ECLI:NL:RBAMS:2021:3895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AMS 20/5823
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die eerder ziek was door een bedrijfsongeval, had zijn Ziektewetuitkering zien beëindigen per 22 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de uitkering terecht was, omdat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms', en dat er geen noodzaak was om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en concludent beoordeeld. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de beperkingen van eiser correct hadden vastgesteld en dat de geduide functies passend waren. De rechtbank oordeelde ook dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering niet in strijd was met het ILO-Verdrag 121, omdat het Nederlandse systeem voldoende compensatie biedt voor inkomensderving na een arbeidsongeval. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. J. Lam).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Accor Hospitality Nederland N.V., gevestigd te Schiphol
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de Ziektewetuitkering van eiser met ingang van 22 maart 2020 beëindigd.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021 via een videoverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. N.A. Nowotny. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Accor Hospitality Nederland N.V. is niet verschenen.

Overwegingen

Medische gegevens
1. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan Accor Hospitality Nederland N.V. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische stukken daarom niet inhoudelijk weergeven en de medische klachten van eiser alleen in algemene zin benoemen.
Wat er aan de procedure voorafging
2. Eiser was werkzaam als keukenhulp in een hotel toen hij zich op 20 juni 2016 ziekmeldde na een bedrijfsongeval. Op 17 november 2016 ging eiser ziek uit dienst bij het hotel. Zijn Ziektewetuitkering is toen, na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling, met ingang van 20 juli 2017 beëindigd omdat er sprake was van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid.
3. Eiser is weer gaan werken, maar meldde zich op 22 februari 2019 ziek voor dit werk als kok bij Accor Hospitality Nederland N.V. Na een jaar vond er in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling een medisch en arbeidskundig onderzoek plaats. Daaruit is gebleken dat eiser 0% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft daarom de Ziektewetuitkering bij het primaire besluit met ingang van 22 maart 2020 beëindigd. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van
30 januari 2020, de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 10 februari 2020.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
14 september 2020, een FML van 14 september 2020 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 september 2020 ten grondslag. De arbeidsdeskundige heeft drie passende functies geselecteerd die volgens hem geschikt zijn voor eiser. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van 0% blijft in bezwaar ongewijzigd.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht de Ziektewetuitkering van eiser met ingang van 22 maart 2020 beëindigd heeft, omdat eiser dan minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
De medische beoordeling
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep komt een bijzondere waarde toe aan rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn. Het gevolg van die bijzondere waarde van die rapporten is dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op deze rapporten mag baseren. Een betrokkene kan echter proberen aan te tonen dat zo’n rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, niet concludent is of dat de in het rapport gegeven beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel echter wel een rapport van een arts noodzakelijk. [1]
Zorgvuldigheid van de besluitvorming
7. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, gezien de onderzoeksactiviteiten, op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 30 januari 2020 blijkt dat deze verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd, dat hij eiser heeft gezien op het spreekuur en dat hij psychisch en lichamelijk onderzoek heeft verricht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 september 2020 blijkt dat deze verzekeringsarts ook de dossiergegevens heeft bestudeerd, dat hij aanwezig was bij de telefonische hoorzitting en dat hij de in bezwaar door eiser overgelegde brief van de huisarts van 19 mei 2020 heeft betrokken bij zijn beoordeling.
Equality of arms
8.1.
Eiser voert aan dat hij in beroep in bewijsnood is geraakt, omdat hij in bezwaar reeds alle medische informatie heeft overgelegd die tot zijn beschikking staat. Eiser beschikt niet over de financiële middelen om een expertiserapport te laten opstellen. Eiser is daarnaast zorgmijdend ten aanzien van zijn psychische klachten, waardoor hij in beroep geen nieuwe medische informatie van een behandelaar kan overleggen. Eiser verzoekt daarom aan de rechtbank om een medisch deskundige te benoemen.
8.2.
Ten aanzien van dit verzoek overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser zijn gestelde financiële onvermogen niet met stukken heeft onderbouwd. Daarnaast is de bestuursrechter volgens vaste rechtspraak niet onvoorwaardelijk gehouden om een medisch deskundige te benoemen als een betrokkene geen financiële middelen heeft. [2] In deze zaak is er onvoldoende reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van het standpunt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Dat eiser naar eigen zeggen zorgmijdend is ten aanzien van zijn psychische klachten, is daarvoor onvoldoende. De psychische klachten in kwestie zijn namelijk wel meegewogen in de beoordeling van de verzekeringsartsen en er is ook rekening met deze klachten gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van eiser. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert ook geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Tevens weegt mee dat eiser in de bezwaarprocedure gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn psychische klachten, door een brief van zijn huisarts van 19 mei 2020 te overleggen. Deze brief is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar bij de medische beoordeling betrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat relevante medische informatie ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms, zodat er op die grond geen aanleiding is om een medisch deskundige te benoemen.
Inhoudelijke beoordeling
9.1.
Eiser voert aan dat hij meer beperkingen ervaart dan is aangenomen. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt in beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd.
