht om inzage in de overige foto’s en video’s van de iPhone van de kroongetuige die niet met machtiging van de rechter-commissaris worden onthouden. Het Openbaar Ministerie heeft toegezegd dat de verdediging deze inzage kan krijgen op het politiebureau. De verdediging is hier bij repliek niet meer op teruggekomen. De rechtbank gaat ervan uit dat hierover dan ook geen beslissing meer hoeft te volgen.

Verzoek om voeging e-mailbericht

37. De verdediging heeft verzocht om voeging in het dossier van het e-mailbericht van de toenmalige advocaat van de kroongetuige aan het Openbaar Ministerie over de regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI-regeling).
Oordeel van de rechtbank
38. Op een vergelijkbaar verzoek heeft de rechtbank eerder, bij beslissing van 21 mei 2021 [1] , het Openbaar Ministerie opgedragen een proces-verbaal op te (laten) maken waarin wordt ingegaan op de vragen wat er ten aanzien van de VI-regeling is besproken en wat daarover eventueel met de kroongetuige is afgesproken. Dit aanvullende proces-verbaal van 17 juni 2021 van de TBG-officier van justitie is inmiddels verstrekt en zal aan het dossier worden toegevoegd. Daarin wordt ook de inhoud beschreven van het desbetreffende e-mailbericht waar de kroongetuige ter terechtzitting van 12 april 2021 over heeft verklaard. Voorshands is met dit aanvullende proces-verbaal voldoende verantwoording afgelegd over de vraag wat er ten aanzien van de VI-regeling met de kroongetuige is afgesproken. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de weergave van het e-mailbericht in dat proces-verbaal. Daarom is niet noodzakelijk dat dit aan het dossier wordt toegevoegd. Het verzoek wordt afgewezen.
Verzoek met betrekking tot informatie over het uitzitten van 5 jaar of 5,5 jaar netto gevangenisstraf
39. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen in het dossier te voegen of en in welke zin en in welke tijdlijn met de kroongetuige en zijn raadslieden is gesproken over het uitzitten van 5 jaar of 5,5 jaar netto. Daartoe heeft zij gewezen op berichten uit de iPhone van de kroongetuige.
Oordeel van de rechtbank
40. De rechtbank stelt vast dat de kroongetuige ter zitting van 22 september 2021 een verklaring heeft afgelegd over de iPhone-berichten waarin hij schrijft dat hij 5 of 5,5 jaar netto gevangenisstraf zal moeten uitzitten. Die verklaring is, kort gezegd, dat hem door een officier van justitie een rekensom is voorgehouden. Die rekensom hield in dat hij 1/3 aftrek in verband met de VI-regeling krijgt en daarnaast aftrek omdat hij geen detentiefasering krijgt én nog aftrek van de negen maanden gevangenisstraf die hij voor de zogenoemde wapenzaak heeft gekregen. Omdat het Openbaar Ministerie de desbetreffende officier van justitie heeft gevraagd schriftelijk verantwoording af te leggen van zijn gesprekken met de kroongetuige over dit onderwerp, is de rechtbank van oordeel dat op dit moment voldoende aan het verzoek tegemoet wordt gekomen. Voor zover meer wordt verzocht dan nu is toegezegd, wordt het verzoek afgewezen.

Verzoek verantwoording besprekingen over een lening aan de kroongetuige

41. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een schriftelijke verantwoording in het dossier te voegen over de vraag of, en zo ja in welke zin, er besprekingen zijn gevoerd omtrent het verstrekken aan de kroongetuige van een al of niet renteloze lening, mede geplaatst in een tijdlijn. Daartoe heeft zij gewezen op dezelfde berichten waar de verdediging van verdachte [verdachte 4] ter onderbouwing van een verzoek op een eerdere zitting naar verwees. Het gaat onder meer om het bericht waarin de kroongetuige het heeft over een ‘0,0%’ lening die ooit met een kroongetuige in een andere zaak zou zijn aangegaan.
Oordeel van de rechtbank
42. De rechtbank verwijst naar haar beslissing van 13 juli 2021 op dat eerdere verzoek. De rechtbank overwoog in die beslissing dat het in de geciteerde berichten erop lijkt dat de kroongetuige spreekt over wat hij wenst in het kader van de (onderhandelingen over de) getuigenbescherming, dat daaruit niets blijkt over waar het Openbaar Ministerie mee akkoord is gegaan en wat uiteindelijk met de kroongetuige is overeengekomen ten aanzien van de getuigenbescherming. Voorshands acht de rechtbank de inhoud van (eventuele) financiële afspraken die deel uitmaken van de (in beginsel niet ter toetsing aan de rechtbank voorliggende) overeenkomst terzake de getuigenbescherming, niet van belang voor enige door de rechtbank te nemen beslissing. Het verzoek wordt afgewezen.

