ECLI:NL:CRVB:2021:1446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
19/1796 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft zich op 22 februari 2016 ziekgemeld met arm-, nek- en schouderklachten en heeft op 22 november 2017 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,90% met ingang van 1 maart 2018. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft bestreden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 17 juni 2021 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant voldoet aan de voor de geselecteerde functies vereiste krachten en bekwaamheden. De Raad heeft overwogen dat appellant, ondanks zijn beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal, in staat moet worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak en de combinatie van de opleiding en werkervaring van appellant als voldoende basis voor het vastgestelde opleidingsniveau.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Gelderland bevestigd, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsartsen overtuigend hadden toegelicht in hoeverre appellant belastbaar was met werk. De Raad heeft geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen.

Uitspraak

19/1796 WIA
Datum uitspraak: 17 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 maart 2019, 18/5212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Boesjes hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boesjes. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
Het onderzoek is na de zitting heropend. Het Uwv heeft gereageerd op vragen van de Raad.
Onder toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als palletreparateur voor 37,70 uur per week bij [BV] Appellant heeft zich op 22 februari 2016 ziekgemeld met arm-, nek-, en schouderklachten.
1.2.
Appellant heeft op 22 november 2017 een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. In het kader hiervan heeft appellant het spreekuur van 23 januari 2018 bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,93%.
1.3.
Bij besluit van 9 februari 2018 heeft het Uwv aan appellant met ingang van
1 maart 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat appellant 37,93% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 augustus 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 7 augustus 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 8 augustus 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om aanvullende beperkingen op te nemen, neergelegd in de FML van 7 augustus 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat hierdoor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
1.4.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv op 3 maart 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Het Uwv heeft het bezwaar van appellant gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen voor zover betreft het arbeidsongeschiktheidspercentage en de resterende verdiencapaciteit. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 maart 2018 vastgesteld op 39,90%. Aan het bestreden besluit 2 liggen een rapport van 22 november 2018 en een memo van 19 december 2018 van de arbeidskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover nog van belang – het beroep van appellant op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht geacht tegen bestreden besluit 2 en dit beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsartsen hebben op overtuigende wijze toegelicht in hoeverre appellant belast kan worden met werk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Uitgaande van de juistheid van de FML is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellant de geselecteerde voorbeeldfuncties kan vervullen. De medische geschiktheid van de functies is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd. Gelet op het voltooide basisonderwijs, de vervolgopleiding, het arbeidsverleden van appellant in Nederland en bij gebreke aan vastgestelde beperkingen ten aanzien van lezen en schrijven, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant voldoet aan het voor de geduide functies vereiste opleidingsniveau 2. Dat appellant het basisonderwijs niet heeft afgemaakt en geen vervolgopleiding heeft gevolgd, zoals hij pas in beroep heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met de informatie in het dossier. Dat deze informatie niet juist zou zijn, heeft appellant niet met nadere verifieerbare stukken onderbouwd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen.
3.1.1
Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij niet voldoet aan het in de functies vereiste opleidingsniveau 2, omdat hij het basisonderwijs niet heeft voltooid. Appellant heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van de [naam school] in Marokko waaruit blijkt dat hij vier jaar op de basisschool heeft gezeten. Ook heeft hij nooit een cursus Nederlandse taal gevolgd en geen vervolgonderwijs genoten.
3.1.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen omdat hij de Nederlandse taal, met name schriftelijk, te slecht beheerst. De schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal is geen algemeen gebruikelijke bekwaamheid zoals bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zodat niet van hem verwacht kan worden dat hij deze bekwaamheid binnen zes maanden kan verwerven. Verder heeft appellant in dit kader gemotiveerd aangegeven dat hij de specifieke vereisten in de verschillende functies wegens de slechte schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 maart 2018 heeft vastgesteld op 39,90%. Hierbij heeft appellant alleen de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit bestreden.
4.2.
In zijn rapport van 8 augustus 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat appellant voldoet aan de voor de geselecteerde functies vereiste krachten en bekwaamheden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4392) volgt dat een betrokkene kan voldoen aan een opleidingsniveaueis door een combinatie van zijn opleiding en werkervaring. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onder verwijzing naar de vier jaren gevolgd basisonderwijs in Marokko in combinatie met het aantal arbeidsjaren en het behaalde MBO-1 certificaat het opleidingsniveau van appellant terecht vastgesteld op 2. Daarbij is niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Niet in geschil is dat appellant de opleiding Elektro-basis heeft gevolgd en hiervoor een certificaat heeft behaald. Dat appellant het certificaat zou hebben behaald doordat hij er — naar zijn zeggen — mondeling doorheen is gesleept, doet hier niet aan af. Nog afgezien van het gegeven dat appellant deze stelling niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd, heeft hij volgens de onderwijsinstelling voldaan aan de vereisten voor het behalen van het certificaat.
4.4.
In artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit is, voor zover hier van belang, bepaald dat onder bekwaamheden die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven ten minste wordt verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. In de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden van 15 september 2004 (Stcrt. 2004, 182) is vastgelegd dat onder mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit wordt verstaan: het verstaan en spreken van de Nederlandse taal voor zover dit nodig is bij functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist is. Volgens de toelichting is dit het laagste opleidingsniveau in het CBBS. Dit betekent dat appellant terecht heeft aangevoerd dat de verwijzing door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 augustus 2018 naar artikel 9 van het Schattingsbesluit in dit geval geen toereikende motivering is dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Deze functies hebben immers opleidingsniveau 2 en daarmee niet het laagste opleidingsniveau (1) in het CBBS.
4.5.
Zoals de Raad vaker heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509, kan ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Alle geselecteerde functies hebben opleidingsniveau 2 overeenkomstig het opleidingsniveau van appellant en zijn eenvoudige productiematige functies. Uit de functiebeschrijvingen van de geselecteerde functies komt naar voren dat geen groot beroep wordt gedaan op de beheersing van de Nederlandse taal. Het betreft eenvoudige en routinematige functies, waarbij in twee van de functies een interne opleiding wordt gevolgd, die vooral praktisch van aard is op het gebied van machinebediening en materialen, dan wel bestaat uit een dag toekijken om het werk zich eigen te maken. Het volgen van een interne opleiding behoort tot de mogelijkheden van appellant nu hij in zijn arbeidsverleden bij de eigen werkgever ook een opleiding heeft gevolgd en een certificaat heeft behaald. De schriftelijke instructies betreffen de soort en de aantallen te produceren componenten, waarbij is vermeld dat de instructies zo nodig worden aangevuld met mondelinge aanwijzingen (samensteller elektrotechnische apparatuur, sbc-code 267050), codes op een pakinstructie (medewerker logistiek, sbc-code 111220) en kaarten met maten en aandachtspunten (productiemedewerker metaal, sbc-code 264122). Met het vorenstaande is de conclusie gerechtvaardigd dat appellant in staat moet worden geacht te voldoen aan de − als zeer beperkt aan te merken − eisen die in deze functies worden gesteld aan de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal en deze functies passen bij het opleidingsniveau van appellant. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat er bij appellant sprake is van uit ziekte of gebrek voortkomende beletselen om de Nederlandse taal te leren.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) A.M.M. Chevalier