ECLI:NL:RBAMS:2021:1828

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
13/751886-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak met Poolse autoriteiten

Op 9 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 9 oktober 2020. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, was gedetineerd in Nederland en heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 24 november 2020 en 9 april 2021 is de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding werd gehoord vanwege coronamaatregelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon vreest voor een oneerlijk proces in Polen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat dit risico reëel is. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft verwezen naar eerdere uitspraken en de situatie van de Poolse rechterlijke macht. De beslissing is genomen in het licht van de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751886-20
RK nummer: 20/4961
Datum uitspraak: 9 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 september 2020 door het
Sąd Okręgowy Gorzów Wielkopolski II Wydzial Karny (Circuit Court Gorzów Wielkopolski Criminal Devision II)te Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 24 november 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 november 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de beantwoording af te wachten van de aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) gestelde prejudiciële vragen bij de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank van 31 juli 2020. [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de gevangenhouding bevolen en heeft de overleveringsdetentie niet geschorst. Zij heeft daartoe verwezen naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 [2] , waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan 90 dagen gedetineerd te houden in geval van een zeer groot vluchtgevaar dat niet tot adequate proporties kan worden teruggebracht door het stellen van schorsingsvoorwaarden.
Zitting 9 april 2021
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voortgezet op de zitting van 9 april 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
Gelet op de maatregelen die de rechtbank wegens de uitbraak van het coronavirus heeft genomen, is de opgeëiste persoon op deze zittingen via videoverbinding gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
Sąd Okręgowy Gorzów Wielkopolski, District Court,van 7 mei 2019 (referentie II Kp 132/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
6.
De hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’ en artikel 11 OLW juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 10 februari 2021 [3] , waarin de rechtbank zich heeft uitgesproken over de zorgelijke situatie met betrekking tot de rechtsorde in Polen en in welke zaak het OM niet-ontvankelijk is verklaard in verband met de structurele en fundamentele gebreken in Polen. De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon vreest dat hij in geval van overlevering geen eerlijk proces zal krijgen.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De opgeëiste persoon kan worden overgeleverd aan Polen. Zijn zaak is niet vergelijkbaar met de zaak van 10 februari 2021. Er zijn geen concrete punten naar voren gekomen die het individuele risico van de opgeëiste persoon onderstrepen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering geen eerlijk proces zal krijgen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Rechterlijke autoriteit
In haar uitspraken van 27 januari 2021 [4] en 10 februari 2021 heeft de rechtbank in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van 17 december 2020 (
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)) [5] geoordeeld dat het bestaan van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft die in alle gevallen negatieve gevolgen voor de rechterlijke instanties in Polen kunnen hebben, op zichzelf niet volstaat om de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan elke Poolse rechter en rechterlijke instantie te ontzeggen.
Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat dit arrest niet afdoet aan haar oordeel dat die structurele en/of fundamentele gebreken bestaan en dat, gelet op de aard en de omvang van die structurele en/of fundamentele gebreken, sprake is van systemische gebreken, die negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van alle gerechten.
Naast deze gebreken zijn geen gegevens voorhanden die meebrengen dat de uitvaardigende autoriteit niet als uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan worden beschouwd.
Artikel 11 OLW juncto Artikel 47 Handvest
Het oordeel dat de systemische gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben voor alle gerechten en voor alle rechters brengt mee dat die systemische gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon.
Gelet op het arrest
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)ligt daarom aan de rechtbank ter beoordeling voor of, gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, en rekening houdend met de eventueel door Polen verstrekte gegevens, sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd.
Het is in beginsel aan de opgeëiste persoon en zijn advocaat om, waar mogelijk, concrete informatie te verstrekken over de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van het betrokken feit of de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd die relevant kan zijn bij de beoordeling of een dergelijke schending zal plaatsvinden.
De opgeëiste persoon heeft dergelijke concrete informatie niet verstrekt.
De stelling dat zijn situatie lijkt op de situatie van de persoon in de uitspraak van 10 februari 2021, volgt de rechtbank niet. In die zaak was, kort weergegeven, onder meer van belang dat de opgeëiste persoon en zijn strafzaak in de bijzondere aandacht van de Poolse autoriteiten, waaronder het Poolse openbaar ministerie, de uitvoerende macht en de media waren komen te staan. Niet is gebleken dat dit bij de opgeëiste persoon ook het geval is.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW is niet aan de orde.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Sąd Okręgowy Gorzów Wielkopolski II Wydzial Karny (Circuit Court Criminal Devision II)te Polen.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 april 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

5.Zaken C‑354/20 PPU en C‑412/20 PPU (gevoegd), ECLI:EU:C:2020:1033