Verzoek ten aanzien van gunsten tijdens detentie

43. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een overzicht te (doen) verstrekken van aan de kroongetuige verleende gunsten in detentie. De verdediging heeft daartoe gewezen op berichten uit de iPhone van de kroongetuige waaruit de verdediging afleidt dat de kroongetuige veel meer is toegestaan dan op basis van de geldende detentieregimes gebruikelijk is. Het gaat dan onder andere om bezoeken zonder toezicht, verblijf buiten de penitentiaire inrichting (hierna: PI), weekendjes weg – al dan niet in hotels –, ‘pieploos’ bezoek, toegang tot communicatiemiddelen en betaalsites op internet, vrij (privé)verkeer met personeel van de PI en het wisselen van cadeaus met dat personeel.
De verdediging heeft aanvullend verzocht om de directeur van de PI te horen als getuige.
Oordeel van de rechtbank
44. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de kroongetuige gunstbetoon heeft genoten en het Openbaar Ministerie daarvan proces-verbaal dient op te maken, overweegt de rechtbank als volgt.
45. Onder gunstbetoon in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken wordt verstaan:

“8.1 Onder gunstbetoon valt het verrichten van handelingen die vallen binnen de normale bevoegdheden van de officier van justitie, die een relatief geringe omvang hebben en geen rechtstreeks verband houden met de beslissingen als bedoeld in de artikelen 348 en 350 Sv, maar die wel op enigerlei wijze invloed kunnen hebben op de bereidheid van een getuige tot het afleggen van een getuigenverklaring. Hierover kan de officier van justitie zelfstandig beslissen.

8.2
Indien sprake is van een uitdrukkelijk en causaal verband tussen het verlenen van een dergelijke gunst en de bereidheid van de getuige een verklaring af te leggen, dient hiervan overeenkomstig artikel 226g, vierde lid, Sv een proces-verbaal te worden opgemaakt, dat ten spoedigste bij de processtukken (in de zaak van de getuige en die van de verdachte ten laste van wie hij verklaart) wordt gevoegd.
8.3
Indien voor de te verlenen gunst de toestemming of medewerking van derden is vereist (zoals buitenlandse autoriteiten of bestuursorganen), maakt de officier van justitie aan de getuige duidelijk dat geen garantie kan worden gegeven voor het gewenste resultaat. Hij kan alleen een inspanningsverplichting aangaan.
8.4
Voorbeelden van gunsten zijn: het meewerken aan of het zich niet verzetten tegen een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, de versnelde teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen voor zover het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, het bevorderen van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis van de verdachte in een huis van bewaring dichter bij zijn sociale omgeving, het bevorderen dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde straf in Nederland kan worden voortgezet in het kader van de WOTS of de WETS en het verlenen van voorspraak bij bestuursorganen als de IND en de Belastingdienst.”
46. De rechtbank is van oordeel dat geen van de door de verdediging genoemde voorbeelden is aan te merken als dergelijk gunstbetoon, zodat geen aanleiding bestaat om het Openbaar Ministerie op te dragen een overzicht of nadere informatie hierover te verschaffen.
47. De verdediging heeft (ook) betoogd dat de berichten aantonen dat de kroongetuige binnen detentie een machtspositie heeft verworven, dat hij daarin gefaciliteerd is door (personeel van) de PI en dat het Openbaar Ministerie daarvoor verantwoordelijk is. Deze stellingen, wat daar verder ook van zij, geven evenmin aanleiding om te bepalen dat het Openbaar Ministerie het verzochte overzicht of nadere informatie dient te verschaffen. Voorshands blijkt uit de berichten noch uit het verhoor van de TBG-officier van justitie bij de rechter-commissaris dat het Openbaar Ministerie een rechtens relevante rol heeft gehad in wat de kroongetuige in detentie door personeel van de PI zou zijn toegestaan. De omstandigheid dat de TBG-officier van justitie een verzoek van de kroongetuige voor extra bezoek heeft ‘doorgezet’ naar de directeur van de PI, maakt dat niet anders. De verzoeken worden afgewezen.

