ECLI:NL:CRVB:2021:1258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekering op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en ingezetenschap in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante, een Surinaamse vrouw die eerder de Nederlandse nationaliteit bezat, op de peildata 1 oktober 2018 en 1 januari 2019 als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat appellante niet verzekerd was op grond van de AKW, omdat zij niet als ingezetene kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar intentie om zich in Nederland te vestigen en haar inschrijving als woningzoekende, op de peildata geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De Raad overwoog dat de omstandigheden van appellante, waaronder haar korte verblijf in Nederland en het ontbreken van een eigen woning, onvoldoende waren om tot ingezetenschap te concluderen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat bij de beoordeling van ingezetenschap alle omstandigheden in onderlinge samenhang moeten worden bezien, en dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet opwegen tegen de feiten die wijzen op een gebrek aan ingezetenschap op de relevante peildata.