ECLI:NL:RBAMS:2020:6165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
13/049852-19 (zaak A), 13/178154-19 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd) en 13/684033-19 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte in verband met meerdere straatroven van dure horloges, waaronder Rolex-horloges, met geweld en openlijke geweldpleging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een complexe zaak die betrekking heeft op meerdere straatroven, voornamelijk gericht op dure horloges zoals Rolex. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het plegen van vier straatroven, twee pogingen daartoe, een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een serie gewelddadige overvallen in Amsterdam-Zuid, waarbij slachtoffers vaak van achteren werden aangevallen en hun horloges werden afgenomen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de meeste tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele specifieke geweldscomponenten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan een van de slachtoffers, die aanzienlijke fysieke en psychische schade had opgelopen door de gewelddadige beroving. De rechtbank heeft de mogelijkheid van tbs met dwangverpleging afgewezen, maar heeft wel de noodzaak van begeleiding en toezicht door de reclassering benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/049852-19 (zaak A), 13/178154-19 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd) en 13/684033-19 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
V.i.-zaaknummer: 99/000111-58
Datum uitspraak: 14 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van de [naam] , [adres] , [plaats] , en daar ook verblijvende.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22, 23, 30 september en 1, 2 en 6 oktober 2020. Het onderzoek is gesloten op 14 december 2020 waarna direct uitspraak is gedaan. Verdachte is aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaken.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De zaken tegen verdachte zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/043601-19 en 13/178144-19), [medeverdachte 2] (13/051296-19, 13/178203-19 en 13/086717-20) en [medeverdachte 3] (13/043614-19 en 13/178164-19).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. E.P.H. van Esser en [naam woordvoerder] namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de deskundigen J. To, reclasseringswerker, G.M. Jansen, GZ-psycholoog, en T. den Boer, psychiater, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek genaamd 13Pellaea. Dit onderzoek richt zich op een serie straatroven, voornamelijk gepleegd in Amsterdam-Zuid, waarbij slachtoffers van hun dure horloges werden beroofd. [verdachte] is samen met onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangemerkt als verdachte. Zij staan terecht in deze zogenoemde megazaak.
Het onderzoek startte naar aanleiding van een straatroof in de Frans van Mierisstraat te Amsterdam op 29 januari 2019. Het richtte zich op dat moment op [naam 1] en [naam 2] (het jongere neefje van de verdachte [medeverdachte 2] in deze zaak). Er bleek onder meer dat [naam 1] gebruik heeft gemaakt van een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen Golf). Deze auto stond op naam van [naam moeder] , de moeder van [medeverdachte 1] . Ook is gebleken dat [naam 1] vermoedelijk gebruikmaakte van het telefoonnummer + [nummer] (hierna: # [nummer] ). Op dit telefoonnummer is vervolgens een technische actie aangesloten.
Op 31 januari 2019 vond opnieuw een straatroof plaats, ditmaal in de [adres 3] te Amsterdam. Bij deze straatroof gebruikten de daders een donkere Volkswagen Golf met velgen die overeenkwamen met de velgen van de Volkswagen Golf.
In een gesprek van 1 februari 2019 heeft de gebruiker van # [nummer] omstreeks 19:00 uur een gesprek met de gebruiker van een ander telefoonnummer. Zij spreken af om die avond te gaan ‘scannen’ voor een ‘actie’ in de nacht. De politie vermoedde dat [naam 1] van plan was om die avond/nacht op pad te gaan om een straatroof te plegen en nam de Volkswagen Golf in observatie. Tijdens de observatie, die duurde van 1 februari 2019 om 22:44 uur tot 2 februari 2019 om 05:15 uur, zag de politie dat [naam 1] optrad als bestuurder en dat hij afwisselend met twee en/of drie onbekende jongens in de auto zat. Het grootste gedeelte van de observatieperiode reed de auto zonder doel de locaties af waar de meeste slachtoffers van voornoemde straatroven waren geweest voordat ze werden beroofd. [naam 1] en de andere personen bevonden zich veelvuldig in en rondom de omgeving van Amsterdam Zuid en het centrum van Amsterdam. Ze reden langzaam in de omgeving van horecagelegenheden en [naam 1] liet meerdere malen iemand op een locatie uitstappen om deze vervolgens weer op te pikken.
In een gesprek van 3 februari 2019 belde [naam 1] met een onbekend gebleven man en vertelde hem dat hij in een zwarte Polo rijdt. Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat [naam 1] op 24 januari 2019 is aangehouden voor bezit van harddrugs. Op dat moment reed hij in een zwarte Volkswagen Polo voorzien van kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen Polo). Ook deze auto bleek op naam te staan van [naam moeder] , de moeder van [medeverdachte 1] .
Op 5 februari 2019 heeft de rechter-commissaris naar aanleiding van de bevindingen tijdens de observatie een bevel afgegeven om de vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Golf op te nemen. Deze communicatie werd vanaf 5 februari 2019 opgenomen.
Omdat de politie vermoedde dat [naam 1] ook gebruikmaakte van de Volkswagen Polo heeft de rechter-commissaris ook een machtiging afgegeven om de vertrouwelijke communicatie in deze auto op te nemen. Deze communicatie werd vanaf 6 februari 2019 opgenomen.
Ook kon met behulp van technische middelen de locatie van beide auto’s worden gevolgd.
Op 20 februari 2019 plegen vier personen op de Apollolaan een straatroof waarna [medeverdachte 1] als bestuurder van de vluchtauto (de Volkswagen Polo) wordt aangehouden. [medeverdachte 3] meldt zich diezelfde avond op het politiebureau. [verdachte] en [medeverdachte 2] worden op een later moment in verband met deze straatroven aangehouden.
Uit de afgeluisterde gesprekken vanaf 5 dan wel 6 februari 2019 (hierna: de OVC-gesprekken) leidt de politie af dat er in de periode tot en met 20 februari 2019 nog meer straatroven zijn gepleegd. De vier verdachten die in deze megazaak terechtstaan, lijken daar in de auto vrijuit over te praten. Zij lijken te spreken over eerdere door hen gepleegde straatroven die verder in het verleden plaatsvonden. [naam 1] , [naam 2] en nog een andere medeverdachte hebben al eerder terecht gestaan voor een of meerdere van de straatroven die ook in deze megazaak ten laste zijn gelegd.

3.Tenlasteleggingen

Op grond van het voorgaande is de verdenking tegen verdachte dat hij in de periode van 16 oktober 2017 tot en met 20 februari 2019 samen met anderen vier straatroven, twee pogingen daartoe, één poging tot doodslag en één openlijke geweldpleging heeft gepleegd en meerdere straatroven heeft voorbereid.
De tenlasteleggingen zien – samengevat en na wijziging ter terechtzitting van 22 september 2020 – op de volgende feiten.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij:
Zaak A
op 20 februari 2019 te Amsterdam op de Apollolaan met anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 1] , die hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen;
op 20 februari 2019 te Amsterdam op de Apollolaan met anderen geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door op [slachtoffer 1] af te rennen en met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen. Deze handelingen zijn subsidiair ten laste gelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair als een mishandeling, terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
op 18 februari 2019 te Amsterdam met een ander of anderen
a. heeft geprobeerd [slachtoffer 2] met (bedreiging met) geweld te dwingen tot afgifte van een Rolex-horloge (eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
b. heeft geprobeerd een diefstal met (bedreiging met) geweld te plegen op [slachtoffer 2] (tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
subsidiair een straatroof in vereniging heeft voorbereid door een auto, een telefoon en/of gezichtsbedekkende kleding voorhanden te hebben;
4. in de periode van 6 februari 2019 tot en met 20 februari 2019 met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor straatroven door auto’s, telefoons, GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding voorhanden te hebben.

Zaak B

op 5 februari 2019 te Amsterdam op de [adres 2] met anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 3] , waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen;
op 31 januari 2019 te Amsterdam op de [adres 3] met anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 4] , waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen;
op 16 oktober 2017 te Amsterdam op de [adres 4] met een ander of anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 5] , waarbij haar Rolex-horloge, een sleutelbos en een tas zijn weggenomen.

Zaak C

op 19 januari 2019 te Amsterdam op de Wibautstraat geprobeerd heeft om met een ander of anderen een straatroof te plegen op [slachtoffer 6] ;
op 19 januari 2019 te Amsterdam op de Gijsbrecht van Amstelstraat openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6] . Subsidiair is mishandeling van [slachtoffer 6] ten laste gelegd.
De volledige tekst van de tenlastelegging in alle drie de zaken is opgenomen in bijlage 1 die achter dit vonnis gevoegd. De inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.

4.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

Hieronder worden alleen de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Bij de beoordeling van de rechtbank (vanaf rubriek 5.3) zullen de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging per feit worden weergegeven.
5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten, met uitzondering van:
  • de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (zaak A, feit 2 primair);
  • de poging tot straatroof op [slachtoffer 6] (zaak C, feit 1).
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van:
  • de diefstal van het horloge van [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1);
  • de straatroof op [slachtoffer 3] (zaak B, feit 1);
  • de mishandeling van [slachtoffer 6] (zaak C, feit 2 subsidiair).
5.3
Beoordeling van de rechtbank
In
zaak Aacht de rechtbank het als feit 1 en feit 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het voorgaande betekent dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan één straatroof en één poging daartoe. Van het overige zal verdachte worden vrijgesproken.
In
zaak Bacht de rechtbank het als feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Dit betekent dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan drie straatroven.
In
zaak Cacht de rechtbank het als feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Dit betekent dat verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Van het overige zal verdachte worden vrijgesproken.
In totaal acht de rechtbank bewezen dat verdachte met anderen vier straatroven, een poging daartoe en een openlijke geweldpleging heeft gepleegd.
De rechtbank zal allereerst in algemene zin iets opmerken over de modus operandi van de verdachten zoals deze uit onderzoek 13Pellaea is gebleken en de bewijswaarde van de OVC-gesprekken, waarna per feit wordt besproken of en zo ja op welke manier de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. Voor de bespreking van de feiten wordt de volgorde van de tenlasteleggingen gevolgd.
5.3.1
Algemene overweging modus operandi van de verdachten
Uit het onderzoek 13Pellaea komt een beeld naar voren van een groep die in wisselende samenstellingen bestond uit personen die zich met elkaar verbonden voelden door een gemeenschappelijke wens om op een ‘snelle’ manier aan geld te komen. In plaats van dat de verdachten op een legale wijze probeerden in die wens te voorzien, kozen zij voor een andere manier: het plegen van straatroven waarbij (voornamelijk) dure horloges werden buitgemaakt. Uit de in de (met name) Volkswagen Polo en de Volkswagen Golf, beide op naam van de moeder van [medeverdachte 1] , gevoerde OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat de verdachten bij de beraming en uitvoering daarvan een specifieke werkwijze hanteerden. De uitspraken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 11 februari 2019 vatten deze werkwijze kort samen:
[medeverdachte 1] : Ik ga je laten zien broer, ik heb afgelopen week vier, vijf watches gegeven, allemaal Roli’s, allemaal België, iedere keer he broer. Scan het hiero, scan het. (…)
[medeverdachte 1] : Weet je hoe? Gewoon….. Je rijdt gewoon naar Zuid, een Porsche of iemand ziet met watch toch? Achtervolgd met waggie, waggie om de hoek parkeren. Een iemand pakt die man achterop, andere nakt Kootje die watche loesoe en klaar… Loesoe. (…)
[medeverdachte 3] : Je pakt hem in de headlock, die man kan niks. Hij pakt die watche of ikke… af en toe tegenstruggelen toch, die man fight bam bam!
De verdachten hebben – voor zover bekend – in een periode van zo’n drie weken in wisselende samenstellingen in de voornoemde auto’s door voornamelijk Amsterdam-Zuid gereden. Met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] maakten deel uit van de samenstellingen. De verdachten waren op zoek naar slachtoffers met een duur horloge, onder andere van de merken Rolex, Patek Philippe of Audemars Piguet. Ze reden niet alleen ’s avonds en ’s nachts rond, maar ook overdag. Ook reden de verdachten rond in de buurt van bepaalde horecagelegenheden waar de bezoekers naar hun idee veelal dure horloges droegen. Het kwam voor dat zij telefonisch getipt werden door iemand van buiten de auto wanneer deze persoon een bepaald horloge had gezien. Soms vroegen de verdachten aan iemand anders om in een bepaalde horecagelegenheid naar binnen te gaan om wat te drinken, zodat deze persoon kon rondkijken of iemand een duur horloge droeg en deze informatie vervolgens aan hen kon doorgeven.
Tijdens het rondrijden hadden de verdachten oog voor dure auto’s, zoals een Porsche, een Range Rover of een Jaguar. Naar hun idee was de kans groot dat de bestuurder van een dergelijke auto een duur horloge droeg.