Verzoek om informatie over onderzoek naar integriteitsschendingen in de PI

48. De verdediging heeft gesteld dat de berichten in de iPhone tekenen bevatten van integriteitsschending en mogelijk zelfs afpersing/chantage door de kroongetuige in de PI. Ook zou uit de berichten volgen dat de kroongetuige een machtspositie zou hebben verworven. De verdediging heeft verzocht om informatie over (recherche)onderzoek hiernaar. Het resultaat hiervan zou van groot belang zijn voor de integriteit van de bejegening van de kroongetuige en diens betrouwbaarheid voor de waarheidsvinding en dus voor de door de rechtbank te nemen beslissingen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid van de bewijsvoering.
Oordeel van de rechtbank
49. De rechtbank laat in het midden of uit de berichten volgt dat destijds sprake was van integriteitsschendingen, afpersing/chantage, dan wel een machtspositie in de PI. Voor de toetsing van de rechtmatigheid van de bewijsvoering is van belang dat de rechtbank dient te beoordelen of, als zij de inhoud van een (kroon)getuigenverklaring als bewijsmiddel wil gebruiken, deze verklaring betrouwbaar is. Daarnaast beoordeelt de rechtbank (impliciet of expliciet) de rechtmatigheid van de bewijsgaring aan de hand van het toetsingskader van artikel 359a Sv. Onder omstandigheden kan artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) bij die toetsing een rol spelen. De rechtbank ziet op dit moment niet dat de genoemde berichten relevant zijn voor deze (toekomstige) beoordeling omtrent het bewijs. Voor een (toekomstige) beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wordt die relevantie voorshands evenmin gezien. Voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is volgens vaste rechtspraak alleen plaats als met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dat daarvan sprake is, is in dit geval niet onderbouwd. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
50. Voor zover de verdediging in de reactie van 13 oktober 2021 heeft willen betogen dat, kort gezegd, het niet doen van onderzoek naar deze berichten opgevat zou kunnen worden als gunstbetoon verwijst de rechtbank naar de hiervoor onder de nummers 45 en 46 opgenomen overwegingen.

Verzoek om informatie met betrekking tot berichten over contant geld

51. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie te laten aangeven of de berichten in de iPhone zijn onderzocht in verband met een witwasverdenking/voortgezet crimineel handelen en/of het voldoen aan de voorwaarden van de overeenkomst door de kroongetuige. Als er geen onderzoek is gedaan, wil de verdediging weten of het Openbaar Ministerie daarbij heeft overwogen of hier sprake is van gunstbetoon. Het Openbaar Ministerie heeft op 4 oktober 2021 op het verzoek gereageerd. Het ziet de inhoud van de berichten anders en heeft laten weten dat er op dit moment geen onderzoek naar wordt gedaan. De verdediging stelt in reactie daarop dat de redenering van het Openbaar Ministerie feitelijk onjuist is en het belang van de verdediging bij dit verzoek miskent.
Oordeel van de rechtbank
52. De rechtbank stelt vast dat de vraag naar het wel/niet voldoen aan de voorwaarden van de overeenkomst niet is beantwoord door het Openbaar Ministerie. Dit geldt ook voor de vraag of bij de beslissing om geen onderzoek te doen naar de inhoud van de berichten door het Openbaar Ministerie is overwogen of hierbij sprake is geweest van gunstbetoon. De rechtbank ziet voorshands echter niet welk verdedigingsbelang gemoeid zou zijn met het alsnog laten beantwoorden van deze vragen. Een dergelijke opdracht wordt dan ook niet gegeven aan het Openbaar Ministerie, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Verzoek omtrent onderzoek naar de psychische gesteldheid van de kroongetuige

