Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
beschikking van de kantonrechter
verzoekers
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Vereniging van Eigenaars van het [verweerster]
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 22 juni 2021 is een schriftelijke reactie ingediend door [naam 1] en op 23 juni 2021 door [naam 2] , met een aanvulling op 26 juni 2021.
Op 30 juni 2021 is het verweerschrift binnengekomen.
[verzoekers] hebben hun verzoek toegelicht onder overlegging van een pleitnota en partijen hebben over en weer op elkaar gereageerd. Ook hebben zij vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
Artikel 181. Van (…) een naar tijdsduur evenredig gedeelte van de kosten verbonden aan het periodiek schilderwerk en noodzakelijke vernieuwingen wordt jaarlijks door het bestuur een begroting ontworpen en ter vaststelling aan de jaarlijkse vergadering voorgelegd.2. Met ingang van een door het bestuur te bepalen datum zal door de eigenaars ten behoeve van de vereniging bij wijze van voorschotbetaling maandelijks aan het bestuur worden overgemaakt een/twaalfde gedeelte van hun omslag in het onder 1 bedoelde bedrag (…).Artikel 361. Alle besluiten [van de vergadering van eigenaars, kntr], waarvoor in dit reglement of krachtens de wet geen afwijkende regeling is voorgeschreven, worden genomen met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.(…)Artikel 37(…)5. Besluiten door de vergadering tot het doen van uitgaven die een bedrag van vijftig duizend gulden (…) te boven gaan, kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van ten minste twee/derde van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin een aantal eigenaars tegenwoordig of vertegenwoordigd is dat ten minste twee/derde van het totaal aantal stemmen kan uitbrengen. In een vergadering, waarin minder dan twee/derde van het in de vorige zin bedoelde maximum aantal stemmen kan worden uitgebracht, kan geen geldig besluit worden genomen. (…)6. Het in het vorige lid bepaalde geldt niet voor uitgaven met betrekking tot posten die door de vergadering overeenkomstig artikel 18 lid 1 (…) op de jaarlijkse begroting zijn geplaatst voorzover deze posten met niet meer dan tien procent (10%) overschreden worden, of voor uitgaven waarvoor een speciale reserve is gevormd.(…)
3.4. De stemvereisten die gelden voor de diverse door de ALV te nemen besluiten zijn neergelegd in diverse bepalingen van het splitsingsreglement. Bij de uitleg van het splitsingsreglement komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die tot vaststelling van het splitsingsreglement zijn overgegaan. Deze bedoeling dient naar objectieve maatstaven te worden afgeleid uit de omschrijving in de notariële akte en het daarin opgenomen splitsingsreglement, bezien in het licht van de gehele inhoud daarvan.3.5. In dit geval gaat het om de vraag welk stemvereiste krachtens het splitsingsreglement geldt voor het nemen van het besluit door de ALV tot het doen van de onderhavige uitgaven inzake de brandveiligheid en waterleiding. Het hof is, gelet op het stelsel en de bewoordingen van het splitsingsreglement, van oordeel dat, zoals [verzoekers] betogen, het hiervoor geldende stemvereiste is neergelegd in artikel 37 lid 5 van het splitsingsreglement, dat een gekwalificeerde meerderheid voorschrijft. Het volgende is hiervoor redengevend. Uit de bewoordingen van artikel 18 lid 1 gelezen in samenhang met artikel 32 lid 2 van het splitsingsreglement vloeit voort dat jaarlijks door het bestuur een nieuwe begroting wordt ontworpen van de schulden en kosten die voor rekening komen van de gezamenlijke eigenaars en ter vaststelling aan de ALV wordt voorgelegd. Volgens de hoofdregel zoals neergelegd in artikel 36 van het splitsingsreglement worden ‘alle besluiten, waarvoor in dit reglement of krachtens de wet geen afwijkende regeling is voorgeschreven, […] genomen met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen’. Dit betekent dat ook het besluit ter vaststelling van de krachtens artikel 18 lid 1 en artikel 32 lid 2 bedoelde begroting in beginsel wordt vastgesteld met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen door de ALV. Echter, artikel 37 lid 5 van het splitsingsreglement bevat hierop een uitzondering door te bepalen dat ‘besluiten […] tot het doen van uitgaven die een bedrag van vijftig duizend gulden […] te boven gaan, […] slechts [kunnen] worden genomen met een meerderheid van tenminste twee/derde van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin een aantal eigenaars tegenwoordig of vertegenwoordigd is dat ten minste twee/derde van het totaal aantal stemmen kan uitbrengen. Deze uitzondering is naar het oordeel van het hof ook van toepassing op de onderhavige posten inzake de brandveiligheid en waterleiding ter hoogte van € 155.500,=, die daarmee het bedrag van vijftig duizend gulden ruim te boven gaan.
Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat voor het goedkeuren van het MJOP 2021-2030 evenmin een twee derde meerderheid nodig was, waartoe het volgende werd overwogen:
Terecht is door VvE [verweerster] aangevoerd dat het in [artikel 37 lid 5 van het splitsingsreglement] gaat om uitgaven, terwijl bij het vaststellen van het MJOP geen sprake is van het doen van uitgaven in de zin van [dat artikel]. Dat komt pas aan de orde op het moment dat de in het MJOP gereserveerde bedragen daadwerkelijk worden uitgegeven.Tegen de beschikkingen van 15 maart 2021 is geen hoger beroep ingesteld.
Het verzoek
- de besluiten van de ALV van 27 januari 2021 tot goedkeuring van de begroting 2021 en de maandelijkse bijdragen 2021 te vernietigen dan wel nietig te verklaren
- VvE [verweerster] te veroordelen tot terugbetaling van een deel van de maandelijkse bijdragen 2020, aan [verzoeker 1] € 1.482,45 en aan [verzoeker 2] van € 2.060,39, te vermeerderen met wettelijke rente,
- VvE [verweerster] te veroordelen tot teruggave van een deel van de maandelijkse bijdragen 2021, aan [verzoeker 1] € 348,47 per maand en aan [verzoeker 2] € 372,79 per maand, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente.
Zij stellen daartoe het volgende. De ALV van 27 januari 2021 is gedeeltelijk digitaal gehouden met Microsoft Teams. Een discussie over de te nemen voorstellen of vragen stellen was niet goed mogelijk. Voor goedkeuring van de begroting 2021 was een twee derde meerderheid vereist, omdat er posten opstaan die meer dan 10% afwijken van de begroting van het vorige jaar, zoals de dotatie aan het reservefonds, de post onderhoud en installaties alsmede de bestuurskosten. In 2020 was de vereiste twee derde meerderheid voor de dotatie aan het reservefonds er ook al niet. Het is onbehoorlijk van het bestuur dat de leden vanaf 1 januari 2021 via de maandelijkse bijdrage hun deel van de dotatie moeten betalen. Er had een andere weg bewandeld moeten worden met een geheel nieuw MJOP 2021-2030. Dat zou tot een lagere maandelijkse bijdrage hebben geleid. Het verschil moet aan [verzoekers] worden terugbetaald.
Na de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 28 april 2020, waarin de goedkeuring van de begroting 2019 nietig is verklaard, had het bestuur bovendien een totaalbedrag van € 155.100,- aan maandelijkse bijdragen 2020 moeten terugbetalen.
Het verweer
De vorderingen die ertoe strekken dat VvE [verweerster] wordt veroordeeld tot het doen van (terug)betalingen kunnen niet in deze verzoekschriftprocedure worden behandeld. Die vorderingen moeten bij dagvaarding worden aangebracht. Bovendien behoren de geldvorderingen voor een deel niet tot de competentie van de kantonrechter. Verder is de jaarrekening 2019 onherroepelijk goedgekeurd.
Beoordeling
In de kern genomen legt het hof niet uit waarom het begrotingsposten als uitgaven beschouwt. In de uitspraak van hetzelfde gerechtshof van 20 december 2016 (zoals hiervoor genoemd onder 3) overwoog het hof nog dat de letterlijke betekenis van de term “uitgaven” het uitgeven van geld betekent en het woord volgens Van Dale - Groot woordenboek van de Nederlandse taal verwijst naar een bedrag dat ter betaling van iets wordt uitgegeven. Een begrotingspost valt in het normale taalgebruik niet onder dit begrip. Een dergelijke post is immers nog niet ter betaling van iets uitgegeven. In het kader van een begroting gaat het in eigenlijke zin om een reservering voor toekomstige uitgaven. Het is dan ook onbegrijpelijk dat het gerechtshof in de uitspraak van 28 april 2020 oordeelt dat de vaststelling van de begrotingsposten waar het in die procedure om ging, besluiten waren tot het doen van uitgaven van meer dan 50.000 gulden (zoals bedoeld in artikel 37 lid 5 van het splitsingsreglement).
Al deze besluiten worden op grond van artikel 36 genomen met een volstrekte meerderheid van stemmen, behalve:
- met uitzondering van uitgaven met betrekking tot begrotingsposten voor zover deze posten niet met meer dan 10% worden overschreden of uitgaven waarvoor een speciale reserve is gevormd (hiervoor is een volstrekte meerderheid vereist op grond van artikel 37 lid 6). Anders dan het gerechtshof oordeelt de kantonrechter dat dit niet praktisch onuitvoerbaar is en dat het wel degelijk past in de systematiek van het splitsingsreglement. Deze twee uitzonderingen betreffen immers uitgaven van meer dan 50.000 gulden die voor de ALV geen verrassing vormen: de begroting ervan is al goedgekeurd / er is al een reserve voor gevormd. De uitzondering van het stemvereiste van twee derde meerderheid betreft dus alleen uitgaven van meer dan 50.000 gulden die niet voor het betreffende jaar zijn begroot of voor dat jaar niet in die omvang zijn begroot, en waarvoor geen reserve is gevormd. Deze uitzondering is niet ongerijmd, maar juist goed te verklaren: als het bestuur in een bepaald jaar naast de begrote uitgaven en uitgaven die ten laste komen van eventuele reservefondsen aanzienlijk andere uitgaven wil doen (van meer dan 50.000 gulden), dan kan dat alleen met goedkeuring van een twee derde meerderheid van de ALV. Er moet dus een forse drempel worden gehaald, omdat het om extra uitgaven gaat waarvoor op grond van artikel 37 lid 7 ook een extra voorschotbijdrage kan worden gevraagd. Tot slot geldt op grond van lid 8 de uitzondering ook voor besluiten tot uitgaven voor verbouwing en dergelijke, voor zover deze niet als een uitvloeisel van het normale beheer zijn te beschouwen. In verschillende uitspraken van feitenrechters is overigens geoordeeld dat de bepaling van lid 8 (of daarmee vergelijkbare bepalingen) betrekking heeft op besluiten met een zeker ingrijpend karakter (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad van 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1275).