ECLI:NL:RBAMS:2021:4999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5441
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag voor kinderen van een in Nederland gewoond hebbende eiser na terugkeer uit Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die 31 jaar in Nederland hebben gewoond, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eisers, die in Marokko zijn getrouwd en drie kinderen hebben, hebben op 23 april 2020 kinderbijslag aangevraagd op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor hun kinderen. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat eiser niet als ingezetene van Nederland werd aangemerkt op de peildata van 1 april 2020 en 1 juli 2020. Verweerder stelde dat eiser geen duurzame, persoonlijke band met Nederland had op die data.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skypezitting op 9 juni 2021, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiser op de peildata wel degelijk een duurzame band met Nederland had, onderbouwd door zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn Nederlandse nationaliteit, en zijn intentie om zich langdurig in Nederland te vestigen. De rechtbank verwierp het standpunt van verweerder dat het ontbreken van zelfstandige woonruimte een doorslaggevende factor was.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eisers recht hebben op kinderbijslag voor het tweede en derde kwartaal van 2020. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. Deze uitspraak benadrukt het belang van de persoonlijke band met Nederland bij de beoordeling van ingezetenschap voor de AKW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] (eiser en eiseres), te Amsterdam,

(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Procesverloop

Op 9 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om voor de drie kinderen van eisers kinderbijslag toe te kennen voor het tweede en derde kwartaal van 2020.
Op 18 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skypezitting van 9 juni 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft 31 jaar in Nederland gewoond en in Nederland gewerkt. Vanaf 1997 ontvangt hij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 3 mei 2010 is eiser naar Marokko gegaan. Hij is daar getrouwd met eiseres en heeft drie kinderen gekregen. Eiser en zijn kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Op 11 maart 2020 zijn eisers met hun kinderen naar Nederland gekomen. Op 23 april 2020 heeft eiser kinderbijslag aangevraagd op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor hun kinderen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser over het tweede en derde kwartaal van 2020 niet als ingezetene van Nederland is aan te merken. Verweerder heeft niet kunnen vaststellen dat eiser op de peildata 1 april 2020 en
1 juli 2020, een duurzame, persoonlijke band met Nederland had. Daardoor is hij niet verzekerd voor de AKW en ontvangt hij geen kinderbijslag. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op de peildata in geding een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft en vraagt daarom een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit.
Het oordeel van de rechtbank
4. De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiser recht heeft op kinderbijslag over het tweede en derde kwartaal van 2020. Hiervoor is beslissend of eiser op de peildata van deze kwartalen ingezetene van Nederland was.
5. Verzekerd voor de AKW is degene die ingezetene is. [1] Ingezetene in de zin van de AKW is degene die in Nederland woont. [2] Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. [3] Degene die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is, heeft recht op kinderbijslag voor een kind. [4] In het geval van eiser is de peildatum voor het tweede kwartaal van 2020 1 april 2020 en voor het derde kwartaal van 2020 is de peildatum 1 juli 2020 (de peildata in geding).
6. Bij de beoordeling van ingezetenschap is van belang of een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Bij deze beoordeling moet worden gekeken naar alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. [5] Verder is voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende dat de betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen. [6] De intentie van een betrokkene om in Nederland te wonen, dient beoordeeld te worden aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser op de peildata in geding niet als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt. Eiser had naar het oordeel van de rechtbank op 1 april 2020 al een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij gedurende de tien jaren dat hij in Marokko verbleef ingezetene van Nederland is gebleven. Dat eiser na zijn vertrek uit Nederland door onvoorziene omstandigheden langere tijd in Marokko heeft verbleven, doet er niet aan af dat zijn band met Nederland geleidelijk is afgenomen en dat hij het ingezetenschap heeft verloren. Volgens het beleid van verweerder [7] is het waarschijnlijk dat de band met Nederland minder sterk wordt naarmate een betrokkene langer buiten Nederland verblijft. Het ingezetenschap wordt in beginsel na drie jaar na de datum van vertrek uit Nederland zonder meer als geëindigd beschouwd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat eiser geen ingezetene meer was toen hij naar Nederland terugkeerde.