53. De verdediging heeft verzocht om informatie van het Openbaar Ministerie of er specifiek onderzoek is ingesteld naar de psychische gesteldheid van de kroongetuige in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met manipulatieve zelfs chronisch leugenachtige kanten. Het Openbaar Ministerie heeft in reactie daarop laten weten dat het gestelde volstrekt onvoldoende grond is om te twijfelen aan de (psychische) geschiktheid van de kroongetuige om als getuige te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
54. De rechtbank wijst het verzoek af. De beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige die de rechtbank uiteindelijk moet maken, betreft zijn verklaringen over aan de medeverdachten tenlastegelegde feiten, in het licht van hetgeen het procesdossier daarover verder bevat. De rechtbank ziet geen aanleiding om onderzoek naar de psychische gesteldheid van de kroongetuige te laten doen.
Verzoek omtrent detentiemedewerkers wat betreft aard en omvang integriteitsschendingen bij hun functioneren
55. De verdediging heeft aanvullend op eerdere vragen aan het Openbaar Ministerie gevraagd of aard en omvang van de gestelde schendingen zijn onderzocht. Specifiek is daarbij gevraagd of de bedoelde medewerkers betrokken zijn geweest bij de bejegening en detentie-omstandigheden van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] . Volgens de verdediging kan deze informatie van groot belang zijn voor de integriteit van de bejegening van de kroongetuige en diens betrouwbaarheid voor de waarheidsvinding en dus voor de door de rechtbank te nemen beslissingen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid van de bewijsvoering. Daarnaast is op 13 oktober 2021 als belang van de verdediging nog aangevoerd dat het Openbaar Ministerie een plicht heeft ten aanzien van de veiligheid en bejegening van alle verdachten ex artikel 2 EVRM.
Oordeel van de rechtbank
56. De rechtbank heeft hiervoor onder nummer 49 al uiteengezet dat de relevantie van het verzoek niet wordt gezien. Of de bedoelde medewerkers betrokken zijn geweest bij de bejegening of detentie-omstandigheden van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] of [verdachte 3] , heeft evenmin relevantie voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat de berichten waaraan de verdediging refereert van de periode eind 2017 - begin 2018 zijn. Verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] zijn pas sinds respectievelijk 29 mei 2019, 28 mei 2019 en 19 december 2019 in Nederland gedetineerd. Hoe het een zich met het ander verhoudt, en waarom dat relevant is, kan de rechtbank op basis van het aangevoerde niet inzien. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Verzoek om getuigenverhoren

57. De verdediging heeft in een vervolg op de verzoeken met betrekking tot de gestelde integriteitsschendingen verzocht om de toenmalige directeur en de teamleiders van de betreffende detentielocatie als getuige te horen.
Oordeel van de rechtbank
58. In het voorgaande is uiteengezet dat de rechtbank voorshands de relevantie niet inziet van de verzoeken in relatie tot de gestelde integriteitsschendingen door toedoen van de kroongetuige en/of machtspositie van hem. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek tot het horen van deze getuigen evenmin voor toewijzing in aanmerking komt. Ook dit verzoek wordt afgewezen.

Verzoek naar aanleiding van berichten over omvang deal

59. De verdediging heeft berichten uit de iPhone van de kroongetuige genoemd waarin het zou gaan over wat zijn (toenmalige) advocaten wel of niet hebben gedaan of voor hem hebben kunnen regelen. De verdediging heeft gevraagd het Openbaar Ministerie te laten aangeven waarom de kroongetuige kon denken dat voor hem ‘
the sky the limit’ was, zoals hij schreef. Dit in verband met zijn vermeende onmisbaarheid voor de zaken tegen (met name) verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] . De verdediging stelt hierbij belang te hebben in het kader van de betrouwbaarheid, rechtmatigheid en integriteit van de waarheidsvinding.
Oordeel van de rechtbank
60. De rechtbank stelt voorop dat de overeenkomst met de kroongetuige in het dossier is gevoegd. Kennelijk gaat het de verdediging niet om deze kenbare overeenkomst maar om de vraag welke afspraken er tussen het Openbaar Ministerie en de kroongetuige zijn gemaakt in het kader van de beschermingsovereenkomst. Deze ligt in beginsel niet ter toetsing aan de rechtbank voor en is niet ter kennisneming. Dit geldt ook voor informatie over de totstandkoming van de beschermingsovereenkomst. Reeds hierom wordt het verzoek afgewezen.

