I. De zaken van eisers 1 tot en met 12: verlaging compensatie
6. Op de zitting van 13 april 2021 hebben eisers de beroepsgronden die betrekking hebben op de hoogte en op de maximumduur van de compensatie laten vallen. Hun beroepen richten zich alleen nog tegen de korting die op de compensatie is toegepast.
7. Aan eisers is AOW-compensatie toegekend voor een kortere duur dan de maximale duur van 24 maanden. Dit besluit is gebaseerd op artikel 9b:80, tweede lid, van CAR/UWO, dat luidt als volgt:
1. De ambtenaar heeft recht op compensatie AOW over de periode dat
a. hij op grond van door de werkgever vastgesteld beleid niet langer kon doorwerken bedoeld in artikel 9b:4 lid 5 juncto artikel 9b:26 lid 5, of
b. hij medisch niet geschikt was om langer door te werken bedoeld onder a, of
c. zijn verzoek om langer door te werken bedoeld onder a is afgewezen.
2. De periode bedoeld in lid 1 is niet langer dan zijn AOW-hiaat
onder vermindering van het aantal maanden dat de ambtenaar langer heeft doorgewerkt vanaf een keuzemoment als bedoeld in artikel 9b:4 lid 5 of 9b:26 lid 5, vanaf 1 januari 2013(cursivering rechtbank).
De gecursiveerde passage is toegevoegd bij wijziging van 22 november 2018; de bepaling werkt terug tot 1 januari 2018.
8. Eisers hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om na het bereiken van de
55-jarige leeftijd nog enige tijd, tot in 2014, door te werken. De hiermee verworven inkomsten zijn op de AOW-compensatie in mindering gebracht.
Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel - leeftijdsdiscriminatie
9. Zoals ter zitting besproken zit het eisers dwars dat zij met de korting anders worden behandeld dan personen die vóór 1 januari 2013 met FLO zijn gegaan en bij wie niet een korting is toegepast over de periode waarin is doorgewerkt. Collega’s van wie het keuzemoment voor die datum lag, mochten soms tot twee jaar langer doorwerken en zijn niet gekort op de AOW-compensatie. Daarnaast, zo stellen eisers, worden zij ook anders behandeld dan collega’s die vanaf 1 januari 2015 voor hun FLO-keuzemoment stonden. Vanaf dat moment mocht weer langer worden doorgewerkt. De groep waar eisers toe behoren echter – de groep waarbij het keuzemoment in 2013/2014 lag – mocht slechts een jaar langer doorwerken. Volgens eisers is er sprake van leeftijdsdiscriminatie.
Ter zitting hebben eisers toegelicht dat de korting voor hen financiële gevolgen oplevert. In sommige gevallen bedraagt het verschil wel een paar honderd euro per maand.
10. De rechtbank begrijpt dat eisers het gevoel hebben in vergelijking met hun collega’s tussen wal en schip te vallen. Dat op zich is echter niet voldoende voor de conclusie dat de werkgever onrechtmatig heeft gehandeld. Het gaat om verschillen in behandeling over een langere periode, waarin bovendien sprake was van verschillende veranderingen in de juridische situatie. Daardoor kan van volledig gelijke gevallen geen sprake zijn.
11. Dat voor de groep die voor 1 januari 2013 gebruik kon maken van FLO andere regels van toepassing zijn, houdt verband met de gewijzigde wetgeving ten aanzien van de AOW-leeftijd. De datum van 1 januari 2013 geeft een bepalend verschil. De groep die vóór die datum moest beslissen over al dan niet langer doorwerken verkeerde in onzekerheid over een mogelijke verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2013. Voor personen van wie het keuzemoment na die datum lag bestond die onzekerheid niet meer; de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd is wettelijk geregeld met ingang van die datum. In die zin is geen sprake van gelijke gevallen en gaat de stelling van eisers dat zij ongelijk worden behandeld in vergelijking met de groep van voor 1 januari 2013 niet op. Dat betekent ook dat het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (het College)waarnaar eisers hebben verwezen, niet tot een ander oordeel leidt. In die zaak ging het om een brandweerman die (anders dan eisers hier) al vóór 1 januari 2013 57 jaar oud was geworden en met FLO was gegaan; die vervolgens tot 1 december 2013 twee jaar lang had doorgewerkt, en daarmee wilde doorgaan, maar dat niet mocht van de werkgever. Het ging in dat oordeel dus niet om de vraag naar de hoogte van de AOW-compensatie.