9.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder de voor eiser met ingang van 22 maart 2020 in aanmerking te nemen beperkingen juist heeft vastgesteld. In het rapport van 14 september 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom de brief van de huisarts van 19 mei 2020 geen aanleiding geeft voor het aannemen van meer beperkingen. Volgens de verzekeringsarts is bij het vaststellen van de belastbaarheid van eiser in de primaire fase al voldoende rekening gehouden met zijn psychische klachten. Zo zijn er naar aanleiding van deze klachten beperkingen aangenomen ten aanzien van “hoog handelingstempo” en ten aanzien van “’s nachts werken”. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat uit de brief van de huisarts geen nieuw ziektebeeld naar voren komt, dat er geen afwijkende onderzoeksbevindingen worden beschreven en bovendien niet blijkt dat een behandeling voor de psychische klachten wordt geïndiceerd. Er is daarom geen aanleiding voor het aannemen van verdergaande beperkingen als gevolg van de psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser op fysiek vlak wel meer beperkt dan de primaire verzekeringsarts, en voegt beperkingen toe op de punten: 4.13 “duwen of trekken” en 4.14 “tillen of dragen”. Het aannemen van deze beperkingen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in lijn met de beschouwing van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank concludeert dat de aangenomen belastbaarheid van eiser door de verzekeringsartsen voldoende en toereikend gemotiveerd is, en ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen en de vastgestelde beperkingen. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank ook de inhoudelijke beoordeling geen aanleiding geeft om een medisch deskundige te benoemen.
10. Al het bovenstaande in overweging genomen, oordeelt de rechtbank dat verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit.
De arbeidsdeskundige beoordeling
11.1.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voert eiser aan dat de geduide functies niet passend zijn, omdat er is uitgegaan van een te hoog opleidingsniveau. Er is daarnaast onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser de Nederlandse taal niet goed beheerst. Eiser vindt dat er daarom bij het duiden van functies moet worden uitgegaan van opleidingsniveau 1.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen vaststellen dat eiser, ten aanzien van zijn opleidingsniveau, in staat is de geduide functies te verrichten. Voor alle geduide functies geldt volgens de arbeidsmogelijkhedenlijst dat opleidingsniveau 2 vereist is. Opleidingsniveau 2 houdt in dat eiser moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind basisschoolniveau. Een indicatie daarvoor is het volledig hebben doorlopen van de basisschool en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs zonder diploma. Uit de arbeidskundige rapporten blijkt dat eiser in Egypte het basisonderwijs heeft afgerond, een middelbareschooldiploma heeft behaald en een diploma aan de handelsschool. De rechtbank concludeert daarom dat het opleidingsniveau van eiser voldoende is voor het verrichten van de geduide functies. Dat de diploma’s in het buitenland behaald zijn, is niet van belang. Naar vaste rechtspraak telt een opleiding die in het buitenland is gevolgd en behaald namelijk mee voor de bepaling van het opleidingsniveau. [3]
11.3.
De rechtbank oordeelt vervolgens dat er geen aanknopingspunten zijn dat het niveau waarop eiser de Nederlandse taal beheerst onvoldoende is voor het uitoefenen van de geduide functies. Op grond van vaste rechtspraak wordt aangenomen dat iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat wordt geacht om eenvoudige, productiematige functies te vervullen. [4] Tevens mag ervan worden uitgegaan dat eiser de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bekwaamheid heeft, dan wel dat hij deze bekwaamheid binnen zes maanden kan verwerven. [5] Daar komt bij dat in geen van de geselecteerde functies een goede beheersing van de Nederlandse taal is vereist. In de geduide functies geschieden de werkopdrachten namelijk doorgaans mondeling of schriftelijk, maar daarnaast kunnen ook instructiepictogrammen, tekeningen of foto’s worden geraadpleegd. Bovendien zijn de werkzaamheden inhoudelijk praktisch van aard, waardoor een goede beheersing van de Nederlandse taal in woord of geschrift ook daarvoor niet vereist is.
12. Eiser heeft tevens aangevoerd dat de verdiencapaciteit onjuist is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat eiser niet nader heeft onderbouwd waarom de verdiencapaciteit onjuist is vastgesteld. Daarnaast ziet de rechtbank ook anderszins geen aanwijzingen dat de verdiencapaciteit in het arbeidskundig rapport van 22 september 2020 onjuist is vastgesteld. De rechtbank oordeelt daarom dat deze beroepsgrond niet slaagt.
13. Uitgaande van de juistheid van de FML van 14 september 2020, overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 22 september 2020 toereikend gemotiveerd heeft dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor eiser. De rechtbank oordeelt derhalve dat verweerder het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit.
Strijd met ILO-verdrag 121
14.1.
Eiser voert aan dat de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering in strijd is met het ILO-Verdrag 121, omdat hij als gevolg van een beroepsongeval niet meer in staat is om zijn werk in de horeca te verrichten. [6]
14.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2019 is – samengevat – het volgende overwogen. Uit het ILO-verdrag 121 volgt dat er in bepaalde gevallen een (proportionele) voorziening moet zijn voor inkomensderving als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte. In zoverre hebben de Verdragsbepalingen rechtstreekse werking en kan eiser daarop een beroep doen. Nederland heeft bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling gekozen voor een ondergrens van 35% verlies aan verdiencapaciteit waaraan voldaan moet zijn voor het recht op een Ziektewetuitkering. Degenen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn en geen werk vinden, moeten uiteindelijk terugvallen op een uitkering op grond van de Participatiewet. Met dit vangnet wordt een voorziening geboden waarmee degene die wordt geconfronteerd met inkomensderving na een arbeidsongeval niet in behoeftige omstandigheden raakt. Het Nederlandse systeem biedt daarmee een (minimum)compensatie die voldoet aan de normen van het ILO-verdrag 121. Op grond van die motivering oordeelt de rechtbank dat ook in deze procedure de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser niet in strijd is met het ILO-verdrag 121.
Conclusie
15. Verweerder heeft terecht de Ziektewetuitkering van eiser met ingang van 22 maart 2020 beëindigd. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffiegeld bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1395.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1446.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509 en van 13 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1873.
5.Op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
6.Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5149 en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van