Verzoek omtrent het meenemen van contant geld (door advocaat) naar de PI

61. Volgens de verdediging volgt uit berichten dat de kroongetuige zijn advocaat verzoekt om hem geld te geven en dat de advocaat daaraan gehoor lijkt te geven. De verdediging heeft gevraagd het Openbaar Ministerie op te dragen aan te geven of is nagegaan of de kroongetuige zich met dergelijke gelden (al dan niet in de PI) een machtspositie heeft verworven. Het Openbaar Ministerie heeft in de reactie van 4 oktober 2021 gesteld dat niet is onderbouwd dat contant geld zou zijn aangewend voor machtsmisbruik in de PI.
Oordeel van de rechtbank
62. De rechtbank merkt allereerst op dat het genoemde bedrag in het bericht € 100,- is. De geopperde veronderstelling dat dit geld mogelijk is aangewend om een machtspositie te verwerven is niet onderbouwd. Er is ook geen verdedigingsbelang aangevoerd. De rechtbank ziet geen relevantie en geen aanleiding om de gevraagde opdracht aan het Openbaar Ministerie te geven. Het verzoek wordt afgewezen.
Verzoek omtrent het niet naar zitting gaan in januari 2018 en (laten) liegen daarover
63. De verdediging heeft gewezen op een bericht waarin de kroongetuige zegt dat hij maandag niet naar de rechtszaak gaat en dat zijn advocaten maar moeten zeggen dat hij ziek is. Gelet daarop heeft de verdediging de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen aan te geven of is nagetrokken of de kroongetuige zich ook anderszins soms heeft onttrokken aan de voorwaarden van de overeenkomst. Ook is de vraag of het niet naar die zitting gaan en het kennelijke liegen daarover gevolgen heeft voor de overeenkomst met de kroongetuige. Het Openbaar Ministerie heeft geantwoord dat de betreffende zitting een pro formazitting in het TGO-onderzoek Roos/Doorn betrof en daarom niet valt onder de overeenkomst. Er is geen verband met zijn optreden als kroongetuige in Marengo. De verdediging heeft gepersisteerd bij het verzoek; het gaat niet om het niet verschijnen, het gaat erom dat de kroongetuige liegt.
Oordeel van de rechtbank
64. De vragen van de verdediging gaan uit van een onjuiste vooronderstelling, nu er geen sprake was van het onttrekken aan de voorwaarden van de overeenkomst. De vraag of het kennelijke liegen van de kroongetuige over het ziek zijn – wat daar ook van zij – gevolgen heeft voor de overeenkomst, is door het Openbaar Ministerie beantwoord. Dit leidt tot afwijzing van het verzoek.
Verzoek om schriftelijke verslaglegging omtrent berichten over het schrijven van een boek
65. De verdediging heeft verzocht om een schriftelijke vastlegging door het Openbaar Ministerie over het al dan niet doen van onderzoek naar mogelijke zeer ernstige integriteitsschendingen en mogelijke ernstige gevolgen voor de eerlijkheid van het proces jegens verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] . De verdediging heeft hiertoe berichten genoemd die betrekking hebben op het schrijven van een boek, genoeg daarvoor gezien te hebben, wellicht daaraan verdienen, mogelijk een trilogie, waar mensen van gaan schrikken. Het belang voor de verdediging is gelegen in het kader van de integriteit van de bejegening, de rechtmatigheid van de bedoelde overeenkomst en de betrouwbaarheid van de kroongetuige voor de daaromtrent door de rechtbank te nemen beslissingen.
Oordeel van de rechtbank
66. De rechtbank ziet niet dat (nader onderzoek naar) berichten over het willen schrijven van een boek, de eventuele inhoud daarvan en dat er wellicht aan verdiend kan worden, relevant kan zijn voor het beoordelingskader van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Dat dergelijke berichten uit eind 2017 – begin 2018 de eerlijkheid van het proces van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] mogelijk zouden kunnen raken ontbeert een onderbouwing. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Verzoek omtrent gesteld (voortgezet) crimineel handelen kroongetuige