9. De rechtbank is wel van oordeel dat eiser kort na zijn terugkeer in Nederland, en ook al op de eerste peildatum 1 april 2020, weer als ingezetene moet worden beschouwd. Daarbij wijst de rechtbank erop dat volgens de jurisprudentie van de Raad het enkele feit dat iemand op de peildatum nog maar kort in Nederland is, niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van ingezetenschap. [8]
10. De rechtbank acht met name van belang dat eiser 31 jaar in Nederland heeft gewoond en als zelfstandig schilder in Nederland heeft gewerkt. Anders dan in de uitspraak van de Raad van 28 mei 2021 [9] is eiser in Nederland opgegroeid en heeft hij de Nederlandse nationaliteit nooit verloren. Eiser spreekt goed Nederlands en ook zijn kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Verder heeft eiser bij aankomst in Nederland een Nederlandse bankrekening en een Nederlandse zorgverzekering en ontvangt hij een WAO-uitkering. Deze omstandigheden heeft het Gerechtshof Den Bosch in het arrest van 21 januari 2019 mede van belang geacht. [10]
11. De intentie van een betrokkene om in Nederland te wonen, dient beoordeeld te worden aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Eiser heeft meteen na de terugkeer in Nederland gemeld dat hij de intentie heeft om zich langdurig in Nederland te vestigen. Eiser heeft bovendien medische zorg in Nederland nodig. Daaruit blijkt volgens de rechtbank eveneens zijn intentie om zich langdurig in Nederland te vestigen. Verder is zijn gezin ingeschreven in het Nederlandse bevolkingsregister en eiseres heeft zich heeft aangemeld voor een inburgeringscursus. Ook heeft eiser aangegeven dat hij geen bezitting of een woning in het buitenland heeft. Eiser is tijdens zijn verblijf in Marokko naar Nederland gereisd om de kinderen in Nederland bij de gemeente aan te geven. Bovendien heeft eiser tijdens zijn verblijf in Marokko gebruik gemaakt van zijn Nederlandse stemrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser reeds bij zijn aankomst in Nederland de intentie gehad om zich definitief in Nederland te vestigen.
12. Verweerder acht van belang dat eiser niet beschikt over een duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte. De rechtbank stelt voorop dat in recente rechtspraak van de Raad aan het ontbreken van een zelfstandige woonruimte geen doorslaggevend gewicht meer toekomt. [11] Eiser wordt na aankomst in Nederland met zijn gezin in de noodopvang geplaatst, waar hij kan blijven totdat hij voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een huurwoning. Het betreft dus geen zelfstandige woonruimte, maar hij heeft wel duurzame huisvesting. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 10 februari 2017 [12] , is de rechtbank van oordeel dat ook in het onderhavige geval geen doorslaggevende betekenis toekomt aan het feit dat eiser niet beschikt over zelfstandige woonruimte.
13. Gelet op alle feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat eiser reeds op de eerste peildatum een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland heeft, waardoor hij als ingezetene van Nederland verzekerd is voor de AKW. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de aanvraag van eiser om kinderbijslag voor het tweede en derde kwartaal van 2020 afgewezen. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Conclusie
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het op een ondeugdelijke motivering berust. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eisers over het tweede en derde kwartaal van 2020 recht hebben op kinderbijslag.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat eisers recht hebben op kinderbijslag over het tweede en derde kwartaal van 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in beroep tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW.
2.Artikel 2, van de AKW.
3.Artikel 3, eerste lid, van de AKW.
4.Artikel 11, eerste lid, van de AKW.
5.Zie de arresten van de Hoge Raad (HR) van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en van
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 4 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5741 en
7.SB 1027.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2693.
9.Zie de uitspraak van de Raad van 28 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1258, r.o. 4.8.
10.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch van 21 januari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:634.
11.Zie de uitspraak van de Raad van 28 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1258.
12.Zie de uitspraak van de Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2693, r.o. 4.11.