12. Omdat het hier gaat om een centraal punt in de argumentatie van eisers, zal de rechtbank het hierbij echter niet laten. Naar het oordeel van het College werden met name brandweerlieden met de geboortejaren 1956 en 1957 (dus geboren vóór eisers) benadeeld op grond van hun leeftijd. Uit een leeftijdsdiscriminatie voor die groep kan niet worden afgeleid dat een andere leeftijdsgroep, die van eisers, op haar beurt is gediscrimineerd, laat staan dat daarbij dan sprake zou zijn van een discriminatie ten opzichte van die oudere collega’s waarbij juist leeftijdsdiscriminatie ten opzichte van andere collega’s werd vastgesteld.
13. En ook als de rechtbank het beroep van eisers op de uitspraak van het College (nog) breder trekt, mag niet worden vergeten dat het College er in de individuele zaak van de brandweerman niet van was overtuigd dat er geen andere minder ingrijpende oplossingen voor de werkgever voorhanden waren, met name omdat de werkgever onvoldoende had gemotiveerd dat andere oplossingen niet mogelijk waren. Dat ligt hier anders. Hier gaat het om (niet slechts één, maar) meerdere brandweerlieden, waardoor het vinden van een alternatief voor de werkgever moeilijker is, en er bovendien een groter financieel belang voor de werkgever in geding is. Daar komt nog bij dat de werkgever zich niet geheel doof heeft gehouden voor de klachten van de groep 2013-2014, waarvoor na overleg met de bonden hangende de beroepen is gekomen tot een verbetering van de aanspraken op
AOW-compensatie, en het is juist die compensatie (en niet het doorwerken zelf) die hier in beroep voorligt.
Discriminatie en pensioenleeftijd
14. De voorliggende zaken houden verband met de verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2013. Dat is een ingrijpende wetswijziging die velen raakt, ook buiten de Brandweer. Over de houdbaarheid en de gevolgen van die wijziging zijn destijds verschillende rechtszaken gevoerd, bij deze rechtbank, en ook in hoger beroep bij de hoogste feitenrechter in socialezekerheidszaken, de Centrale Raad van Beroep (de Raad, tevens de hoogste ambtenarenrechter). Die rechters hebben steeds geoordeeld dat de verhoging van de AOW-leeftijd in zijn algemeenheid niet onrechtmatig is en geen (leeftijds)discriminatie oplevert.
15. Eisers hebben erop gewezen dat bij andere overheidsorganen, zoals het Ministerie van Defensie, een regeling tot stand is gekomen die voorziet in een verdergaande compensatie van het AOW-hiaat dan in het geval van eisers is geboden. Zij zijn van mening dat verweerder als hun werkgever zich ook meer had moeten inspannen om tot een betere regeling te komen, zonder dat de doorgewerkte periode in mindering wordt gebracht op de compensatie.
16. De rechtbank stelt voorop dat op een ambtelijke werkgever geen wettelijke plicht rust ervoor te zorgen dat de rechtspositionele aanspraken van zijn personeel niet slechter zijn dan bij andere overheidswerkgevers. Vaststelling van arbeidsvoorwaarden in het ambtenarenrecht is steeds meer een kwestie geworden van onderhandelingen tussen de sociale partners. Als gevolg van de onderhandelingsvrijheid en als gevolg van onderscheid in de betreffende werkzaamheden kunnen daarbij verschillen in arbeidsvoorwaarden optreden tussen de ene overheidsdienst en de andere. Dat is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
17. De arbeidsvoorwaarden in de Defensiezaken zijn inhoudelijk (dan ook) anders dan die in de zaken van eisers. Hoewel er parallellen zijn aan te wijzen tussen de Defensiezaken en de zaken van eisers – in beide gaat het om inkomensderving als gevolg van verhoging van de AOW-leeftijd en in beide is een compensatievoorziening tot stand gekomen – vertonen de zaken op relevante onderdelen verschillen. Zo is de regeling bij Defensie tot stand gekomen tegen de achtergrond van overtolligheidsontslag. Dat is duidelijk anders dan een regeling als het Principeakkoord over de reparatie van het FLO-overgangsrecht. Een ander verschil is dat het wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wabd) voor een bepaalde duur werd toegekend. Personen die jonger waren konden de gehele looptijd van het wachtgeld makkelijker volmaken dan personen die gedurende de looptijd 65 jaar werden. Ook die situatie ligt bij de Brandweer anders.