67. De verdediging heeft een aantal berichten gepresenteerd die zouden wijzen op crimineel handelen, afpersing en witwassen door de kroongetuige. De verdediging heeft gevraagd of hiernaar onderzoek is gedaan. Daarnaast is gevraagd of hieraan beslissingen zijn verbonden omtrent vervolging of het mogen behouden van (toekomstige) gelden, naar de rechtbank begrijpt: afkomstig uit criminaliteit. Hieraan is de vraag gekoppeld of het Openbaar Ministerie heeft overwogen de overeenkomst met de kroongetuige te beëindigen. Ook vraagt de verdediging of er een schending van de overeenkomst is omdat de kroongetuige met derden sprak over zijn voornemen om kroongetuige te worden.
68. Het Openbaar Ministerie heeft in zijn reactie verwezen naar een proces-verbaal omtrent PGP-berichten die lijken te gaan over handel in verdovende middelen van onder meer de kroongetuige. Daar is onderzoek naar verricht. Het Openbaar Ministerie heeft in verband met de gestelde verdenkingen over witwassen en afpersing niet overwogen de overeenkomst met de kroongetuige te beëindigen. Verder stond het hem vrij zijn voornemen om kroongetuige te worden met familie te bespreken zodat van een schending geen sprake is. De focus van het onderzoek Marengo ligt niet op drugshandel, bij de kroongetuige noch bij de medeverdachten. Zij worden daarvoor geen van allen vervolgd.
69. De verdediging heeft daartegen aangevoerd dat het er vooral om gaat dat vanuit detentie crimineel handelen wordt voortgezet en inkomsten worden verworven. Het gaat de verdediging er niet om waar de focus ligt binnen Marengo, maar dat de kroongetuige zich kennelijk niet aan de overeenkomst houdt.
Oordeel van de rechtbank
70. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie de vragen van de verdediging heeft beantwoord. De rechtbank begrijpt het verzoek zo, dat handelingen van de kroongetuige tijdens detentie in de visie van de verdediging in strijd met de overeenkomst zijn en dat daarom moet worden (her)overwogen of de overeenkomst in stand kan blijven. Verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] zijn geen partij bij deze overeenkomst, reden waarom niet goed valt in te zien dat zij een gerechtvaardigd belang hebben bij een beslissing omtrent eventuele beëindiging hiervan. Het deel van het verzoek dat ziet op vragen aan het Openbaar Ministerie naar beslissingen omtrent vervolging of het mogen behouden van (toekomstige) gelden lijkt te doelen op gunstbetoon. In dit verband stelt de rechtbank vast dat geen proces-verbaal inzake gunstbetoon is opgemaakt, hetgeen (impliciet) ook een antwoord is van het Openbaar Ministerie. Het verzoek wordt afgewezen.

Verzoek omtrent opnamen gesprekken met advocaten en TGB

71. De verdediging heeft verzocht om verstrekking van opnamen die blijkens een bericht kennelijk door de partner van de kroongetuige indertijd zijn gemaakt tijdens gesprekken met advocaten en het TGB. Daarnaast is verzocht om een verslag van onderzoek hiernaar. Tevens is gevraagd of dit handelen aanleiding is geweest voor het Openbaar Ministerie de overeenkomst met de kroongetuige te ontbinden. In reactie hierop heeft het Openbaar Ministerie aangegeven niet over dergelijke opnamen te beschikken. Daarbij zou het gaan om gesprekken in relatie tot getuigenbescherming en dat is niet relevant voor de strafzaak. Een onderzoek naar de opnamen is niet gedaan, daarvoor is geen basis. De verdediging heeft hiertegen ingebracht dat de kroongetuige hierop heeft gestuurd, het handelingen betreft die het geheim van het onderzoek en geheimhouders betreft en dat privacybelangen zijn geschonden. De handelingen hebben in de visie van de verdediging de integriteit van het onderzoek geschonden.
Oordeel van de rechtbank
72. De rechtbank merkt allereerst op dat het Openbaar Ministerie stelt dat het niet over de opnamen beschikt. Het verzoek om verstrekking van die opnamen stuit daar op af. Overigens valt niet in te zien hoe eventuele opnamen door een van de deelnemers aan een gesprek omtrent getuigenbescherming en/of enig gesprek met een van de eigen raadslieden de integriteit van het onderzoek kunnen raken. Daarnaast is niet onderbouwd hoe verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] bij de inhoud van deze vertrouwelijke gesprekken een rechtens te honoreren belang hebben. Het verzoek wordt afgewezen.

Verzoek omtrent de aanleiding kroongetuige te worden

73. De verdediging heeft verzocht om een proces-verbaal van het Openbaar Ministerie met betrekking tot in berichten genoemde besprekingen, dan wel vieze spelletjes van het Openbaar Ministerie, om ‘ [verdachte 3] ’ te krijgen via de kroongetuige. Daarbij is gevraagd in dat proces-verbaal aan te geven wat de positie van de kroongetuige was voor en na ‘de
server’. Het gaat de verdediging erom inzicht te krijgen in wat het Openbaar Ministerie gedaan heeft voor de kroongetuige om hem een kennelijke machtspositie te kunnen laten hebben en op welke wijze hij vervolgens schaak is gezet. Het Openbaar Ministerie heeft hierop gereageerd dat het deze vragen niet kan beantwoorden omdat het gaat om uitleg van woorden van de kroongetuige. De verdediging heeft daarop aangegeven dat in de berichten een situatie wordt beschreven waarbij ook het Openbaar Ministerie betrokken is, zodat daarop wel kan worden geantwoord. Als de kroongetuige zou liegen is dat ook een antwoord, aldus de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
74. De rechtbank wijst het verzoek af. Niet valt in te zien hoe het Openbaar Ministerie uitleg zou kunnen geven over chatgesprekken waar geen leden van het Openbaar Ministerie bij betrokken zijn. De rechtbank acht het belang bij een proces-verbaal door het Openbaar Ministerie op dit punt onvoldoende onderbouwd.