Daarnaast keken de verdachten uit naar bekende Nederlanders, wisten zij vaak waar zij woonden en spraken zij in de auto over hun bezittingen, waaronder hun horloge.
Wanneer een potentieel slachtoffer (in de auto, op de scooter of lopend) was uitgekozen, volgden de verdachten hem of haar vanuit de auto. De meeste slachtoffers waren dan, al dan niet onder invloed van alcohol, onderweg naar huis van een avondje uit.
De auto werd vervolgens uit het zicht geparkeerd, maar dichtbij de plek waar de straatroof zou plaatsvinden. [medeverdachte 1] , die op de meeste momenten als chauffeur fungeerde, bleef vaak in de auto, maar het kwam ook voor dat hij met de anderen de auto verliet. Zij gingen dan samen te voet verder. De meeste slachtoffers werden vervolgens op straat dan wel bij de deur van de eigen woning onverhoeds van achteren aangevallen. Hierbij werd geweld niet geschuwd. Regelmatig paste de ene medeverdachte een nekklem toe waarbij de andere(n) het horloge probeerde(n) af te doen. Wanneer het slachtoffer zich verzette, werd er geschopt, geslagen en/of gedreigd met bijvoorbeeld het neerschieten van het slachtoffer.
De berovingen duurden in de regel maximaal een aantal minuten. Hierna renden de verdachten weg en gingen zij er in de auto vandoor. In de auto werd de betreffende straatroof vervolgens uitgebreid nabesproken, waarbij de verdachten zich kennelijk op geen enkel moment druk maakten over het slachtoffer, maar enkel gefocust waren op hun eigen inbreng en het buitgemaakte horloge.
Op basis van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat in elk geval één buitgemaakt horloge in België is verkocht. Wat er met de overige buitgemaakte horloges is gebeurd, is niet duidelijk geworden. Verdachten hebben hierover geen openheid van zaken willen geven. Wel bevatten de OVC-gesprekken aanwijzingen dat met name [medeverdachte 1] meermaals naar België is afgereisd om daar buitgemaakte horloges te verkopen.
5.3.2
Algemene overweging met betrekking tot de OVC-gesprekken
In het dossier bevinden zich veel opgenomen gesprekken waarin de verdachten lijken te spreken over door hen gepleegde straatroven, dan wel de pogingen daartoe. Het Openbaar Ministerie leidt uit onder meer deze gesprekken af dat de verdachten die straatroven daadwerkelijk hebben gepleegd, dan wel hebben geprobeerd te plegen. De verdediging heeft in de meeste gevallen het tegendeel bepleit. Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten is derhalve van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van de afgeluisterde gesprekken in de auto’s. De rechtbank zal op dit punt de nodige behoedzaamheid betrachten.
De verdachten hebben niet ontkend dat zij het zijn geweest die te horen zijn in de OVC-gesprekken. Hun verweer, wanneer zij op de zitting met deze gesprekken werden geconfronteerd, komt er in de kern op neer dat de gebruikte bewoordingen in de gesprekken grootspraak zijn. De verdachten wilden om een bepaalde status te verwerven stoer doen voor de andere personen die zich op dat moment ook in de auto bevonden. Dit deden zij naar eigen zeggen door dingen te verzinnen, hun verhalen aan te dikken of andermans daden als eigen daden te vertellen.
De rechtbank heeft oog voor de sfeer die op dat moment in de auto moet hebben geheerst. De verdachten waren aan het chillen met vrienden, vrienden van vrienden of andere jongens uit de buurt. Er werd muziek geluisterd, er werden rondjes gereden en er werd op momenten lachgas gebruikt. Daarbij waanden de verdachten zich volledig onbespied. Dat de verdachten op zulke momenten elkaar in geuren en kleuren gedetailleerde verhalen vertelden om stoer te doen en dat dit wederzijds statusverhogend zou werken, acht de rechtbank dan ook niet onaannemelijk. Dat betekent echter niet dat die verhalen per definitie niet waar zijn.
Als gesprekken voor meer dan één uitleg vatbaar zijn, hoeft dat die gesprekken voorts niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar moet de rechtbank wel nog voorzichtiger zijn bij het geven van een interpretatie van die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderlinge verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Bij dat onderzoek kan ook van belang zijn wat er over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken. Als bijvoorbeeld is gebleken dat zij op de een of andere manier bij het strafbare feit betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die niet te verifiëren is. Ook het moment waarop hij die verklaring aflegt, kan van belang zijn. Zo kan een verdachte, als hij het dossier kent, zijn verklaring daarop afstemmen. Of de rechtbank het zwijgen van de verdachte of het afleggen van een ongeloofwaardige verklaring in zijn nadeel laat meewegen, hangt ook af van de vraag hoeveel bewijs er tegen hem in het dossier zit. [1]
Zaak A
5.3.3
Feit 1: zaaksdossier Apollolaan
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld, zware mishandeling en poging tot doodslag. Op 20 februari 2019 ging hij rond 14.50 uur geld storten bij de Rabobank aan de Apollolaan. [slachtoffer 1] legde de sealbag met geld in de la en moest wachten op het bonnetje. Plotseling kreeg hij een klap op zijn hoofd en kwam hij op de grond terecht. [slachtoffer 1] weet niet of hij buiten bewustzijn is geweest. Toen hij opstond, zag hij veel bloed en een tand op straat liggen. [slachtoffer 1] raapte zijn tand op en stapte in zijn auto. Hij merkte dat hij een tweede tand miste, is uitgestapt en pakte ook deze op. Hierna is [slachtoffer 1] naar de tandarts gereden, waar hij erachter kwam dat hij zijn Rolex-horloge miste.
Kort na de beroving hebben onder andere een kaakchirurg en een neuroloog vastgesteld dat [slachtoffer 1] meerdere breuken in het voorhoofd en een scheur in zijn schedel had. Ook had hij zijn jukbeen gebroken en zijn bovenkaak op meerdere plaatsen gebroken. Bovendien had hij zijn bovenlip gescheurd en zaten meerdere tanden los in zijn mond. Verder bleek dat het gehemelte, de neus en het oogkas van [slachtoffer 1] waren gebroken. Ook had hij een zware hersenschudding opgelopen en waren twee pezen bij zijn schouder afgescheurd.
De aangifte van [slachtoffer 1] vindt steun in de camerabeelden van de Rabobank, waarop te zien is dat hij, nadat hij een pakketje in de afstortkluis van de Rabobank doet, plotseling door een man (NN1) tegen zijn hoofd wordt geslagen, waarna hij met zijn hoofd op de grond valt. NN1 pakt vervolgens de linkerpols van [slachtoffer 1] en heeft een seconde later de witte plastic tas vast die [slachtoffer 1] bij zich had. Er komen twee andere personen (NN2 en NN3) bij die zich beiden met NN1 over de op de grond liggende [slachtoffer 1] heen buigen. Na een aantal seconden lopen alle personen weer weg, terwijl [slachtoffer 1] nog altijd op de grond ligt. De beroving heeft nog geen halve minuut geduurd.
Alle verdachten hebben ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij het horloge van [slachtoffer 1] heeft weggenomen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de auto achterbleef om als chauffeur te fungeren, zodat de anderen na de beroving snel konden wegkomen. [medeverdachte 2] heeft bekend [slachtoffer 1] een vuistslag te hebben gegeven en ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij erbij was.
5.3.3.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
5.3.3.1.1 Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde straatroof tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
Verdachte heeft het horloge van de pols van [slachtoffer 1] getrokken. Hij ontkent de door [medeverdachte 2] gegeven stomp te hebben gezien, maar uit de camerabeelden zit er maar één seconde tussen het moment waarop [medeverdachte 2] richting [slachtoffer 1] rent en het moment waarop verdachte en [medeverdachte 3] achter hem aanrennen. Ook zitten er maar drie seconden tussen de vuistslag en het vallen van [slachtoffer 1] en de aankomst van verdachte en [medeverdachte 3] bij [slachtoffer 1] . Bovendien kan uit de opgenomen gesprekken worden afgeleid dat verdachte de vuistslag wel degelijk heeft gezien (‘ik heb het direct van hem afgehaald’). [medeverdachte 2] had letterlijk de weg voor verdachte vrijgemaakt en hiervan heeft hij gebruikgemaakt. Dit maakt dat het door [medeverdachte 2] gebruikte geweld ook verdachte is aan te rekenen.
Tot slot acht de officier van justitie ook het geobjectiveerde gevolg bewezen, namelijk dat de diefstal met geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dit blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , de letselverklaring en de overgelegde medische stukken.
5.3.3.1.2 Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling worden bewezen. Er is sprake van eendaadse samenloop met feit 1.
Het opgelopen letsel kan als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Naar algemene ervaringsregels roept het hard en met gebalde vuist slaan tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt nu het gezicht en het hoofd een bij uitstek kwetsbaar gebied is. Het hard met gebalde vuist slaan tegen het hoofd is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit volgt dat [medeverdachte 2] die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De door [medeverdachte 2] gegeven vuistslag maakt onderdeel uit van het feitencomplex dat is gericht op de gewelddadige beroving van [slachtoffer 1] . De vuistslag stond immers ten dienste aan het plegen van de diefstal van het horloge. Door [slachtoffer 1] op deze wijze bewusteloos te slaan, werd voor [medeverdachte 3] en verdachte de weg vrijgemaakt om de verdere beroving uit te voeren. Zij hebben [slachtoffer 1] knock out zien vallen en zich vervolgens niet van het geweld gedistantieerd. Daarmee hebben zij zich geschaard achter het geweld dat [medeverdachte 2] heeft gepleegd wat maakt dat zij ook verantwoordelijk zijn te achten voor dit geweld. De rollen van de daders waren bovendien op dat moment inwisselbaar.
5.3.3.2 Standpunt van de verdediging
5.3.3.2.1 Feit 1
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van het medeplegen ten aanzien van het geweld, omdat verdachte niet als pleger en als medepleger daarvan kan worden aangemerkt.
Wat betreft het plegen is verdachte niet degene die geweld heeft gebruikt. Hij heeft dit altijd ontkend en dit blijkt ook niet uit de camerabeelden. Wat betreft het medeplegen was er blijkens de OVC-gesprekken geen sprake van een vooropgezet plan of een onderlinge taakverdeling om [slachtoffer 1] van zijn horloge te beroven. Verdachte wist niet wat er ging gebeuren en dit was ook niet te verwachten. Bovendien had verdachte ten tijde van het uitoefenen van het geweld zich hier feitelijk van gedistantieerd. [medeverdachte 2] nam het voortouw en koos er uit eigen initiatief voor om geweld te gebruiken. Tot slot was het belang van de rol van verdachte beperkt. Zonder zijn aanwezigheid zou het geweld ook zijn toegepast en zou het horloge mogelijk door een van de medeverdachten zijn weggenomen.
De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair vrijspraak bepleit van het medeplegen van het geweld, omdat verdachte geen opzet had op het tezamen en in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] . Zij heeft daarbij verwezen naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 september 2019 [2] waarin verdachte partieel werd vrijgesproken van het geweldscomponent van een straatroof, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het door zijn medeverdachte toegepaste geweld. Niet is gebleken dat het geweld voorzienbaar was voor de verdachte of deel uitmaakte van een vooropgezet plan.
5.3.3.2.2 Feit 2 primair
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit, omdat elke vorm van daderschap aan de kant van verdachte ontbreekt. Subsidiair dient vrijspraak te volgen, omdat het (voorwaardelijk) opzet op de dood, dan wel zware mishandeling ontbreekt. Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van een van de ten laste gelegde varianten komt, is sprake van eendaadse samenloop.
5.3.3.2.3 Feit 2 subsidiair
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit, omdat elke vorm van daderschap ten aanzien van verdachte ontbreekt. Verdachte heeft immers geen enkele geweldshandeling verricht.
De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair vrijspraak bepleit, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] had. Uit het dossier volgt niet dat verdachte [slachtoffer 1] willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Er is bovendien geen sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg van de klap zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. De geweldshandeling op zichzelf, één klap, leent zich naar algemene ervaringsregels niet voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw van verdachte heeft meer subsidiair bepleit dat sprake is van eendaadse samenloop ex artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
5.3.3.2.4 Feit 2 meer subsidiair
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit, omdat elke vorm van daderschap ten aanzien van verdachte ontbreekt. Verdachte heeft immers geen enkele geweldshandeling verricht en er is geen sprake van medeplegen.
De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair bepleit dat sprake is van eendaadse samenloop ex artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
5.3.3.3 Oordeel van de rechtbank
5.3.3.3.1 Feit 1
De rechtbank leidt uit de OVC-gesprekken af dat [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) met verdachte ( [verdachte] ), [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) op 20 februari 2019 omstreeks 14:46 uur, terwijl zij in de auto zitten, een groene Jaguar zien. Zij besluiten de Jaguar te volgen. Ondertussen wordt het volgende gesprek gevoerd.
[medeverdachte 3] : achteruit, snel[medeverdachte 1] welke kant? Die kant op?[medeverdachte 3] : andere kant, links[medeverdachte 1] moet ik die kant opgaan ofzo?[verdachte] : draai je stuur naar rechts[medeverdachte 2] : die Jaguar, waar is die?[verdachte] : gas, gas, gas[medeverdachte 2] : helemaal voor is ie. Voor die Audi. Linksaf gaat ie volgens mij[medeverdachte 3] : naar rechts[medeverdachte 2] : hadden jullie hem nog gezien die Jaguar?[verdachte] : was die man met die tas[medeverdachte 1] ja?? gelijk die tas meenemen, is change[medeverdachte 3] : ga een beetje naar links op de trambaan, naar rechts[medeverdachte 1] hij gaat weer terug, heeft wat vergeten. Waarom zou hij die rondje maken, hij kan ook naar links gaan toch?[medeverdachte 3] : leipe route. Is waar we net stonden geparkeerd, hier links.
Locatie: Emmastraat te Amsterdam
[medeverdachte 2] : deze youngboy heeft hem om[verdachte] : deze?? hij gaat rechtdoor deze man
14:50 uurLocatie: Apollolaan/Michelangelostraat te Amsterdam
[verdachte] : naar de bank broer.[medeverdachte 3] : hij heeft hem gewoon[verdachte] : die oude man[medeverdachte 3] : hij heeft hem gewoon man? wat wil je gaan doen?[medeverdachte 2] : hij gaat geld storten[medeverdachte 3] : gaat ie ook doen, volgens mij man
[medeverdachte 3] heeft eerder bij de politie verklaard dat ze die dag in Amsterdam-Zuid rondreden, op zoek naar slachtoffers met een duur horloge. [medeverdachte 1] heeft dit op de zitting bevestigd. Hij wist dat [slachtoffer 1] een Rolex-horloge droeg. Dat ook verdachte en [medeverdachte 2] ervan op de hoogte waren dat [slachtoffer 1] een duur horloge droeg, leidt de rechtbank af uit voornoemd gesprek. Als de verdachten [slachtoffer 1] volgen, merkt [medeverdachte 2] op dat “deze youngboy hem om heeft”. Nu [slachtoffer 1] een wat oudere man is en [medeverdachte 2] specifiek spreekt over ‘youngboy’, gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] juist [slachtoffer 1] bedoelde. Als [medeverdachte 3] zegt “hij heeft hem gewoon” (de rechtbank begrijpt: een horloge), dan reageert verdachte met “die oude man”. Van andere personen waarbij de leeftijd werd gebruikt om deze persoon mee aan te duiden is niet gebleken.
Ook wordt gesproken over de tas die de man uit de Jaguar, [slachtoffer 1] , bij zich heeft. Deze moet ook worden meegenomen, ‘is change’. Vervolgens wordt geconcludeerd dat [slachtoffer 1] naar de bank gaat om geld te storten. Dat hij het geld in deze tas bij zich draagt, leek dan ook aannemelijk, en de verdachten gingen hier ook van uit. Het eerste wat [medeverdachte 2] immers zegt als hij met de tas terugkeert in de auto, is “Ik heb die geld alles”.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat het oogmerk van de verdachten gericht is geweest op wederrechtelijke toe-eigening van zowel het horloge als het geld.
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en hetgeen de verdachten hebben verklaard, stelt de rechtbank vervolgens vast dat [slachtoffer 1] met geweld van zijn horloge (en zijn tas met daarin – naar later blijkt – bonnetjes) is beroofd. De sealbag met het geld heeft [slachtoffer 1] al afgestort.
Medeplegen van geweld
De samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is aan te merken als een gezamenlijke uitvoering tijdens de straatroof, zodat elk van hen als medepleger aan te merken is. De bijdrage van verdachte, het wegnemen van het horloge van [slachtoffer 1] , is van voldoende gewicht geweest om van medeplegen te kunnen spreken. Het verweer van de verdediging dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het geweld dat is gebruikt wordt verworpen. Verdachte had redelijkerwijs kunnen verwachten dat enige mate van geweld zou worden toegepast bij de straatroof op [slachtoffer 1] . Het is immers aannemelijk dat iemand die van zijn bezittingen wordt beroofd zich hiertegen zal verzetten. Dat de verdachten hier ook daadwerkelijk rekening mee hielden, blijkt alleen al uit het feit dat zij met z’n drieën de auto verlieten en op [slachtoffer 1] afrenden, hetgeen overigens overeenkomt met de in rubriek 5.3.1 beschreven werkwijze. Bovendien kan een horloge, met name een duur horloge van bijvoorbeeld het merk Rolex, niet zomaar worden afgedaan, omdat een dergelijk horloge een soort veiligheidsmechanisme heeft. Ook in dat opzicht geldt dat het aannemelijk is dat voor het afdoen van het horloge geweld moet worden toegepast. Tot slot blijkt uit de hiervoor beschreven gang van zaken dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de beroving nadat [slachtoffer 1] werd neergeslagen, en hiermee dus in ieder geval stilzwijgend heeft ingestemd. Het voorgaande maakt dan ook dat verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het geweld.
Geobjectiveerde gevolg
De rechtbank acht ook het geobjectiveerde gevolg bewezen, namelijk dat de straatroof zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dit blijkt uit de aard en de gevolgen van het eerdergenoemde letsel van [slachtoffer 1] .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad. Nu vast is komen te staan dat de sealbag niet door verdachten is weggenomen, zal verdachte voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
5.3.3.3.2 Feit 2
De rechtbank zal verdachte van feit 2 geheel vrijspreken. [medeverdachte 2] sloeg [slachtoffer 1] met één vuistslag bewusteloos, nadat hij op volle vaart was komen aanrennen. [slachtoffer 1] heeft de klap zelfs niet zien aankomen. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde ook verdachte deze vergaande daad van agressie niet te verwachten. De handeling van [medeverdachte 2] past niet in de modus operandi zoals omschreven in rubriek 5.3.1. Bij geen van de andere ten laste gelegde feiten is een dergelijke werkwijze gebruikt. De verdachten gingen steeds als volgt te werk: een persoon bracht van achteren een nekklem aan waarna een andere persoon het horloge probeerde te pakken. Hierbij werd, indien nodig bij verzet door het slachtoffer, wel geweld toegepast in de vorm van een worsteling, trekken, duwen, klappen of schoppen. De rechtbank weegt verder mee dat [medeverdachte 2] op grond van het dossier pas twee dagen met deze groep van verdachten rondreed in de auto op zoek naar dure horloges en zij nog niet gezamenlijk tot een concrete straatroof waren gekomen. De andere verdachten hadden dus ook nog geen beeld hoeven te hebben van de manier van handelen van [medeverdachte 2] ten tijde van het plegen van een straatroof. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel het feit dat [slachtoffer 1] een oudere man is en de verdachten dit ook wisten. Het was daarom niet noodzakelijk om hem op deze manier uit te schakelen. Het had vanuit het perspectief van verdachten dan ook eerder in de rede gelegen om bijvoorbeeld een nekklem of een tackle toe te passen, zoals dat voor verdachten gebruikelijk was. Uit de OVC-gesprekken valt evenmin af te leiden dat er tussen verdachten over gesproken was dat [medeverdachte 2] op deze manier zou proberen het geld dat [slachtoffer 1] ging afstorten veilig te stellen. [medeverdachte 2] is op eigen initiatief als een speer vertrokken bij het uitstappen van de auto en heeft direct de klap verkocht.
5.3.4
Feit 3: zaaksdossier [naam café]
Op 18 februari 2019 in de avond zaten drie personen in de Volkswagen Polo. Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de auto zat en dat hij betrokken is geweest bij de zaak met de Range Rover.
Uit de technische middelen over de locatie van de auto en de gesprekken die in de auto zijn gevoerd volgt – samengevat – dat verdachte samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de bestuurder van een Range Rover in de gaten houden, omdat de bestuurder een Rolex-horloge om zou hebben en zij hem van dat horloge willen beroven. Terwijl de bestuurder zich samen met een vrouw bevindt in café [naam café] , staat de auto geparkeerd op de Eerste van der Swindenstraat en wachten zij op het moment dat de bestuurder naar buiten komt. Vanaf het moment dat de man samen met de vrouw het café verlaat en in de Range Rover stapt, worden zij door verdachte en de medeverdachten gevolgd. Om 22:02 uur parkeert de bestuurder van de Range Rover de auto. Om 22.03 uur is te horen dat de portieren van de auto van verdachten open en dicht gaan, waarna het van 22:04 uur tot en met 22:06 uur stil is.
Uit verder onderzoek is gebleken dat de man uit de Range Rover [slachtoffer 2] blijkt te zijn, woonachtig op de [adres 1] . Hij heeft verklaard dat hij op 18 februari 2019 met een vrouw in [naam café] is geweest en dat hij die avond inderdaad een Rolex-horloge om had.
Verdachte heeft verklaard dat hij uit de auto is gestapt, ging plassen en weer terug de auto in is gestapt. Er was geen plan en geen poging. Misschien wilde hij wel inbreken op dat adres.
5.3.4.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het feit dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn uitgestapt en achter het slachtoffer zijn aangelopen, maakt dat sprake is van een begin van uitvoering van de voorgenomen gewelddadige beroving. Uit de besproken modus operandi blijkt dat het slachtoffer eerst ergens wordt opgedaan, per auto wordt vervolgd en dan in een stille omgeving wordt beroofd van zijn of haar horloge. Deze omstandigheden zijn in de OVC-gesprekken voldoende besproken, waarbij alle drie de verdachten van begin tot eind de plannen hebben besproken en samen de auto zijn uitgestapt. Uit de overige straatroven en de modus operandi kan worden vastgesteld dat dit in casu ook gepaard zou zijn gegaan met geweld, wat nog wordt bevestigd door de woorden van [medeverdachte 1] (“Broer, een moet pakken van achter, een moet.. van slot, die andere gaat die watch…”). Ten overvloede zij opgemerkt dat je in zijn algemeenheid niet kunt verwachten dat iemand zonder tegenstand/verzet zijn horloge afstaat.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat tenminste sprake is van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen waarbij de verdachten een Volkswagen Polo voorhanden hebben gehad, bestemd tot het begaan van diefstal met geweld dan wel afpersing in vereniging. De auto zou immers blijkens de gesprekken als vluchtauto hebben gediend voor de verdachten.
5.3.4.2 Standpunt van de verdediging
5.3.4.2.1 Feit 3 primair
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde (zowel het eerste als het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde), omdat geen sprake is van een begin van uitvoering. De handelingen waarvan verdachte wordt verdacht zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op voltooiing van de ten laste gelegde feiten. Uit het dossier volgt niet dat het geweld is voltooid of daarmee is aangevangen. De gedragingen in de auto en de paar minuten daarbuiten bestaan enkel uit de observatie van [slachtoffer 2] en het scannen van de omgeving van [naam café] en de woning van [slachtoffer 2] . Uit OVC-gesprek nummer 307 volgt duidelijk dat de inzittenden van de auto op een later moment zullen terugkeren en dat zij dus niet direct van plan waren om [slachtoffer 2] zijn horloge af te nemen. Ook heeft [slachtoffer 2] verklaard niet te hebben gemerkt dat hij is gevolgd. De observatie was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op de voltooiing van zijn delict.
5.3.4.2.2 Feit 3 subsidiair
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de dagvaarding in zaak A ten aanzien van feit 3 subsidiair nietig is vanwege innerlijke tegenstrijdigheid met feit 4 van die dagvaarding, omdat onder dat feit exact hetzelfde feit met hetzelfde feitencomplex ten laste is gelegd.
5.3.4.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de uitgewerkte versie van voornoemde gesprekken het volgende af. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] volgen een man die in een Range Rover rijdt en met een vrouw in een bar wat aan het drinken is. Er bestaat enige discussie of de man in kwestie wel of geen ‘roly’ (de rechtbank begrijpt: een Rolex-horloge) heeft waarna aan een onbekende man met de bijnaam ‘ [bijnaam] ’ wordt gevraagd om even in de bar te gaan scannen (de rechtbank begrijpt: kijken of de man in kwestie een Rolex-horloge draagt). Vervolgens wordt besproken hoe ze de man gaan ‘geven’ (de rechtbank begrijpt: van zijn Rolex-horloge gaan beroven) en er worden vluchtmogelijkheden besproken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daarmee voldoende dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het voornemen hadden om [slachtoffer 2] van zijn horloge te beroven. De verklaring van verdachte dat hij misschien wilde inbreken op het adres van [slachtoffer 2] acht de rechtbank niet geloofwaardig, alleen al omdat verdachte aan het begin van de avond, om 18:44 uur, zegt dat als hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) een willekeurig portiek naar binnen gaat hem meteen “z’n moer wordt gegeven”. [medeverdachte 3] springt dan gelijk met hem mee. Verdachte zegt iets later ook dat hij ‘een verse’ wil hebben, waarop [medeverdachte 3] zegt dat hij ook een dure watcha wil.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het voorgaande tot gevolg heeft dat de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld dan wel afpersing wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiervoor is vereist dat sprake is geweest van een begin van uitvoering, waarbij het voornemen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] om [slachtoffer 2] van zijn horloge te beroven zich heeft geopenbaard.
Om deze vraag te beantwoorden, heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op het Grenswisselkantoor-arrest van de Hoge Raad. [3] De situatie in dat arrest was als volgt. Twee mannen hebben een overval gepland op een grenswisselkantoor. Zij rijden voor het openingsuur van het betreffende kantoor met een gestolen auto met valse kentekentekenplaten naar het grenswisselkantoor. In de auto hebben zij onder andere een geladen dubbelloops jachtgeweer, een imitatievuistvuurwapen, handboeien en tape. Ook dragen de mannen dubbele kleding en pruiken. Zij wachten met draaiende motor op de parkeerplaats voor het kantoor op de werknemer die het kantoor zal openen. De werknemer opent het kantoor echter niet. Hij ziet de auto staan en vertrouwt de situatie niet. De werknemer belt de politie waarna de mannen na een achtervolging worden aangehouden. De Hoge Raad oordeelde, samengevat, dat geen sprake was van een begin van uitvoering. “Immers, wanneer iemand het voornemen heeft opgevat (…) [een bank te overvallen], kan niet worden gezegd dat hij aan het misdrijf begin van uitvoering heeft gegeven indien hij zich met een auto naar die bank heeft begeven, doch – om welke reden dan ook – die auto niet heeft verlaten, noch – in of vanuit die auto – een gedraging heeft verricht welke naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.”
In het geval van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] was de situatie anders dan de situatie in voornoemd arrest. Verdachte verklaart zelf dat hij de auto heeft verlaten. Daarnaast blijkt uit de OVC-gesprekken het volgende.
Om 22:06 uur, na de stilte, wordt het volgende gesprek gevoerd:
NN1: kaaaanker weet je hoe mooi deze was oessie manNN3: he luister wat ik dacht, die man hij kon eerst geen parkeerplek vinden, dit is wel iets mooi meegenomen, we weten nu waar hij woontNN1: ja dat dacht ik ook, toen ie ging rennen..NN2: deze weer achter de rug even (opmerking verbalisant: deur voertuig wordt dichtgegooid).(…)NN3: hij zou kankermooi zijn geweest deze
De auto rijdt weg over de Wethouder Frankeweg richting Linnauesstraat.
NN2: zo moet je die hele blaadje maken. Ik ga zometeen die jeep weer laten pakken, ik ga hem zelf pakken, gaat ie weg [adres 1] ansjo
NN2: hij stopte die sleutel er in, niet zij toch?? Deze informatie nemen we mee naar morgen. Je hoeft niet te zoeken, je hebt gewoon listoe. Daar woont ie, gewoon volgen, s gewoon schaakmat. Geen impulsieve acties meer, niet roekeloos op straat volgen.. we kunnen morgenochtend gewoon negen uur..Om 23:41 uur voeren verdachte ( [verdachte] ) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) het volgende gesprek:
[verdachte] : [adres 1]
[medeverdachte 3] : Hij was bijna osso, hij ..ntv die sleutel der in(fon)[verdachte] : NTV zijn sleutel erin
Om 02:03 uur, op 19 februari 2019, voert [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) met een onbekend gebleven man het volgende gesprek:
[medeverdachte 1] Was vandaag een gast met een Range. We zouden hem net gaan geven, kankerrelaxed. Want die man, hij zocht eerst... hij zocht parkeerplek. Hij kon niet vinden. Hij parkeert aan de overkant, ik dacht challa.
[medeverdachte 1] Ik dacht challa, die man gaat lopen toch? Die man zijn osso, hij woonde daar aan de overkant.NNmant: Hij woont aan de overkant.[medeverdachte 1] Dus we waren te laat. We waren net iets te laat. Maar we weten waar hij woont. Hoe laat hij thuis komt enzo.NNmant: Ja, wat voor watch heeft ie?[medeverdachte 1] GMT. Dus het is misschien tien doezoe. Snelle 3 rug de man, Drie en een halve rug. Snel die boete afbetalen jongen, kanker.
Om 14:49 uur zegt verdachte het volgende:
[verdachte] : (…) Er is zometeen werk broer, zo. Die Range Rover gaat komen. Eergisteren waren we net te laat bij die deur. Hij heb ons niet eens gezien, niks. Net te laat.
Om 15:48 uur wordt het volgende gesprek gevoerd, terwijl de auto op het Galileïplantsoen ter hoogte van de [adres 1] rijdt:
[verdachte] : Kijk als die Range er staat.[medeverdachte 1] Die man wou eerst hier parkeren. We dachten, challa, hij woont hier rechts. Die man gaat zo, hij parkeert hem daarzo. We lopen een stukje. We dachten we gaan hem tegemoet. Die man gaat gewoon gelijk naar binnen. Hij had hem zelf open gedaan toch.
Uit bovengenoemde gesprekken concludeert de rechtbank dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] reeds waren begonnen met de uitvoering van de straatroof, maar simpelweg net te laat waren om deze te kunnen voltooien. Nadat zij de auto zijn uitgegaan, zijn zij in de richting gelopen van [slachtoffer 2] en de vrouw met wie hij was, maar zij waren al binnen voordat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] konden toeslaan. Wel waren zij zo dicht genaderd dat zij het betreffende huisnummer van [slachtoffer 2] hebben kunnen waarnemen en hebben gezien dat het [slachtoffer 2] was die de deur opende. Uit de uitspraak van verdachte dat [slachtoffer 2] ze niet eens gezien had, lijkt verbazing te volgen. Ook daaruit kan opgemerkt worden dat ze al heel dichtbij [slachtoffer 2] in de buurt waren. Het voorgaande past ook in de eerder aangehaalde modus operandi, waarbij de werkwijze steeds is geweest om een (potentieel) slachtoffer vlak voor zijn of haar deur van achteren te overvallen.
De gedragingen van verdachte en zijn mededaders, meer specifiek het observeren van [slachtoffer 2] , hem in de auto achtervolgen, het bespreken van de wijze waarop het horloge moest worden afgepakt en de vluchtmogelijkheden en, nadat [slachtoffer 2] uit zijn auto was gestapt, zelf uit de auto stappen, hem achterna lopen en hem zodanig dicht naderen maar dat ze net te laat waren, zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig gericht op de voltooiing van het misdrijf, een beroving, dat sprake is geweest van een begin van uitvoering, en dus van een strafbare poging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een poging tot straatroof. Uit de modus operandi leidt de rechtbank af dat ook dit slachtoffer met geweld van zijn horloge zou worden beroofd.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot afpersing.
5.3.5
Feit 4: voorbereidingshandelingen
Verdachte wordt ervan beschuldigd in de periode van 6 februari 2019 tot en met 20 februari 2020 met anderen auto’s (een Volkswagen Polo en een Volkswagen Golf), een of meer telefoons, een of meer GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding, bestemd tot het begaan van een diefstal met geweld of afpersing, voorhanden te hebben gehad.
5.3.5.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Uit de OVC-gesprekken blijkt dat de verdachten vrijwel constant in de avond- en nachtelijke uren rondreden en spraken over het opdoen van potentiële slachtoffers met horloges, dure auto’s die gevolgd moesten worden en dat ze vooral in (Oud-)Zuid moesten zijn.
De verdachten hadden twee auto’s, telefoons, GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding voorhanden. Deze waren bestemd tot het begaan van een straatroof of afpersing. De auto’s werden ingezet als vluchtauto om snel weg te kunnen komen als het slachtoffer van zijn of haar horloge was beroofd. [4] Ook werden de auto’s ingezet bij het kiezen en volgen van de slachtoffers. In verschillende gesprekken wordt gesproken over het plakken van een baken onder een auto die dan in verbinding staat met een telefoon van een van de verdachten, duidelijk met de bedoeling om de exacte locatie van het beoogde slachtoffer te kunnen vaststellen zonder daarvoor veel moeite te hoeven doen. Ook werden telefoons gebruikt om mededaders op de hoogte te houden van waar een beoogd slachtoffer zich bevond. Het gaat dan niet meer om louter plannenmakerij, maar om gebruik van de telefoon bij het onderliggende misdrijf. Deze situatie lijkt op een casus in een arrest van de Hoge Raad van 8 september 2020, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof dat de telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid, niet onjuist en toereikend gemotiveerd was. [5] Tot slot blijkt uit de OVC-gesprekken dat de verdachten gebruikmaakten van gezichtsbedekkende kleding, bedoeld voor het goed, onherkenbaar kunnen uitvoeren van de voorgenomen straatroof.
5.3.5.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de middelen bestemd zijn tot het begaan van dergelijke misdrijven. Van de telefoons kan niet worden gezegd dat deze bestemd zijn tot het begaan van het feit. [6] Daarbij is een telefoon een alledaags voorwerp dat ook gebruikt wordt voor andere doeleinden. Nader bewijs dat de telefoons bestemd zijn tot het begaan van de feiten is er niet. Een GPS-baken ziet louter op de voorbereiding en daarmee kan bovendien geen diefstal dan wel afpersing gepleegd worden, omdat het voorwerp zich daarvoor niet leent. Gezichtsbedekkende kleding kan, afhankelijk van het soort kleding, als alledaags voorwerp worden aangemerkt. In het dossier bevinden zich foto’s van de kleding waardoor het gissen is om wat voor kleding het gaat en of die kleding daadwerkelijk bestemd is tot het begaan van de feiten. De auto’s zijn in de voorbereidingsfase van de totstandkoming van het feit gebruikt, en niet in de uiteindelijke pleegfase.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de GPS-bakens en de auto bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf, dan heeft de raadsvrouw van verdachte subsidiair bepleit dat verdachte deze voorwerpen niet voorhanden heeft gehad.
5.3.5.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen en overweegt hiertoe als volgt.
In rubriek 5.3.1 heeft de rechtbank al het een en ander overwogen over het beeld van de verdachten dat in onderzoek 13Pellaea is ontstaan en over hun modus operandi bij het zoeken naar slachtoffers met een duur horloge om dit uiteindelijk met geweld te kunnen afnemen.
In het normale spraakgebruik is het gedrag van de verdachten te bestempelen als voorbereiding: zij maakten plannen om mensen te beroven van in het bijzonder hun horloges. Dit heeft verdachte overigens ook niet ontkend.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is echter of ook in juridische zin sprake is van voorbereiding. De wet, meer specifiek artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, zegt hierover het volgende: “Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft”. Kort gezegd betekent dit dat de voorwerpen die de verdachten voorhanden hebben gehad, moeten zijn bestemd tot het begaan van dat misdrijf. Het moet daarbij gaan om het misdrijf dat wordt voorbereid (in dit geval een straatroof) en niet om de voorbereiding zelf. Om te beoordelen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf dient gekeken te worden naar de uiterlijke verschijningsvorm van het middel, het gebruik daarvan en het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had. Het voorwerp dient op zijn minst genomen een wezenlijke bijdrage te leveren aan de uitvoering van het misdrijf.
Wat betreft de telefoons volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad dat het feit dat tijdens de voorbereiding gebruik werd gemaakt van telefoons niet direct tot gevolg heeft dat deze telefoons als voorbereidingsmiddelen in de zin van artikel 46 kunnen worden aangemerkt [7] , ook niet als die telefoons bestemd kunnen zijn om een delict (in dit geval: een straatroof) voor te bereiden. In dit geval waren de telefoons van verdachten in sommige gevallen ook bestemd om een straatroof voor te bereiden. Het kwam immers voor dat er telefonisch contact werd onderhouden om informatie uit te wisselen over de locatie van een potentieel slachtoffer en wat voor horloge hij of zij droeg. Het voorhanden hebben van een telefoon is echter pas strafbaar als voorbereidingshandeling als de telefoon daadwerkelijk is bestemd tot het begaan van het uiteindelijke delict (in dit geval: een straatroof). Dit was in deze zaak niet zo. Niet bewezen is dat de telefoons speciaal met het oog op de straatroven in het bezit van de verdachten waren. Een telefoon is immers een gewoon gebruiksvoorwerp. Het zou anders zijn geweest als er bijvoorbeeld (prepaid) telefoons waren aangeschaft om tijdens een straatroof te gebruiken, bijvoorbeeld om het slachtoffer op te bellen en op die manier af te leiden. Anders dan in het door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad, waar een sms-bericht verstuurd moest worden op het moment dat het geld was afgeleverd, hebben de telefoons in deze zaak geen wezenlijke bijdrage geleverd of zouden deze leveren aan de uitvoering van de straatroven.
Het voorgaande geldt ook voor de auto’s. Deze waren bestemd om een straatroof voor te bereiden. De verdachten reden immers in de auto rond, op zoek naar slachtoffers met een duur horloge. Als zij een potentieel slachtoffer hadden gezien, volgden zij hem of haar met de auto. De rechtbank stelt vast dat de auto’s een essentiële rol speelden in de voorbereiding, maar dat niet geconcludeerd kan worden dat de auto’s bestemd waren tot het begaan van het uiteindelijke delict (in dit geval: een straatroof). Het (mogelijke) gebruik van de auto’s bij de vlucht na afloop met medeneming van de buit maakt dit niet anders. Ook ten aanzien van de auto’s is niet gebleken dat deze speciaal met het oog op de straatroven in het bezit van de verdachten waren. Ook een auto is een gewoon gebruiksvoorwerp. De auto’s waren op zichzelf ook niet wezenlijk voor de uitvoering van het delict. De straatroven konden – zo volgt uit het dossier – bijvoorbeeld ook met behulp van bijvoorbeeld bromfietsen worden gepleegd.
Wat betreft de GPS-bakens overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte deze voorhanden heeft gehad. Er is alleen over gesproken, bijvoorbeeld op 18 februari 2019 bij het observeren van [slachtoffer 2] .
Wat betreft de gezichtsbedekkende kleding, te weten capuchons en petten, overweegt de rechtbank dat sommige verdachten deze weliswaar op momenten voorhanden hadden (feitelijk: droegen), maar dat niet geconcludeerd kan worden dat deze bestemd waren tot het begaan van de te plegen misdrijven.
Zaak B
5.3.6
Feit 1: zaaksdossier [adres 2]
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een straatroof die op 5 februari 2019 omstreeks 21:45 uur voor zijn woning aan de [adres 2] plaatsvond. Nadat hij zijn auto afsloot, zag hij dat drie mannen op hem afliepen. [slachtoffer 3] liep naar zijn voordeur en stak zijn sleutel in het slot. Op dat moment werd hij gepasseerd door de mannen. [slachtoffer 3] draaide zich om en werd plotseling met een arm om zijn nek door een man achter hem in een wurggreep gehouden. De man trok zijn arm naar achteren en omhoog waardoor [slachtoffer 3] achteroverleunde en niet veel kon zien. De man voor hem hield zijn hand voor de mond van [slachtoffer 3] . De derde man pakte het Rolex-horloge van de linkerarm van [slachtoffer 3] . Hierna gaf deze man een paar klappen op het hoofd van [slachtoffer 3] waarna de drie mannen wegrenden.
Verdachte heeft verklaard dat er die avond een auto langsreed met jongens erin die hem een lift gaven. In een bocht zag verdachte dat de bestuurder van een Porsche een horloge, een Rolex Batman, droeg. Op initiatief van verdachte gingen ze erachteraan, het was zijn plan. Verdachte heeft [slachtoffer 3] drie klappen op zijn hoofd gegeven. Hij heeft uiteindelijk in het ziekenhuis, waar hij na een worsteling met [slachtoffer 3] is beland, € 1.800,- ontvangen.
5.3.6.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
5.3.6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.6.3 Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de straatroof op [slachtoffer 3] .
5.3.7
Feit 2: zaaksdossier [adres 3]
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van een straatroof die op 31 januari 2019 omstreeks 01:05 uur op de [adres 3] plaatsvond. Na een avond in een restaurant reed hij op zijn scooter, merk Piaggio Vespa Sprint, naar huis. Hij is ongeveer 1.92 meter lang. Toen [slachtoffer 4] de voordeur wilde openen, hoorde hij een geluid en draaide hij zich om. Op dat moment zag [slachtoffer 4] dat een jongen op hem af kwam rennen. Hij werd tegelijkertijd vastgepakt door twee anderen. [slachtoffer 4] probeerde zichzelf te verdedigen, maar toen hij de woorden ‘laat los, anders schieten we’ hoorde, staakte hij zijn verzet waarna zijn Rolex-horloge (type Daytona) werd weggenomen. Hierna renden de daders weg. De beroving duurde volgens [slachtoffer 4] slechts 1 à 2 minuten.
De aangifte wordt ondersteund door camerabeelden van de [adres 3] /Cornelis Schuytstraat waarop te zien is dat rond 01:01 uur een Volkswagen Golf wordt geparkeerd en dat er drie mannen uitstappen. Om 01:02 uur rennen de mannen uit beeld, waarna zij één minuut later weer terugrennen naar de auto en vervolgens wegrijden.
Op de telefoon van [medeverdachte 1] is een filmpje van negen seconden aangetroffen dat is gemaakt op 31 januari 2019 om 01:30 uur. Op het filmpje zijn verdachte, [naam 2] en [medeverdachte 1] te zien. [medeverdachte 1] filmt zichzelf en de twee anderen terwijl zij in een shishalounge zijn. Op enig moment houdt [naam 2] de arm van [medeverdachte 1] omhoog naar de camera en zegt “Daytona”. Op dat moment is om de arm van [medeverdachte 1] een Rolex-horloge type Daytona met een witte wijzerplaat zichtbaar. Het beeld draait naar verdachte waarna [medeverdachte 1] zegt “Caza ouwe, Caza, Caza” waarop verdachte reageert: “Jullie maken mij heet man”.
Uit de historische telefoongegevens van [medeverdachte 1] blijkt dat op 31 januari 2019 om 9.23 uur een sms bericht met de tekst “Welkom in België” is ontvangen. Op de telefoon van [medeverdachte 1] is een tweede filmpje van zes seconden aangetroffen dat is gemaakt op 31 januari 2019 om 10:01 uur waarop [medeverdachte 1] en [naam 2] te zien zijn waarop beiden te zien zijn met een waaier contant geld. Op de achtergrond is de stem van verdachte te horen.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij in de shishalounge is geweest, maar dat hij daar al vanaf 20:30 uur was en pas rond 03:30 uur is weggegaan. Hij heeft niets met de beroving te maken.
5.3.7.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op de telefoon van [medeverdachte 1] is een filmpje aangetroffen dat is gemaakt op 31 januari 2019 om 01:30 uur waarop hij samen met [naam 2] en verdachte te zien is: een groep van drie personen, overeenkomend met het aantal daders bij de straatroof. [medeverdachte 1] draagt daarbij eenzelfde soort Rolex-horloge als [slachtoffer 4] , wiens horloge minder dan dertig minuten eerder is gestolen. Ook is een filmpje aangetroffen dat de volgende dag om 10:01 uur is gemaakt waarop [medeverdachte 1] en [naam 2] te zien zijn met een waaier bankbiljetten. Verdachte is op de achtergrond te horen. Tot slot blijkt uit de opgenomen gesprekken dat [medeverdachte 1] en verdachte op 18 februari 2019 meerdere keren spreken over deze beroving.
5.3.7.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier onvoldoende bewijs blijkt dat verdachte bij deze straatroof is betrokken. Uit het aangetroffen filmpje op de telefoon van [medeverdachte 1] , waar ook verdachte zichtbaar is, kan zijn betrokkenheid niet volgen. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat het soortgelijke horloge daadwerkelijk het weggenomen horloge is. In de gesprekken is meerdere keren gesproken over ‘die Daytona’, maar daarmee kan niet de link worden gelegd met deze beroving. Er wordt in de gesprekken immers wel vaker over een Daytona gesproken. Verder voldoet verdachte niet aan het signalement, is hij niet in de buurt aangestraald met zijn telefoon, is er geen forensisch bewijs en is hij niet in de buurt gezien.
5.3.7.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte minder dan een half uur nadat [slachtoffer 4] van zijn Rolex-horloge type Daytona is beroofd, in een shishalounge in Zaandam wordt gezien met [medeverdachte 1] en [naam 2] terwijl [medeverdachte 1] eenzelfde horloge draagt. Dit is opvallend, omdat een Rolex-horloge op zichzelf al een exclusief horloge is, maar dit specifieke type is dat des te meer. Bovendien komen ook de kenmerken van het horloge dat is weggenomen en het horloge dat [medeverdachte 1] om zijn pols heeft exact overeen (zilveren band en witte wijzerplaat).
Uit het voorgaande, de aangifte en de camerabeelden alleen kan de betrokkenheid van verdachte van de diefstal op zichzelf niet worden afgeleid. Deze blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter wel uit het volgende opgenomen gesprek van 18 februari 2019 tussen verdachte ( [verdachte] ) en [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ):
Om 18:50 uur:
[verdachte] : (…) Dat wij die Daytona hebben gepakt is gewoon geluk hoor NTV[medeverdachte 1] Toch leipe NTV[verdachte] : Is gewoon shar vriend (fon) man op brommers zo laat nog, was gewoon een sceary (fon)[medeverdachte 1] Ik zag hem niet eens, ik wist niet eens dat het een Daytona was, ik zie iets leips glimmen ik zag gelijk (maakt fluitgeluid)
Om 19:02 uur:
[verdachte] : Huh op die Vespa toch[medeverdachte 1] Moet gelijk weer denken aan die Daytona
Om 19:51 uur:
[verdachte] : Snel. Is ie 1 man? Oude man?[medeverdachte 1] 1 man, oude man. Hij … die grote..eeeh.. van die Daytona. Zo groot is ie.
Uit deze gesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte met [medeverdachte 1] spreekt over de beroving van [slachtoffer 4] en zijn betrokkenheid daarbij: “dat wij die Daytona hebben gepakt”. Enkele – relevante – details kloppen: het type Rolex-horloge, het feit dat [slachtoffer 4] alleen op zijn Vespa-scooter naar huis reed en dat [slachtoffer 4] een grote man is (1.92 meter lang). Daarnaast blijkt uit het vonnis van [medeverdachte 1] dat de rechtbank hem aanmerkt als een van de daders van de beroving van [slachtoffer 4] . Verdachte spreekt met [medeverdachte 1] in bovengenoemd gesprek over ‘die Daytona’. Zij weten dus beiden welke Daytona wordt bedoeld. In het licht van voornoemd gesprek acht de rechtbank de enkele verklaring van verdachte dat hij al de hele avond in de shishalounge was niet aannemelijk.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de straatroof op [slachtoffer 4] .
5.3.8
Feit 3: zaaksdossier [adres 4]
[slachtoffer 5] heeft aangifte gedaan van een straatroof die op 16 oktober 2017 om 20:33 uur op de [adres 4] plaatsvond. Ze reed op haar Vespa scooter bij haar moeder weg naar haar vriend. [slachtoffer 5] parkeerde haar scooter op de [adres 4] ter hoogte van de kruising met de Dufaystraat en zag een zilvergrijze scooter aankomen met minimaal één persoon erop. Ze liep naar de voordeur, wilde deze opendoen en zag een man met forse stappen haar richting op komen lopen. [slachtoffer 5] kreeg een hand voor haar mond en de man fluisterde in haar oor: “Niet schreeuwen en niet aanbellen”. Ze werd naar achteren getrokken waardoor zij en de man op de grond terecht kwamen. [slachtoffer 5] kreeg een aantal vuistslagen tegen haar hoofd. Tijdens de worsteling kwam er nog een tweede persoon bij. Deze persoon schopte [slachtoffer 5] meerdere malen met kracht tegen haar hoofd en begon aan haar linkerarm te trekken. Haar Rolex-horloge ging niet makkelijk van haar arm af. [slachtoffer 5] probeerde zich te verweren, maar kon niet schreeuwen, omdat de eerste persoon nog steeds zijn hand voor haar mond had. Uiteindelijk kregen de mannen het horloge van haar arm. Ook haar ringen zijn van haar hand gehaald. Hierna liepen de mannen weg in de richting van de Dufaystraat. Een man riep naar de andere dat haar tas ook mee moest, waarna zij de Dufaystraat inliepen.
Verbalisanten constateren wanneer zij ter plaatse komen dat [slachtoffer 5] een schram op haar voorhoofd, een dikke wang, een dikke lip en krassen op haar linkerarm heeft.
Uit de opgenomen gesprekken is gebleken dat verdachte ( [verdachte] ) op 18 februari 2019 met [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) in de auto zit. Om 19:10 uur, wanneer de auto op de [adres 4] rijdt, vindt het volgende gesprek plaats:
[verdachte] : NTV hier vrouw gegeven hier[medeverdachte 1] Ja?[verdachte] : Precies hier. Deze portiek. Weet je hoe zij was gewoon op de bike[medeverdachte 1] Bike? Hoor je gewoon
Wanneer de auto over de [adres 4] met de kruising Dufaystraat rijdt, zegt verdachte “deze portiek”.
Verdachte heeft op de zitting ontkend iets met deze beroving te maken te hebben. Hij stelt dat hij ten tijde van die beroving niet in Nederland was.
5.3.8.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Zij wijst op voornoemd gesprek en het feit dat verdachte zich er niet van bewust was dat hij in de auto werd afgeluisterd, en in die zin vrijuit sprak. Ook wijst de officier van justitie op de context van het gesprek: zowel voor als na dit gesprek is verdachte met zijn medeverdachten bezig met het zoeken naar slachtoffers van dure horloges. Verdachte bevestigt zelf dat hij in 2017 al ‘ansjo’s deed’ en dit feit past in de modus operandi, zoals ook bij het zaaksdossier [adres 2] zichtbaar was. De verklaring van verdachte dat hij in het buitenland was, wordt ongeloofwaardig geacht.
5.3.8.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier onvoldoende bewijs blijkt dat verdachte bij deze straatroof is betrokken. Dit kan niet volgen uit het genoemde opgenomen gesprek en de verklaring van [slachtoffer 5] . De informatie van verdachte is niet zodanig specifiek dat zonder twijfel kan worden gesteld dat verdachte over de beroving van [slachtoffer 5] heeft gesproken, die twee jaar daarvoor plaatsvond. Ook blijkt niet waar het precies wordt gezegd. Het kan bovendien ook zo zijn dat een ander de vrouw heeft gegeven, dat verdachte dit heeft gehoord en dat hij dit aan het vertellen is. Tot slot is er geen DNA-match met verdachte gevonden.
5.3.8.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft onder 5.3.2 overwogen dat voorzichtigheid moet worden betracht bij de interpretatie van opgenomen gesprekken. Het voorgaande neemt niet weg dat de inhoud van voornoemd gesprek een belangrijke aanwijzing oplevert voor betrokkenheid van verdachte bij de beroving van [slachtoffer 5] . Verdachte zegt niet letterlijk dat hij ‘die vrouw gegeven heeft’, althans, dit kan niet worden vastgesteld omdat het eerste deel van de zin niet te verstaan is, maar het gaat kennelijk over een vrouw die ‘gegeven is’, oftewel, zo begrijpt de rechtbank uit de interpretatie van het 350 pagina tellende OVC-dossier, die beroofd is. Daarnaast noemt verdachte een detail dat overeenkomt met de aangifte van [slachtoffer 5] , namelijk dat zij op de ‘bike’ was. Bovendien komt de locatie waarop verdachte over de vrouw praat overeen met de locatie die wordt genoemd in de aangifte van [slachtoffer 5] .
De rechtbank heeft tevens oog voor de context waarin verdachte het voornoemde heeft gezegd. Kort daarvoor is namelijk te horen dat verdachte en de andere inzittenden van de auto op zoek zijn naar potentiële slachtoffers die dure merkhorloges dragen, hen observeren en hen volgen. Ook wordt gesproken over ansjo’s en verschillende merken horloges.
De rechtbank wijst ook op hetgeen verdachte ( [verdachte] ), veertig minuten nadat hij over het geven van de vrouw in de portiek heeft verteld, om 19:51 uur tegen [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) zegt:
[verdachte] : (…) Toen gaven wij ze. Niemand deed ansjo’s in die tijd. Wij waren de eerste[medeverdachte 3] : Het is in de mode. Wanneer was dat?[verdachte] : 2017
In 2017 hield verdachte zich naar eigen zeggen dus al bezig met ‘ansjo’s geven’ (de rechtbank begrijpt: mensen beroven van hun horloges). Tot slot acht de rechtbank van belang dat verdachte zich er niet van bewust was dat hij in de auto werd afgeluisterd en in de voornoemde gesprekken vrijuit sprak. De politie heeft naar aanleiding van de OVC-gesprekken onderzoek gedaan naar aangiftes die gerelateerd kunnen worden aan de bovengenoemde uitspraken van verdachte Op basis van dit onderzoek is alleen de aangifte van [slachtoffer 5] naar voren gekomen. Gelet op de details die in het gesprek genoemd worden en overeenkomen met deze aangifte, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte over een andere beroving van een horloge heeft gesproken.
Alles tezamen en in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te concluderen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de straatroof op [slachtoffer 5] . De verklaring van verdachte dat hij op 16 oktober 2017 in het buitenland was, kon ter terechtzitting niet geverifieerd worden. Wel is op basis van de stempels in zijn paspoort duidelijk geworden dat verdachte op 16 oktober 2017 in ieder geval niet meer in Marokko verbleef.
Zaak C
5.3.9
Feiten 1 en 2: poging straatroof en openlijke geweldpleging op 19 januari 2019 ten aanzien van [slachtoffer 6]
heeft in zijn aangifte verklaard dat hij in het Volkshotel werd aangesproken door twee Noord-Afrikaanse jongens. Toen hij buiten naar zijn scooter liep en wegreed, zag hij bij het passeren dat een van de jongens begon te rennen. Een van de twee trapte tegen de achterzijde van zijn scooter waardoor hij viel. Hierna kreeg hij een klap in zijn gezicht en is hij op zijn been getrapt. [slachtoffer 6] is vervolgens weggerend.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 6] bij zijn rechterschouder pakte, omdat [slachtoffer 6] hem in het Volkshotel had beledigd door te zeggen dat ‘het geen offerfeest ofzo is’.
5.3.9.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
5.3.9.1.1 Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte bij gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken.
5.3.9.1.2 Feit 2
Wel kan openlijke geweldpleging worden bewezen. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de aangifte van [slachtoffer 6] , de camerabeelden en een opgenomen gesprek van 18 februari 2019 waarin verdachte zegt “ik heb die man hier gepakt van brommer getrapt”. Uit de camerabeelden valt op te maken dat verdachte en zijn mededader het geweld tezamen hebben uitgeoefend.
5.3.9.2 Standpunt van de verdediging
5.3.9.2.1 Feit 1
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit, omdat uit het dossier geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van verdachte kan worden afgeleid.
5.3.9.2.2 Feit 2 primair
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende bewijs is voor het in vereniging plegen van geweld. Er wordt niet op hetzelfde moment geweld toegepast door verdachte en de medeverdachte. Het geweld dat door verdachte is gebruikt (vastpakken waardoor [slachtoffer 6] van de scooter valt) is al tot een einde gekomen wanneer de mededader geweld gebruikt. Er zijn dus twee losse incidenten. Verdachte heeft zich feitelijk gedistantieerd van het geweld dat zijn mededader gebruikt door eerst een andere kant op te rennen en pas na het geweld in die richting te rennen.
De raadsvrouw van verdachte heeft subsidiair bepleit dat sprake is van eendaadse samenloop ex artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht met feit 1, indien de rechtbank dit bewezen acht.
5.3.9.2.3 Feit 2 subsidiair
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit, omdat het causaal verband met pijn en/of letsel ontbreekt. Indien dit uit de aangifte van [slachtoffer 6] wel blijkt, dan refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.9.3 Oordeel van de rechtbank
5.3.9.3.1 Feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte het oogmerk had om het horloge van [slachtoffer 6] wederrechtelijk toe te eigenen. Hij zal van dit feit worden vrijgesproken.
5.3.9.3.2 Feit 2
Wel acht de rechtbank gelet op de aangifte, de camerabeelden, die ook ter terechtzitting zijn bekeken, en de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 6] van zijn scooter heeft getrokken, openlijke geweldpleging bewezen. Volgens vaste jurisprudentie is van het in vereniging plegen van openlijk geweld al sprake indien verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Nu verdachte [slachtoffer 6] van zijn scooter heeft getrokken, waarna de medeverdachte [slachtoffer 6] een klap geeft en hem trapt, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het medeplegen van openlijke geweldpleging.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen vier straatroven, een poging daartoe en een openlijke geweldpleging heeft gepleegd. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis is de bewezenverklaring opgenomen in bijlage 3 die achter dit vonnis is gevoegd. Deze geldt als hier ingevoegd.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren gevorderd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit geen tbs met dwangverpleging op te leggen. Mocht de rechtbank een gevangenisstraf de enige passende strafmodaliteit vinden, dan heeft de raadsvrouw verzocht om het onvoorwaardelijk deel van die straf gelijk te stellen aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarbij heeft zij verzocht om een eventueel overig deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met een lange proeftijd en de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het rapport van Reclassering Nederland van 31 augustus 2020.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van twee maanden tijd schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, te weten een openlijke geweldpleging, drie straatroven en een poging daartoe. Ook in 2017 heeft verdachte een straatroof gepleegd. De (beoogde) buit betrof in alle gevallen in 2019 een duur Rolex-horloge dat voor sommige slachtoffers ook emotionele waarde had.
Verdachte en zijn mededaders hadden maar oog voor één ding en dat was om zo snel mogelijk het dure horloge te pakken te krijgen. De slachtoffers werden onverhoeds van achteren aangevallen, veelal met een nekklem, soms voor de deur van hun eigen woning. Er werd dan hard aan de arm van het slachtoffer getrokken om maar zo snel mogelijk het horloge los te krijgen. Als het slachtoffer zich verzette werd het slachtoffer ook nog eens geschopt en/of geslagen. Wapens zijn niet gebruikt, maar daar is wel mee gedreigd. De slachtoffers bij wie werd gedreigd verkeerden daardoor in de veronderstelling dat zij zouden worden neergeschoten en staakten hun verzet. Bij [slachtoffer 1] was door de klap van [medeverdachte 2] verzet niet eens mogelijk. Verdachte en zijn mededaders hebben er niet bij stilgestaan wat de impact van deze berovingen moet zijn geweest op de slachtoffers. Integendeel: de berovingen werden in de auto uitgebreid nabesproken, waarbij er werd gelachen en grappen werden gemaakt ten koste van het zojuist beroofde slachtoffer. Dat de slachtoffers letterlijk doodsangsten hebben uitgestaan, is voor verdachten blijkbaar niet van belang geweest op hun jacht naar het ‘snelle geld’.
Dat de impact groot was en dat deze berovingen diepe sporen in het leven van de slachtoffers hebben achtergelaten, blijkt wel uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] .
Wat betreft fysiek letsel beschrijft [slachtoffer 1] dat er een leven voor en na de beroving is. In het afgelopen anderhalf jaar heeft hij veel bezoeken aan het ziekenhuis gebracht en meermalen per week fysiotherapie moeten volgen. Nog steeds heeft [slachtoffer 1] dagelijks pijn, onder meer aan zijn nek en kaak, en is zijn smaak- en reukvermogen verminderd. In de komende periode staat hem nog een neusoperatie te wachten en moeten er nog vele restauratieve behandelingen voor zijn gebit plaatsvinden. Zijn gezicht voelt alsof het niet van hem is.
Daarnaast spreekt hij over geestelijk letsel. Na de beroving kende [slachtoffer 1] veel angst, omdat de schade zo groot bleek te zijn dat er een kans was op hersenvliesontsteking, wat dodelijke gevolgen kan hebben. Vanwege het gevoel van onrust en angst dat maar niet wegging, is hij naar de huisarts gegaan die symptomen van een posttraumatisch stressstoornis herkende. Ook voelt [slachtoffer 1] zich amper veilig meer in zijn eigen vertrouwde omgeving. Als hij in zijn zaak komt of weer wat wil werken, krijgt hij het benauwd en voelt hij angst en onzekerheid.
De rechtbank stelt vast dat in elk geval [slachtoffer 1] , nu ruim anderhalf jaar na dato, nog dagelijks wordt geconfronteerd met hetgeen hem overkomen is: een fysieke confrontatie door een litteken of pijn en/of een mentale confrontatie. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De overige slachtoffers hebben niet kenbaar gemaakt wat de impact van de beroving op hen is geweest, maar het spreekt voor zich dat een dergelijk misdrijf een traumatische ervaring met zich meebrengt.
Naast de impact die de berovingen op alle slachtoffers heeft gehad, hebben deze voor grote maatschappelijke onrust gezorgd. De (landelijke) media besteedden aandacht aan de berovingen en met name in Amsterdam-Zuid durfden inwoners hun horloge, waarvoor ze soms jarenlang hadden gewerkt of dat ze graag droegen vanwege de emotionele waarde, buitenshuis nauwelijks meer te dragen. De berovingen hebben sterk afbreuk gedaan aan het gevoel van veiligheid in steden als Amsterdam.
Daarnaast heeft verdachte in januari 2019 een openlijke geweldpleging gepleegd, omdat hij zich naar zijn zeggen beledigd voelde. Hoewel dit feit in vergelijking tot de reeks aan straatroven die verdachte in diezelfde periode pleegde van iets minder gewicht is, betreft dit een ernstig feit waarvan [slachtoffer 6] ontzettend geschrokken moet zijn.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij zijn verantwoordelijk heeft willen nemen voor de verkeerde dingen die hij heeft gedaan. Dit valt moeilijk te rijmen met de constatering dat verdachte over enkele zaken niets heeft willen zeggen. Wel heeft verdachte spijt betuigd ten aanzien van het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte van 20 juli 2020 (29 pagina’s) volgt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor onder meer gewelds- en vermogensdelicten (met name voor woninginbraken en mishandelingen gepleegd in 2016 en 2017). Verdachte is niet eerder veroordeeld geweest voor het plegen van straatroven.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van 12 maart 2020 dat is opgemaakt door een psycholoog en een psychiater van het Pieter Baan Centrum, waar verdachte is geobserveerd en heeft meegewerkt aan het onderzoek, en van het rapport van Reclassering Nederland van 31 augustus 2020.
Informatie van het Pieter Baan Centrum
Uit het rapport van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum blijkt samengevat het volgende.
De deskundigen concluderen dat verdachte wat betreft zijn intelligentie en sociaal en praktisch functioneren op zwakbegaafd niveau functioneert. Dit betekent concreet dat hij niet in staat is om zonder hulp van derden een stabiel maatschappelijk bestaan op te bouwen. Daarnaast is hij minder in staat om consequenties op langere termijn te kunnen overzien, met name daar waar het gaat om keuzes die gemaakt moeten worden om het leven richting te geven. Binnen een gestructureerde omgeving beschikt hij over voldoende sociale en praktische vaardigheden, maar daar buiten is telkenmale gebleken dat hij zonder structuur en begeleiding niet in staat is een aanvaardbaar zelfstandig bestaan op te bouwen. Deze beperking wordt deels gemaskeerd door de goede sociale vaardigheden van verdachte. Hij heeft zich daarnaast de taal van de hulpverlening eigen gemaakt. Dit leidt ertoe dat verdachte makkelijk overschat kan worden in zijn mogelijkheden en begripsvermogen. Volgens de psycholoog overschat hij ook zichzelf. Verdachte is echter wel in staat om keuzes te maken en de korte termijn gevolgen hiervan te begrijpen. Hij heeft daarnaast voldoende inzicht in wat wel en niet kan of mag en wat de gevolgen kunnen zijn van de keuzes die in strijd zijn met de wet.
Het functioneren van verdachte kenmerkt zich tevens door een spoor van antisociaal gedrag. Dit komt met name naar voren in de vele justitiële contacten. Deze contacten laten zich niet verklaren door de geconstateerde zwakbegaafdheid. Verdachte blijkt de waarheid snel naar zijn hand te zetten, als hem dat beter uitkomt. Hoewel hij sociaal vaardig is, gaat hij op een instrumentele manier het contact aan. Centraal hierin is voor hem de vraag wat hij kan winnen met het contact. Hiervoor zet hij meerdere strategieën in, waaronder een oppervlakkige charme. Gelijktijdig bagatelliseert of ontkent verdachte eerdere feiten waarvoor hij veroordeeld is en legt hij de verantwoordelijkheid onder andere voor zijn levensloop hoofdzakelijk bij anderen. Met andere woorden: verdachte staat egocentrisch en opportunistisch in het leven. Verdachte is daarnaast in staat een positieve maatschappelijke inzet voor te wenden, terwijl hij ondertussen eigen gewin nastreeft door over grenzen van anderen heen te gaan. Er is sprake van een gebrekkige empathie. Met de belangen van de ander houdt hij slechts rekening als hij hier zelf ook wat aan heeft. Zijn gewetensfuncties zijn gebrekkig, samenhangend met de gebrekkige empathie, ook al weet verdachte wat wel en niet mag binnen de maatschappij. Het hiervoor geschetste functioneren betreft een patroon dat reeds lang bestaat. Er kan gesproken worden van hechtingsproblematiek als gevolg van affectieve en pedagogische verwaarlozing in de kindertijd.
Toen verdachte 20 jaar oud was, is hij ook onderzocht in het Pieter Baan Centrum. Er waren toen onvoldoende aanwijzingen om te spreken van een persoonlijkheidsstoornis. Tijdens het huidige onderzoek is er meer zicht ontstaan op het patroon van antisociale gedragingen. Daarnaast is er meer zicht verkregen op de wijze waarop verdachte zich telkens sociaal vaardig en goed bedoelend weet te presenteren. Er wordt een 29-jarige man gezien bij wie een patroon van disfunctioneren zichtbaar is en die in de loop der jaren meer verhard is geraakt. Zijn huidige functioneren, zowel in gedragsmatige als in interpersoonlijke zin, vormt de onderbouwing voor de conclusie dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook voldoet verdachte aan de criteria voor psychopathie volgens het concept van Hare.
Volgens de psycholoog versterken de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de zwakbegaafdheid elkaar in negatieve zin. De psychiater spreekt van een wisselwerking tussen beiden. Verdachte wordt door zijn zwakbegaafdheid niet bijgestuurd in zijn antisociale opvattingen en is minder goed in staat om tot alternatieve coping te komen en zijn leven zelfstandig een prosociale wending te geven. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Er zijn geen aanwijzingen bij verdachte dat er sprake is van een agressieregulatiestoornis. Wel is hij bekend met het instrumenteel toepassen van geweld. Verdachte weet dat de hem tenlastegelegde feiten – indien bewezen – strafbaar zijn. Hij kent de mogelijke consequenties daarvan. De reden om tot deze feiten te komen is gelegen in de keuze om snel aan geld te komen. Om die reden wordt, ondanks de geconstateerde psychische problematiek, onvoldoende grond gevonden om op basis van deze problematiek te adviseren hem de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, niet of verminderd toe te rekenen.
Met andere woorden, de geconstateerde zwakbegaafdheid en de antisociale persoonlijkheidsstoornis hebben niet op een substantiële wijze doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten. Gezien het ontbreken van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek in de tenlastegelegde feiten, worden vanuit gedragskundig oogpunt geen aanknopingspunten gevonden voor een interventieadvies binnen een strafrechtelijk kader.
Advies van Reclassering Nederland
Reclassering Nederland stelt in haar rapport dat het gunstig is te noemen dat verdachte, in tegenstelling tot het politieverhoor en eerder contact met de reclassering, bekent dat hij goederen van slachtoffers heeft weggenomen. Desalniettemin minimaliseert hij zijn aandeel in de onderhavige verdenking. Zowel de toezichthouder als de behandelaar van De Waag hebben bij de reclassering aangegeven de begeleiding van verdachte te kunnen en willen hervatten.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum geeft weinig aanknopingspunten voor het welslagen van het toezicht, maar desondanks adviseert Reclassering Nederland het opleggen van een reclasseringstoezicht onder strikte voorwaarden en met een langdurige periode van elektronische controle, waarbij een risico beheersende werking wordt verwacht. De beweegredenen hiervoor zijn dat daarmee mogelijk beschermende factoren worden gecreëerd. Verdachte zegt gemotiveerd te zijn, maar heeft in het verleden bewezen dat niet waar te maken. De beschermende factoren liggen op het gebied van een extern opgelegde structuur, het hebben van werk en weinig vrije tijd en begeleid wonen, naast begeleiding dan wel behandeling door De Waag.
Het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als gemiddeld. Indien de ernst van het tenlastegelegde het toelaat, adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een locatieverbod (met elektronische controle), een locatiegebod, geen andere huisvesting zonder toestemming, meewerken aan het verkrijgen en behoud van dagbesteding en openheid geven in de financiën.
De rechtbank zal eerst de gevorderde tbs met dwangverpleging bespreken en pas daarna de straf, omdat het zwaartepunt van de eis van de officier van justitie bij deze gevorderde maatregel ligt.
7.3.3
Tbs met dwangverpleging
7.3.3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op grond van het rapport van het Pieter Baan Centrum, het strafblad van verdachte en eerdere rapporten van de reclassering noodzakelijk is dat aan verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. Ten aanzien van vermogensdelicten is sprake van een delictspatroon waarbij de feiten in ernst zijn toegenomen. Hulpverlening in het verleden heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. In het licht van hetgeen uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt, betekent dat dat er meer nodig is om ervoor te zorgen dat verdachte zich kan handhaven in de maatschappij, zonder te vervallen in het antisociaal en gewelddadig gedrag dat hij in toenemende mate laat zien.
De door de deskundigen besproken problematiek is uitermate zorgwekkend en maakt dat verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van personen en dat het onverantwoord is om hem onbehandeld de maatschappij in te laten gaan. Het feit dat hij geweld instrumenteel toepast en dat hij niet wordt weerhouden door empathie, bevestigt dit.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van tbs met dwangverpleging is aldus voldaan.
7.3.3.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit geen tbs met dwangverpleging op te leggen. Hierbij heeft zij de rechtbank verzocht om de verwijzing naar psychopathie terzijde te schuiven voor de eventuele vaststelling van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het gelijktijdigheidsverband tussen de door de deskundigen vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid enerzijds en het gepleegde feit anderzijds ontbreekt. Psychiater Den Boer heeft gerapporteerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een psychisch ontregeld toestandsbeeld. Ook uit de voorgeschiedenis van verdachte komen geen aanwijzingen voor episoden van psychische ontregeling. Deze bevinding strookt niet met het duurzame karakter van de stoornis waarover de officier van justitie spreekt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de psychische stoornis van verdachte en het gevaar dat oplegging van tbs vereist. Zij heeft daartoe verwezen naar een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 maart 2012. [8] Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte door zijn stoornis en zwakbegaafdheid ten tijde van het feit aantoonbaar is beperkt in het maken van afwegingen. Daar komt bij dat verdachte geen agressieregulatiestoornis heeft.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het opleggen van tbs in dit stadium van het hulpverleningstraject nog niet noodzakelijk is. Zij heeft daartoe gewezen op een uitspraak van deze rechtbank van 11 november 2019. [9]
Hoewel verdachte eerdere hulpverleningstrajecten heeft gehad, zien Reclassering Nederland en De Waag genoeg mogelijkheden om verdachte te behandelen.
7.3.3.3 Oordeel van de rechtbank
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat de zwakbegaafdheid en de antisociale persoonlijkheidsstoornis van verdachte niet op een substantiële wijze hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Verdachte weet dat het plegen van straatroven strafbaar is en kent de mogelijke consequenties daarvan. De reden om tot deze feiten te komen, is gelegen in de keuze om snel aan geld te komen. Gezien het ontbreken van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek in de ten laste gelegde feiten, worden vanuit gedragskundig oogpunt geen aanknopingspunten gevonden voor een behandeladvies binnen een strafrechtelijk kader.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum zijn over hun bevindingen op de zitting uitgebreid bevraagd. Oplegging van de maatregel van een tbs-maatregel is niet ter sprake gebracht. De eis van de officier van justitie om deze maatregel op te leggen kwam in zoverre voor de rechtbank dan ook als een verrassing.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een tbs-maatregel in dit geval niet passend. De rechtbank ziet dat de bewezen verklaarde feiten ernstig zijn en juridisch gekwalificeerd kunnen worden als tbs-waardige delicten.
Het is echter niet zo dat straatroven of een openlijke geweldpleging in zijn algemeenheid worden beoordeeld als dusdanig ernstig dat zij reeds daarom een tbs-maatregel rechtvaardigen. De vraag is dan ook of dit ten aanzien van de onderhavige bewezenverklaarde straatroven en openlijke geweldpleging, in samenhang bezien met de persoon van verdachte, anders is.
De rechtbank is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zonder daarbij af te doen aan de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers, en in het bijzonder die voor [slachtoffer 1] , moet niet uit het oog worden verloren dat deze feiten naar hun aard vermogensdelicten zijn. Het doel van verdachte en zijn mededaders was om snel geld te verdienen, zoals gebruikelijk is bij straatroven. Dat verdachte daarbij geweld heeft toegepast (nekklem, trekken aan een arm, schoppen en slaan), is gelet op de aard van de delicten en het daarbij door verdachte toegepaste geweld niet onderscheidend van andere straatroven, terwijl het excessieve geweld tegen [slachtoffer 1] niet is toegepast door verdachte. De rechtbank wil nogmaals benadrukken dat zij het toegepaste geweld dat puur en alleen is ingezet om aan snel geld te komen niet wil bagatelliseren, maar zij is wel van oordeel dat de delicten in het juiste perspectief (vergeleken met andere straatroven) geplaatst moeten worden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de deskundigen - ook na uitgebreide bevraging daartoe ter terechtzitting - verdachte volledig toerekeningsvatbaar hebben verklaard. De rechtbank ziet mede gelet op het verhandelde ter zitting geen aanleiding om die conclusie in twijfel te trekken en neemt deze conclusie van de deskundigen over. Ook deze conclusie leidt er toe dat de rechtbank tbs met dwangverpleging geen passende maatregel vindt om recidive bij verdachte te voorkomen.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank niet de maatregel van tbs met dwangverpleging opleggen.
7.3.4
Straf
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is welke straf verdachte moet krijgen. Vanuit het oogpunt van vergelding en om anderen ervan te weerhouden dergelijke strafbare feiten te plegen, is naar het oordeel van de rechtbank een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. De vraag is of dat in geheel onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijk vorm moet worden opgelegd.
De psychiater en de psycholoog hebben geadviseerd om verdachte – kort gezegd – af te straffen, omdat uit het verleden blijkt dat verdachte niet geneigd is zich aan voorwaarden te houden, waardoor pogingen in het verleden om hem te begeleiden binnen een voorwaardelijk kader onvoldoende hebben opgeleverd.
Reclassering Nederland en De Waag zien nog wel mogelijkheden om het ingeschatte recidivegevaar door middel van strikte voorwaarden in te perken. De reclassering verwacht dat met een door haar geschetst kader van ambulante behandeling, begeleid wonen, dagbesteding, inzicht en hulp bij financiën en een langdurige periode van elektronische controle, de externe structuur en begeleiding wordt gecreëerd die verdachte nodig heeft om zich te handhaven in de maatschappij.
De rechtbank constateert dat er overduidelijk sprake is van gevaar voor recidive. Dit vindt bevestiging in het feit dat verdachte de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 6] pleegde toen hij net een ruime week uit detentie was, het feit dat hij geprobeerd heeft [slachtoffer 2] te beroven terwijl zijn voorlopige hechtenis (in de zaak van de openlijke geweldpleging) eerder die dag werd geschorst en het feit dat de gewelddadige beroving op [slachtoffer 1] twee dagen daarna plaatsvond.
De rechtbank ziet echter ook dat verdachte in voornoemde gevallen, en ook eerder in het verleden, zonder hulp uit detentie is gekomen, hetgeen er wellicht toe heeft bijgedragen dat verdachte snel weer verviel in crimineel gedrag. Een andere rode draad in het leven van verdachte is de rol van zijn moeder. De deskundigen hebben een hechtingsstoornis geconstateerd. Op de momenten dat hij bij zijn moeder woonde, ging het steeds mis. In de levensloop van verdachte valt op dat er een periode (2010) is geweest dat het langere tijd goed is gegaan. Op dat moment woonde hij met 24-uursbegeleiding bij Cordaan. Door een verdenking van een strafbaar feit, waarvan hij later is vrijgesproken, is hij weer vast komen te zitten. Daarna is het niet meer gelukt om een stabiele externe structuur om verdachte heen op te zetten en heeft hij af en aan bij moeder gewoond.
De psychiater en de psycholoog hebben geconcludeerd dat externe structuur en begeleiding nodig zijn voor verdachte om een aanvaardbaar bestaan op te bouwen. De rechtbank leidt daar uit af dat als die randvoorwaarden gecreëerd kunnen worden, daarmee het recidiverisico kan worden ingeperkt.
Verdachte heeft ter terechtzitting geprobeerd inzicht te verschaffen in zijn belevingswereld en heeft bevestigd dat hij hulp nodig heeft en daarvoor openstaat. Hij voelt zich afgewezen door de maatschappij, maar is zelf niet in staat om zich weer onderdeel te laten uitmaken van die maatschappij.
Op basis van alle voornoemde omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat er nog mogelijkheden bestaan om verdachte een aanvaardbaar bestaan in de maatschappij te laten opbouwen, waarbij het risico dat de maatschappij loopt gelet op het thans bestaande gevaar op recidive kan worden verminderd.
Reclassering Nederland is positief over een hulpverleningstraject met voorwaarden die diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Het voorgelegde pakket aan voorwaarden is als zodanig nog niet eerder ingezet. Zo heeft verdachte bijvoorbeeld nog nooit een enkelband gehad. De rechtbank wil verdachte een eerlijke kans - dus met de benodigde externe structuur en begeleiding die eerder ontbrak - geven opdat hij kan laten zien dat hij daadwerkelijk iets in zijn leven wil bereiken. De rechtbank betrekt bij haar overweging ook het feit dat verdachte volledig aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum heeft meegewerkt, hetgeen onderschrijft dat verdachte wil werken aan zijn problematiek en openstaat voor hulp en begeleiding. Onderdeel van de behandeling bij De Waag zou wat de rechtbank betreft ook moeten zien op de hechtingsproblematiek van verdachte.
Gelet op de problematiek van verdachte ligt het in de rede ligt om hem structuur en vaardigheden in de maatschappij aan te leren. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij verdachte na - als de eis van de officier van justitie zou worden gevolgd - 4 jaar voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld zonder hulpkader, biedt deze mogelijkheid onvoldoende.
Teneinde de maatschappij te beschermen en recidive te voorkomen acht de rechtbank aldus een deels voorwaardelijke straf met de geadviseerde voorwaarden passend en geboden. De wet schrijft daarbij voor dat bij een gevangenisstraf van maximaal vier jaren nog een voorwaardelijk strafdeel kan worden opgelegd. De rechtbank komt daarmee, alles overwegende, tot het opleggen van een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals Reclassering Nederland in haar rapport van 31 augustus 2020 heeft geadviseerd.

8.Beslag

Onder verdachte is een aantal horloges in beslag genomen. De rechtbank zal beslissen dat deze horloges aan verdachte worden teruggegeven.
9. Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in totaal € 16.727,01 aan materiële schadevergoeding en € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeMedische kosten / eigen risico € 1.095,45
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 150,-
Jas € 424,15
Implantaten € 13.500,-
Overige (niet vergoede) medische kosten € 1.557,41
Totaal materiële schade € 16.727,01
Immateriële schade € 25.000,-
Totale schade € 41.727,01
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. E.P.H. van Esser, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht de vordering voor wat betreft de medische kosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dat geen rechtstreekse schade is die aan verdachte kan worden toegerekend gelet op de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde geweld. Mocht de rechtbank het geweldsaspect van de straatroof wel toerekenen aan verdachte, dan vindt de raadsvrouw dat de gevorderde kosten voor de implantaten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De uitkomsten van de behandeling zijn nog onzeker, het is nog onzeker voor welke hoeveelheid tanden een aanvullende behandeling nodig is en het is nog onzeker of de aanvullende behandeling verhaald kan worden op het eigen risico.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat zij gelet op vergelijkbare zaken een immateriële schadevergoeding van € 7.500,- redelijk acht.
Gelet op de bewezenverklaring zal de rechtbank de raadsvrouw van verdachte in elk geval niet in haar primaire standpunt volgen.
9.1.1 Materiële schade
Implantaten
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze schadepost dat de tandarts van [slachtoffer 1] op 10 september 2020 heeft laten weten dat hij schat dat er bij [slachtoffer 1] voor 14 tot 18 tanden en kiezen vormherstel zal moeten plaatsvinden om de functie van het gebit weer zo goed mogelijk te realiseren. De gemiddelde kosten per element zullen ongeveer € 750,- bedragen. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van [slachtoffer 1] de vordering nog verder onderbouwd en toegelicht dat de kans dat [slachtoffer 1] de kosten voor de implantaten vergoed zal krijgen onder zijn tandartsverzekering zeer gering is.
Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment voldoende onderbouwd dat aan 14 tanden en kiezen vormherstel zal moeten plaatsen. Daarmee is tevens voldoende onderbouwd wat de kosten voor dat vormherstel zullen zijn. Voor de vraag of deze schade voor vergoeding in aanmerking komt is niet doorslaggevend of deze kosten al dan niet door een verzekeraar vergoed zullen worden. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de kosten voor 14 implantaten en een bedrag van € 10.500,- toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard nu het op dit moment onduidelijk is of deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Overige posten
De schadeposten ‘Medische kosten / eigen risico’, ‘Ziekenhuisdaggeldvergoeding’, ‘Jas’ en ‘Overige (niet vergoede) medische kosten’ zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet betwist. De vordering ten aanzien van deze posten zal daarom worden toegewezen.
9.1.2 Immateriële schade
De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van het in zaak A onder feit 1 bewezen verklaarde feit. [slachtoffer 1] heeft ernstig letsel opgelopen, waarvoor hij anderhalf jaar later nog steeds behandeld moet worden. Ook zijn bij [slachtoffer 1] symptomen van PTSS herkend. Wat betreft de toekenning van een schadebedrag betrekt de rechtbank in haar overweging de ernst van het feit en het bedrag dat in andere zaken met vergelijkbaar letsel als immateriële schadevergoeding wordt toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en ziet zij geen aanleiding om de gevorderde schade te matigen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag integraal toewijzen.
9.1.3 Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 38.727,01 (waarvan € 13.727,01 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2019. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
9.1.4 Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.1.5 Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 38.727,01, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de straatroof heeft begaan.

10.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 26 april 2018, onder parketnummer 13/741005-18, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van voorarrest.
Verdachte is bij besluit van 12 november 2018 op grond van artikel 6:2:10 Sv voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv). Verdachte is feitelijk op 11 januari 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Bij de stukken bevindt zich de op 7 maart 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/049852-19, met v.i.-zaaknummer 99/000111-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 206 dagen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht de vordering tot herroeping af te wijzen. Verdachte heeft al lange tijd in detentie verbleven en de reclassering ziet nu mogelijkheden tot begeleiding. Subsidiair heeft de raadsvrouw gedeeltelijke herroeping cq verlenging van de proeftijd bepleit.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling meerdere strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het advies van de reclassering maakt niet dat verdachte de consequenties van zijn handelen niet moet ervaren. De voorwaarden waren duidelijk en verdachte heeft naar eigen zeggen een bewuste keuze gemaakt om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A als feit 2, feit 3 eerste cumulatief/alternatief en feit 4 tenlastegelegde en het in zaak C als feit 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
feit 1
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
feit 3 tweede cumulatief/alternatief
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
Zaak B
feiten 1 en 3
telkens: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
feit 2
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
Zaak C
feit 2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen op de openbare weg.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Als algemene voorwaarde geldt dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
verblijft in HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Voor zover er geen beschermd wonen plek beschikbaar is voor veroordeelde, zal verdachte op een plaats verblijven die is goedgekeurd door de reclassering;
zich niet bevindt in een gedeelte van de Apollobuurt en een deel van de Willemsparkbuurt, welke locaties door de reclassering op een kaartje zullen worden weergegeven en aan veroordeelde zal worden overhandigd. Het locatieverbod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. De aansluiting van het elektronische controlemiddel kan plaatsvinden op de datum waarop veroordeelde uit detentie zal komen op een dan nader door de reclassering te bepalen locatie;
op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres dat door de reclassering van te voren zal worden goedgekeurd. Daarbij heeft hij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van 12 uur ter invulling van zijn dagbesteding. In de weekenden heeft veroordeelde 4 uur per dag vrij te besteden. De precieze tijdstippen worden vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van dagbesteding. Het locatiegebod wordt gecontroleerd met
een elektronisch controlemiddel. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De aansluiting van het elektronische controlemiddel kan plaatsvinden op de datum waarop veroordeelde uit detentie zal komen. De aansluiting zal plaatsvinden op een dan nader door de reclassering te bepalen locatie;
zich niet op een ander adres zal vestigen zonder toestemming van de reclassering;
actief meewerkt aan het verkrijgen en het behoud van een dagbesteding. Veroordeelde moet hierover in overleg met de reclassering gaan;
wordt geacht om de reclassering openheid van zijn financiën te geven.
Voorts geldt dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
4. 1 STK Horloge merk: Rolex Sky Dweller 5714745
5. 1 STK Horloge merk: Cartier Santos 5714746
6. 1 STK Horloge merk: Rolex Submariner 5714747
7. 1 STK Horloge merk: Seiko 5714748
Vordering tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van € 38.727,01 (achtendertigduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 13.727,01 (dertienduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent) aan materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 38.727,01 (achtendertigduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 228 (tweehonderdachtentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 13.727,01 (dertienduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent) aan materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
Wijst toe de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 206 (tweehonderdzes) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2020.

Voetnoten

1.Vergelijk gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2016:4251.
3.HR 8 september 1897, NJ 1988, 612.
4.De officier van justitie heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 22 maart 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2113.
6.De raadsvrouw van verdachte heeft verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956.
7.HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956.