18. Het beroep van eisers op de uitspraak van de Raad van 18 juli 2016baat hen ook verder niet. Weliswaar heeft de Raad in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging van het wachtgeld bij 65 jaar met de gelijktijdige toekenning van een maandelijkse tegemoetkoming een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert, maar de regeling is daarna op dat punt gerepareerd. De Raad heeft daarna bij uitspraak van 26 april 2017geoordeeld dat geen sprake (meer) was van ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd.
19. Eisers hebben ook gewezen op de zorgplicht van verweerder. Volgens hen had verweerder voor hen een betere regeling moeten maken. Zij hebben daarbij geschetst hoe hard zij in het verleden hun werkgever nodig hadden in hun dagelijkse werk en hoe zwaar dat werk was, en dat ook sprake was en is van een grote wederzijdse afhankelijkheid.
20. De rechtbank begrijpt dat de verwachtingen die eisers hebben van hun werkgever mede worden ingegeven door de wijze waarop het brandweerwerk is georganiseerd en door hen ook is ervaren. Dat daarbij sprake is van een grote wederzijdse afhankelijkheid neemt de rechtbank aan. Ook is duidelijk dat het gaat om werk dat een grote persoonlijke impact kan hebben. Toch maken al die punten niet dat op verweerder een grotere verplichting rust om te komen tot compensatie van het financiële nadeel dat de verhoging van de
AOW-leeftijd met zich brengt.
21. De werkgever is niet passief gebleven, maar heeft in het kader van de FLO in overleg met de vakbonden getracht te komen tot reparaties, zoals geregeld in het Principeakkoord. Op beide zittingen is nadrukkelijk aandacht besteed aan de vraag in hoeverre de compensatieregeling dan wel de korting op de compensatie tot financieel schrijnende situaties bij eisers heeft geleid. Eisers hebben laten weten dat van dergelijke situaties geen sprake is geweest. Dat alles tezamen genomen biedt grond voor de conclusie dat verweerder als goed werkgever in sociaal overleg is gekomen tot een voldoende compensatie, ook al hadden eisers graag meer gezien.
Rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel
22. Het gevoel van tussen wal en schip vallen hebben eisers ook tot uitdrukking gebracht door hun beroep op het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel.
23. De rechtbank stelt voorop dat destijds voor alle partijen de nodige onzekerheid bestond rond de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Dat maakt echter niet dat sprake is van een handelen van de werkgever in strijd met de rechtszekerheid. Ook de werkgever heeft zich geconfronteerd gezien met een wijziging van de wet.
24. Ook al verkeerden (ook) eisers in onzekerheid, staan blijft dat eisers destijds het besluit hebben kunnen aanvechten tot beperking van duur van het doorwerken tot één jaar. Dat hebben zij echter niet gedaan. De besluiten hierover staan daardoor nu in rechte vast.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.Er is in de gevallen van eisers niet gebleken van ondubbelzinnige toezeggingen die niet zijn nagekomen. Het beroep op het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
25. Op de zitting van 13 april 2021 is gesproken over het zogenoemde Bevelvoerdersakkoord. Volgens eisers was de hardheidsclausule in dit akkoord bedoeld om een fatsoenlijk aantal jaren in een bepaalde schaal te functioneren; dat salaris telde mee voor de pensioengrondslag. Doorwerken op deze grond kan volgens eisers niet gelijk gesteld worden met langer doorwerken in verband met AOW-compensatie.
26. Uit de toelichting die eisers, met name eisers [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 9] , ter zitting hebben gegeven is de rechtbank gebleken dat de gronden ten aanzien van het Bevelvoerdersakkoord verband houden met hun ABP-pensioen (de zogenoemde tweede pijler). Voor zover hierdoor schade is opgetreden, valt beoordeling hiervan naar het oordeel van de rechtbank echter buiten de omvang van het nu voorliggende geschil over de korting op de AOW-compensatie (compensatie van een gemis van de eerste pijler).