Verzoek met betrekking tot vervolging kroongetuige/opzeggen overeenkomst

75. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen om aan te geven of de kroongetuige wegens meineed wordt vervolgd en of in dit kader een opsporingsonderzoek plaatsvindt. Verder heeft de verdediging verzocht het Openbaar Ministerie te bevelen om aan te geven of de constateringen van onbetrouwbaarheid van de kroongetuige en de door hem gepleegde inbreuken op de integriteit, aanleiding zijn om de overeenkomst met hem te verbreken wegens schending van de voorwaarden.
76. Het Openbaar Ministerie heeft in zijn reactie opgemerkt dat de kroongetuige op dit moment niet voor meineed wordt vervolgd en dat daar ook geen opsporingsonderzoek naar plaatsvindt. Ook ziet het Openbaar Ministerie geen aanleiding de overeenkomst met de kroongetuige te verbreken.
Oordeel van de rechtbank
77. De rechtbank stelt vast dat de vragen van de verdediging zijn beantwoord. De rechtbank hoeft dan ook op deze punten geen beslissing te geven.
78. De verdediging heeft aanvullend nog verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen om aan te geven waarom de overeenkomst dan niet wordt doorbroken, maar dat verzoek wordt afgewezen. Het debat over het al dan niet opzeggen van de kroongetuigeovereenkomst door het Openbaar Ministerie en de gevolgen daarvan, kan bij requisitoir en pleidooi worden gevoerd. Het Openbaar Ministerie hoeft daarover niet tussentijds verantwoording af te leggen.

Verzoek met betrekking tot de planning

79. De verdediging heeft bij repliek verzocht om bij de toekomstige planning rekening te houden met de wens de kroongetuige nog zeker gedurende drie aaneengesloten dagen te bevragen over algemene onderwerpen, los van vragen over zaaksdossiers. Dit verzoek kan aan de orde komen op de geplande regiezittingen van 20, 22 en 23 december 2021.
In de zaak van verdachte [verdachte 10] (en – na aansluiting – in de zaken van verdachten [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 7] , [verdachte 8] , [verdachte 4] , [verdachte 9] , [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] )
Verzoeken naar aanleiding van in de cel van de kroongetuige aangetroffen goederen
80. De verdediging heeft naar aanleiding van het proces-verbaal van de TBG-officier van justitie van 19 september 2021 verzocht om nadere informatie over de op 6 september 2017 in de cel van de kroongetuige aangetroffen spullen. Het gaat om informatie over de aard, de huidige locatie en de inhoud van deze goederen, een op te maken proces-verbaal over de precieze gang van zaken rond de doorzoeking en het verdwijnen van de goederen en een op te maken proces-verbaal door het zaaks-Openbaar Ministerie Marengo met betrekking tot hun wetenschap over deze gang van zaken. Ook is in dit verband verzocht de TBG-officieren van justitie, de zaaksofficier van justitie inzake Roos/Doorn, de huidige en toenmalige directeur van de PI en de bij de doorzoeking aanwezige PI-medewerkers als getuigen te doen horen bij de rechter-commissaris.
Proces-verbaal van 19 september 2021
81. De TBG-officier van justitie beschrijft in het proces-verbaal van 19 september 2021 dat op 6 september 2017 – een dag na het opleggen van de beperkingen aan de kroongetuige in het onderzoek Roos/Doorn – een celinspectie heeft plaatsgevonden waarbij door de directeur van de PI goederen zijn ingenomen. Het ging om een televisie met afstandsbediening, een USB-stick Cambrian, een USB-dongel en een harde schijf WD-Elements. Het proces-verbaal vermeldt dat een nadere omschrijving van deze goederen en dus een nadere duiding van welke mogelijkheden tot communicatie deze bieden niet is te geven omdat niet bekend is waar die goederen zich bevinden.
Verklaring van de kroongetuige
82. Ter terechtzitting van 22 september 2021 heeft de kroongetuige hierover verklaard, kort gezegd, dat het geen celinspectie betrof maar het enkel innemen van spullen uit de cel, in verband met de na zijn aanhouding op 5 september 2017 voor de zaken Roos/Doorn opgelegde beperkingen. Na die aanhouding heeft hij in een politiecel verbleven en bij terugkomst op de detentielocatie kreeg hij te horen dat hij in alle beperkingen zou gaan. Toen zijn een televisie, een USB-stick met muziek en wat spullen van een Xbox in beslag genomen. Op de Xbox zat geen Wifi- of internetaansluiting. Een USB-dongel heeft hij niet gehad en de ingenomen spullen heeft hij later ook weer teruggekregen, aldus de kroongetuige.
Reactie van het Openbaar Ministerie
83. In de schriftelijke reactie van 4 oktober 2021 schrijft het Openbaar Ministerie dat het zaaks-Openbaar Ministerie Roos/Doorn heeft laten weten dat het tactisch TGO-team Roos/Doorn destijds niet op de hoogte was van het kroongetuigentraject. Zij wisten ook niet dat hij destijds op een andere dan een gebruikelijke detentielocatie verbleef. Alleen de zaaksofficier van justitie was op de hoogte van het traject. In het TGO-onderzoek Roos/Doorn is geen beslag gelegd onder de kroongetuige in de detentielocatie. De genoemde spullen zijn nooit in het bezit van het TGO-team geweest en zijn ook niet ingeboekt als beslag. Het zaaks-Openbaar Ministerie Roos/Doorn heeft nooit van de inname van de goederen geweten.
84. Het Openbaar Ministerie schrijft verder dat het (zaaks-Openbaar Ministerie Marengo) nooit van de inname van deze goederen op de hoogte is gesteld. Verder schrijft het Openbaar Ministerie in de reactie van 4 oktober 2021 dat de TGB-officier van justitie heeft laten weten dat de opmerking in het proces-verbaal van 19 september 2021 is gebaseerd op een brief die destijds door de directeur van de detentielocatie aan de kroongetuige is gezonden. De inhoud van die brief is in de reactie van 4 oktober 2021 geciteerd en houdt in, voor zover hier van belang:
“Hierbij deel ik U mede dat, naar aanleiding van een mogelijk op te leggen beperking, er een cel inspectie d.d. 06 sep 2017, heeft plaats gevonden. (…)
De directeur is bevoegd uw persoonlijke verblijfsruimte op de aanwezigheid van
voorwerpen die niet in uw bezit mogen zijn, te onderzoeken indien dit noodzakelijk
wordt geacht. (…)
Tijdens deze inspectie zijn de volgende zaken voorlopig ingenomen;
- lxTVmetAB
- lx USE Stick Cambrian
- 1 x USB dongle
- lx HDD WD Elements”
Oordeel van de rechtbank
85. Met de verstrekte informatie en toelichting daarop is verantwoording afgelegd over de op 6 september 2017 onder de kroongetuige ingenomen spullen en de wetenschap van het zaaks-Openbaar Ministerie Marengo daarover. In het licht van deze verantwoording ziet de rechtbank het belang voor het laten opmaken van een proces-verbaal en/of het doen van nader onderzoek, bijvoorbeeld door het horen van de verzochte getuigen, niet. De stelling van de verdediging dat zij de inhoud van de mededelingen weigert te geloven vanwege de
timing– kort na het afleggen van de cruciale kluisverklaringen maar voor het tekenen van de deal – is onvoldoende onderbouwing van dat belang. Verder zijn door de verdediging als mogelijkheden geopperd dat de toenmalige directeur van de PI de spullen heeft laten verdwijnen onder druk van de kroongetuige en/of dat het Openbaar Ministerie de goederen heeft laten verdwijnen. Voor die scenario’s zijn echter geen aanwijzingen. De rechtbank acht dan ook onvoldoende onderbouwd dat het horen van de verzochte getuigen van belang is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De verzoeken worden daarom afgewezen.
In de zaken van alle verdachten

Overige verzoeken en vragen

86. Voor zover de verdediging nog andere verzoeken heeft gedaan of vragen heeft gesteld, blijven deze hier onbesproken omdat de rechtbank er, gelet op de reactie van het Openbaar Ministerie, van uitgaat dat hierop geen beslissing meer hoeft te volgen. Voor zover dit anders is, kan de verdediging bij gelegenheid van een volgende zitting deze (eventuele) onbesproken verzoeken en vragen opnieuw onder de aandacht brengen.