7.2.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW juncto artikel 47 Handvest
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeldbestaan er in de rechtsorde van Polen dusdanige structurele en/of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, dat de Poolse wetgeving de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht niet langer waarborgt (stap 1). Deze systemische gebreken kunnen negatieve gevolgen hebben voor alle gerechten en voor alle rechters in Polen, met als gevolg dat die systemische gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon (stap 2).
Daarom ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of er, gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, en rekening houdend met de eventueel door Polen verstrekte gegevens, sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd (stap 3).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht om in dialoog te treden met de Poolse justitiële autoriteit, als bedoeld in het arrest
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat).
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon zal in Polen geen eerlijk proces krijgen, gelet op de structurele en/of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, welke systemische gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben voor alle gerechten en voor alle rechters en dus ook voor de gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van zijn strafzaak en de rechterlijke autoriteit die het EAB heeft uitgevaardigd.
Rechters in Krakau worden – door dreiging met strafrechtelijke vervolging en gevangenisstraffen – gedwongen om beslissingen te nemen die in overeenstemming zijn met politieke wensen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de raadsman diverse stukken overgelegd die betrekking hebben op stappen 1 en 2.
De raadsman heeft ten aanzien van stap 3 aangevoerd dat er in Polen veel media-aandacht is voor de opgeëiste persoon. Een bekend mediakanaal in Polen heeft een artikel gepubliceerd waarin staat dat in de loop van het onderzoek is vastgesteld dat de opgeëiste persoon één van de daders is. Ook in vijf andere artikelen uit de Poolse media wordt de naam van de opgeëiste persoon regelmatig genoemd. Dit alles heeft tot gevolg dat de opgeëiste persoon niet kan worden beschouwd als een willekeurige Poolse verdachte om wiens overlevering is verzocht, maar dat hij in de bijzondere aandacht staat van de Poolse autoriteiten, waardoor er een gevaar voor concrete doorwerking bestaat. Eerder is al gebleken dat rechters in Krakau in mediagevoelige (en daarmee ook politiek gevoelige) zaken aan (tucht)procedures zijn onderworpen, op grond van de (mogelijke) inhoud van hun beslissingen. Nu de Poolse media de opgeëiste persoon reeds als ‘dader’ hebben bestempeld, bestaat er voor politici een prikkel om zich met de strafzaak te bemoeien. Daar komt bij dat de Poolse autoriteiten weigeren om de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon toegang te geven tot het procesdossier vóórdat de opgeëiste persoon in Polen is, terwijl er wel informatie wordt gelekt naar de pers.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in deze zaak overeenkomstig te oordelen als zij in haar uitspraak van 10 februari 2021 ten aanzien van een ander Pools vervolgings-EAB heeft gedaan (ECLI:NL:RBAMS:2021:420), te weten: het niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman overgelegde stukken zien op de algemene situatie in Polen en niet op de specifieke situatie van de opgeëiste persoon. Dat de zaak van de opgeëiste persoon in Polen veel media-aandacht heeft gehad is niet vreemd, gelet op de gruwelijke aard van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Die media-aandacht is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces. Deze zaak is niet vergelijkbaar met de zaak waarin op 10 februari 2021 uitspraak is gedaan, aangezien de Poolse verdachte in die zaak werd genoemd in een memo van het Poolse Openbaar Ministerie en die verdachte voorwerp was van een prejudiciële procedure.
Daarnaast is het niet ongebruikelijk dat raadslieden pas inzage krijgen in het procesdossier nadat hun cliënt feitelijk is overgeleverd.
De rechtbank zal het betoog dat betrekking heeft op de stappen 1 en 2 en de daarbij overgelegde stukken niet bespreken, nu – zoals hiervoor in het juridische kader uiteengezet – de rechtbank die stappen al heeft genomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het betoog over stap 3 het volgende. Voor strafzaken van deze aard en omvang, waarbij de verdenking (onder meer) ziet op betrokkenheid bij (meervoudige) moord of doodslag, is het niet ongebruikelijk dat sprake is van veel media-aandacht. Het louter aanwezig zijn van media-aandacht betekent dan ook niet dat er zonder meer sprake zal zijn van politieke inmenging of van gevaar voor de opgeëiste persoon voor een oneerlijk proces. De rechtbank beschikt bovendien niet over informatie waaruit zij kan afleiden dat sprake is van (een gerede kans op) politieke inmenging die mogelijk doorwerkt in de beslissingen van de rechters die bevoegd zijn om kennis te nemen van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon.
Verder overweegt de rechtbank dat in deze zaak sprake is van een andere situatie dan in de door de raadsman aangehaalde uitspraak van 10 februari 2021. In die zaak was – kort gezegd – onder meer van belang dat de opgeëiste persoon en zijn strafzaak in de bijzondere aandacht van de Poolse autoriteiten – in het bijzonder van autoriteiten die tot de uitvoerende macht behoren – waren komen te staan, waaronder het Poolse Openbaar Ministerie. In die zaak beschikte de rechtbank over een door de
national prosecutorondertekend intern document waarin de naam van die opgeëiste persoon werd genoemd. Die bijzondere aandacht werd gegenereerd door een prejudiciële verwijzing en de daaruit voortvloeiende procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Bovengenoemde situatie is niet vergelijkbaar met de situatie in de onderhavige zaak, die schijnbaar enkel media-aandacht heeft gekregen vanwege de grootte van de zaak en de aard en de ernst van de feiten.
De rechtbank concludeert dat voornoemde omstandigheden geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden betreffen op grond waarvan het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd. Dat aan de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon kennelijk inzage in het procesdossier is geweigerd, maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. Er is geen aanleiding om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW is niet aan de orde.
De raadsman heeft de rechtbank subsidiair verzocht om in dialoog te treden met de Poolse justitiële autoriteit. Gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de drie stappen, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.