In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die eerder ziek was door een bedrijfsongeval, had zijn Ziektewetuitkering zien beëindigen per 22 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de uitkering terecht was, omdat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms', en dat er geen noodzaak was om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en concludent beoordeeld. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de beperkingen van eiser correct hadden vastgesteld en dat de geduide functies passend waren. De rechtbank oordeelde ook dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering niet in strijd was met het ILO-Verdrag 121, omdat het Nederlandse systeem voldoende compensatie biedt voor inkomensderving na een arbeidsongeval. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard.