ECLI:NL:CRVB:2015:1683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.C.F. Kramer, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Appellante stelde in hoger beroep dat zij door haar lichamelijke en geestelijke beperkingen niet in staat was om te werken en dat de voorgehouden functies niet in overeenstemming waren met haar belastbaarheid.
De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd of dat de rapporten inconsistenties bevatten. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de beschikbare medische gegevens geen reden gaven om aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad wees erop dat het aan appellante was om aan te tonen dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen, wat zij niet had gedaan. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante, en dat er geen sprake was van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.